banner
okt 24, 2018
3419 Views

‘Naar Brugge! Naar Brugge!’

Written by

De winter 1381-1382 kondigt zich bedenkelijk aan. De burgers van Gent zijn de miserie en de oproer meer dan moe en ze kijken met beschuldigende vinger in de richting van de Witte Kaproenen.

banner

De winter 1381-1382 kondigt zich bedenkelijk aan. De burgers van Gent zijn de miserie en de oproer meer dan moe en ze kijken met beschuldigende vinger in de richting van de Witte Kaproenen. Waar heeft de dwaasheid van Jan Hyoens hen nu gebracht? De goede lieden leven in verdrukking, hun stad wordt bestuurd door kwaadaardige elementen die niet in staat zijn om deftig oorlog te voeren en evenmin capabel zijn om vrede te zoeken. Het slechtste is natuurlijk de wetenschap dat er geen betering zit aan te komen.

Het arm volk zit zonder werk en zonder brood. Schrijnende toestanden die zorgen voor diverse opstanden. De hunker naar de tijd van Jacob van Artevelde leeft als nooit tevoren. Die zou de oproer wil gesteld hebben en al zeker gezorgd hebben voor vrede!

24 januari 1382. Pieter Van den Bossche beseft dat er grote problemen op komst zijn als hij er niet in slaagt om de Gentenaars te kalmeren. Misschien ligt er een oplossing bij de zoon van Jacob van Artevelde. Zou Filips van Artevelde (42) niet bereid zijn om het opperbestuur van Gent in handen te nemen? Filips leeft na de trieste dood van zijn vader een afgezonderd leven bij zijn echtgenote en zijn moeder en heeft zich nochtans nooit ingelaten met enige bestuurszaken in zijn stad. Hoewel hij zeer volksgezind is en de Gentenaars in hem een groot vertrouwen hebben.

Hij mankeert nochtans zijn vaders bekwaamheid en behendigheid om een goed bestuurder te zijn. Filips slaat in eerste instantie het aanbod af. Het volk is veel te nerveus en te ongedurig. Zijn vader heeft aan den lijve ondervonden waar deze nervositeit naartoe kan leiden. Van den Bossche blijft aandringen. Dankbaarheid moet hij inderdaad niet verwachten, het algemeen welzijn moet nu prioritair zijn. De stad verkeert in groot gevaar en Filips is voorbestemd om hun prachtige stad in zijn vroegere glorie te herstellen. Pieter Van den Bossche kan nog niets beloven maar wel een ‘visseltje smijten’ bij het volk of ze Artevelde junior zouden zien zitten als nieuwe leider. Filips geeft enigszins met tegenzin toe dat hij deze vraag eens kan lanceren. Ze zien wel.

Het toegestroomde volk op de grote markt reageert meteen enthousiast op het voorstel van Pieter Van den Bossche. Filips laat zich voor een eerste keer zien maar twijfelt nog altijd. Pieter Van den Bossche en de dekens van de ambachten dringen nog eens aan. ‘Of hij het ambt van ruwaard of opperbestuurder op zich wil nemen?’ Na wat aandringen accepteert Filips van Artevelde de uitdaging. Hij zweert de voorrechten van het volk te respecteren en daarna krijgt hij de eed van trouw van de dekens en de overheden, en natuurlijk ook van de Gentenaars zelf.

Filips, als nieuwe leider van de opstandelingen, vangt zijn bestuursmandaat aan met een wrede en niet verschoonbare daad: hij laat tien notoire burgers onthoofden omdat ze zich altijd al gedistantieerd hebben van de opstand. Een zuivere drogreden, in feite gaat het om bloedverwanten van diegenen die 36 jaar geleden zijn vader vermoord hebben.

De druk door de schaarse en dure levensmiddelen dwingt de Gentenaars om – onder de vleugels van deze Artevelde – vrede te zoeken en te stoppen met deze rampzalige oorlog. Door toedoen van de graaf van Henegouwen, de bisschop van Luik en de hertogin van Brabant gaat er een vergadering door in Harelbeke. Een Gentse delegatie van twaalf man tekent er present. Onder hen Simon Bette en Ghysbrecht De Grutere.

Het gezelschap komt tot een vredesakkoord. Op één voorwaarde echter. Lodewijk van Male zal binnen de twee weken tweehonderd burgers naar zijn keuze uitnodigen om naar het kasteel van Rijsel te komen waar hij vrij over hen wil beschikken. Daags na hun terugkeer geven de twaalf op de grote markt in Gent tekst en uitleg over het afgesloten vredesverdrag. Dat gebeurt in aanwezigheid van Filips van Artevelde, Pieter Van den Bossche, de dekens van de ambachten en een massa volk.

De Grutere vertelt hoe moeilijk het geweest is om tot deze deal te komen. Hij leest de tekst van het verdrag voor, de inhoud ervan stuit op een algemeen stilzwijgen. Tot die extra voorwaarde naar boven komt. Pieter Van den Bossche is furieus, hoe hebben ze het in godsnaam aangedurfd om dergelijk schandalig akkoord te ondertekenen? Hij is zo verbolgen dat hij zijn zwaard neemt en deze Ghysbrecht De Grutere ter plekke doodsteekt. Artevelde doet niet onder. Hij doodt eigenhandig de andere verrader Simon Bette. Op die manier worden twee lofwaardige mannen in de tegenwoordigheid van het volk ter plaatse vermoord.

De nieuwe ruwaard bewijst meteen dat hij wreed genoeg is om aan het hoofd van de opstandelingen te staan. De tien andere afgevaardigden slaan op de vlucht, Gent weet meteen welk vlees ze in de kuip hebben. ‘De oorlog is nog niet gedaan’, speecht Van den Bossche, ‘we mogen onze wapens niet neerleggen tot we de dood van Jan Hyoens gewroken hebben. Vergeet de vrede, want die is alleen maar bedoeld om ons in de gevangenis te gooien.’ Wanneer Lodewijk van Male de Gentse reactie verneemt is hij zelf ook wel formeel: aan deze Gentenaars zal hij nooit nog vrede verlenen.

Het is best verwonderlijk om te zien hoe de aanvankelijk terughoudende Filips van Artevelde nu resoluut de leiding van Gent op zich neemt. De bevelen die hij in al de hoeken van de straten laat afkondigen zijn echt wel dictatoriaal te noemen. Moordenaars zullen onmiddellijk zelf bestraft worden met de dood. Vijandschappen tussen de burgers moeten in de kast tot deze oorlog voorbij is. Wie wegloopt van de strijd en daarbij niet zwaargewond is zal omwille van zijn lafhartigheid voor veertien dagen op water en brood gezet worden.

Diezelfde straf is er voorzien voor het zweren, vloeken, twisten, met de teerlingen spelen in herbergen of in ontuchtige plaatsen. In algemene vergaderingen hebben arme mensen evenveel te zeggen als rijke. Hij kondigt maatregelen af om het beschikbare graan te herverdelen en aan een redelijke prijs te verkopen zolang de hongersnood duurt. Elke burger dient een witte mouw op zijn kleed te dragen, voorzien van een geborduurde tekst ‘Helpe God’. Het zijn stuk voor stuk doortastende maatregelen, alles gelijk voor iedereen waardoor Artevelde direct de sympathie wint bij het volk dat met zijn nieuwe leider wil leven en sterven.

Artevelde vervangt de stedelijke ambtenaren en stelt vier nieuwe kapiteinen aan; Pieter Van den Bossche, Jacob De Rycke (de deken van de wevers), Jan Van Heyst en Raso Van De Voorde. Hij promoveert Bartholomeus Coolman tot admiraal van de zeevloot en geeft hem het bevel om op zoek te gaan naar levensmiddelen in Holland en Zeeland en daarbij de vijanden op zee te bestrijden. Filips van Artevelde kiest Francis Ackerman als leider van een roversbende van drieduizend Witte Kaproenen die hier als ‘buitmakers’ of ‘reyzers’ omschreven staan. Ze moeten het platteland aflopen op zoek naar eetwaren en levensmiddelen. De rest van de ambachtslieden moet voor Artevelde weer gewoon aan het werk.

Tot zover het voorbereidend werk van de nieuwe ruwaard. Drie Gentenaars die hier bekend staan omdat ze de graaf genegen zijn bekopen dat met hun leven. Jan De Rommere, Jan Mahieu en Jan Sleipstaf worden voor het Gravensteen onthoofd. Deze actie verbittert de edellieden die te Oudenaarde, Dendermonde, Deinze en elders in garnizoen liggen. Als wraak brengen ze overal grote schade toe in de Gentse buitengebieden. Filips van Artevelde stuurt zijn krijgslieden naar het kasteel van Hansbeke, dat ze helemaal leegplunderen en verwoesten.

Op 19 februari 1382, Aswoensdag nota bene, krijgen de Gentenaars in Zeveneken het deksel op de neus met de dood van zevenhonderd man tot gevolg. Ook in Sleidinge krijgen ze een nederlaag te verwerken. Hier sneuvelt Goossen Mulaert. Zijn verlies veroorzaakt grote droefheid binnen Gent.

De edellieden blokkeren de wegen die vanuit Brabant en Henegouwen naar Gent leiden. Op die manier wordt de aanvoer van levensmiddelen tegengehouden. Graaf Lodewijk terroriseert ondertussen het land van Aalst met zijn garnizoen van Dendermonde. De bewoners hebben het gewaagd om heimelijk boter, kaas en brood te leveren aan de Gentenaars en krijgen daar nu de rekening voor gepresenteerd. De bende van de graaf verbrandt er alles wat tot de oorlog tot tot het onderhoud van het lichaam kan dienen.

De landlieden die al hun vruchten en oogsten geroofd zien, kunnen niet veel anders doen dan een schuilplaats te gaan opzoeken in Brabant of Henegouwen. De Gentenaars proberen met alle geweld van dien nog levensmiddelen buit te maken in de Vier Ambachten. De aanvoer hier is echter ruim onvoldoende om de hongersnood in de stad tegen te houden. Velen sterven van gebrek. De sporadische aanvoer van brood en meel uit Holland en Zeeland is niet van die aard om de uitgehongerde poorters te verzadigen.

Filips van Artevelde moet met de handen in het haar zitten. Aan welke opdracht is hij in Godsnaam begonnen? Op een bepaald moment in het voorjaar stuurt hij twaalfduizend uitgehongerde Gentenaars onder begeleiding van Francis Ackerman naar Brussel om er te bedelen voor voedsel. Ze worden er niet binnengelaten. Na enig aandringen en smeekbedes om medelijden laten de Brusselaars zit vermurwen om toch een lading voedsel naar buiten te brengen. Het biedt de menigte de kans om nog drie weken lang rond te zwerven zonder enige kans om in een of andere stad binnen te geraken.

In Leuven lukt wat wel, de inwoners daar tonen zich mild en vol medelijden. Tijdens hun verblijf daar begeven Ackerman en tien van zijn metgezellen zich op bedelronde naar Luik. De bisschop en de overheden van deze stad zorgen hier prompt voor zo veel koren en meel dat er wel zeshonderd wagens nodig zijn om die te vervoeren. De bisschop belooft zelfs om een goed woordje te doen bij de graaf van Vlaanderen zodat er weer over vrede zou kunnen gepraat worden.

Ackerman slaagt er zelfs in om in de gunst te komen van de hertogin van Brabant zodat die ook nog eens wil babbelen met Lodewijk van Male. Francis Ackerman en zijn zeshonderd voedselwagens worden wat later met grote blijdschap onthaald door de uitgeteerde inwoners. In realiteit is er voldoende binnengekomen om veertien dagen mee te leven.

De graaf beseft maar al te goed dat Gent op zijn tandvlees zit. Hij draait de bankschroef nog verder dicht. Hij begint aan een nieuwe belegering van de stadsmuren terwijl hij de regio van de Vier-Ambachten tot aan de grond toe vernielt. De inwoners daar blijven clandestien levensmiddelen sturen naar Gent en dat pikt Lodewijk van Male duidelijk niet.

Tegen dan woekert de hongersnood nog verschrikkelijker dan ooit. De hongerige poorters plunderen de bakkerijen en de woningen van de rijken. Filips van Artevelde laat in die kritieke situatie een alarmsignaal uitsturen naar Luik en Brabant. Het is meer dan tijd om eindelijk te starten met die onderhandelingen. Na veel vijven en zessen komt er op 13 april 1382 een soort vergadering op de agenda. Die zal doorgaan in Doornik. Een echt gesprek over vrede is het zeker niet.

De graaf verwaardigt zich niet om persoonlijk te spreken met de weerspannige Gentenaars en geeft de opdracht door aan de proost van Harelbeke om dat in zijn plaats te doen. Filips van Artevelde begeeft zich met twaalf notoire poorters naar Doornik. Ouderlingen, vrouwen en kinderen smeken hem bij het verlaten van de stad om absoluut tot vrede te komen. De ruwaard belooft alles in het werk te stellen, zolang de graaf maar niemand van hen ter dood wil veroordelen.

Artevelde stelt zich tijdens de vergadering erg flexibel op om toch maar tot vrede te kunnen komen. Iets wat niet gezegd kan worden van de graaf. De proost van Harelbeke geeft te kennen dat de graaf van geen vrede wil weten, tenzij al de inwoners van Gent tussen de vijftien en de zestig blootsvoets, in hun hemd en met een touw om de hals voor hem op hun knieën zullen vallen op het Beernemse Bulskampveld.

Ze moeten zich daar al hun goederen aan hem overhandigen, op leven én dood. Dat is uiteraard een waanzinnige en onredelijke voorwaarde waar Filips van Artevelde onmogelijk kan op ingaan. Omdat de proost niet gemachtigd is om deze voorwaarde aan te passen stuurt de vergadering dan maar zelf gezanten naar Brugge om wat water in de wijn te doen. Lodewijk van Male moet er allemaal niet van weten. Na de dood van zijn moeder Margaretha op 15 april 1382 is de graaf er na 203 jaar in geslaagd om Artesië weer bij Vlaanderen te brengen. Deze nieuwe macht spoort hem in elk geval niet aan om genade te tonen voor de Gentenaars.

Filips van Artevelde keert teleurgesteld terug naar zijn thuisstad. Zijn droefheid slaat over op heel de Gentse gemeenschap als die de stugge houding van de graaf verneemt. De vrouwen kermen, de kinderen huilen en de mannen roepen om wraak. Voor revanche en wraaknemingen lijkt in deze dagen van uiterste nood weinig ruimte. Artevelde weifelt, hij nodigt de bewoners uit om de volgende dag op de markt te vergaderen om een of ander besluit te nemen.

Tegen die tijd heeft de ruwaard een besluit genomen; met dertigduizend inwoners die al twee weken geen brood meer hebben gegeten, zijn er maar drie mogelijkheden: sterven van de honger, ingaan op de eisen van de graaf of zelf de wapens opnemen om met vijf- à zesduizend van de kloekste mannen naar Brugge te gaan om de strijd aan te gaan met de graaf, met als doel: een beter leven voor de Gentenaars.

De keuze is snel gemaakt. ‘Naar Brugge! Naar Brugge!’ scandeert de massa. Op geen tijd melden zich vijfduizend mannen, allen met het ‘Helpe God’ overtreksel op hun linkermouw gespeld. De overgebleven stadsvoorraad van vijf wagens met brood en twee met wijn zullen dienen voor de strijders. Er rest amper nog iets van voedsel voor de rest van de stad. Dit is zonder meer een zuivere ‘er op of er onder’ situatie.

2 mei 1382. Het volksleger van Filips van Artevelde laat Gent achter zich. Naast hun brood en wijn voeren ze driehonderd stukken grof geschut met zich mee. De rest van de inwoners duimt fanatiek en krampachtig voor een goede afloop van de missie. Bij valavond slaan de Gentenaars hun kamp op te Beverhout, een soort veld naast een moeras, op de grens tussen Beernem, Oostkamp en Oedelem.

’s Anderendaags laat Artevelde zeven altaren oprichten. Evenveel paters-recolletten houden er een misviering. De Gentenaars biechten en verzoenen zich met God. Als voorbereiding voor een nakende dood. De paters vertellen hen dat ze moeten vertrouwen op God. Artevelde placeert ook nog zijn woordje, de rest van het brood en de wijn wordt verdeeld. En dan is het tijd om zich in slagorde op te stellen.

En wat gebeurt er ondertussen in Brugge? Hier is op zaterdag 3 mei de Heilig Bloed processie aan het uitgaan. Tijdens deze processie krijgt de graaf het nieuws te horen dat die van Gent hun kamp hebben opgeslagen aan het Beverhoutsveld. Lodewijk reageert spottend, die dwaze Gentenaars kiezen nu plots zelf voor hun eigen snelle ondergang.

Hij stuurt er enkele spionnen op af en die keren terug met het nieuws dat het Gents leger zich beschut houdt tussen karren aan de voorkant en het moeras aan de achterzijde. De processie gaat ondertussen doodgewoon verder. Na de middag van deze feestdag verzoeken de Bruggelingen aan hun graaf of ze nu naar Beverhoutsveld mogen trekken om hun vijanden te gaan bevechten. Niemand twijfelt aan de overwinning. Gouverneur Heylaert Van Poucke, een dappere en verstandige ridder is geen voorstander van een Brugse aanval. Binnen de vier dagen zullen de Gentenaars vanzelf vergaan door de honger. Het enige wat ze ondertussen kunnen doen is te beginnen aan de bestorming van de stadsmuren en die kunnen ze hier eenvoudig afslaan. En als de Bruggelingen dan absoluut willen vechten dan dienen ze te wachten tot morgen. Het is tenslotte een heilige dag en de meeste Bruggelingen zijn al boven hun theewater.

De edellieden volgen de gouverneur in zijn wijze raad. Maar de poorters zijn niet te houden, ze staan zo zot als een achterdeur om die dwaze Gentenaars te gaan bespringen. Hele benden burgers gaan er nu op af, ordeloos en zonder bevelhebbers met de volle overtuiging om die van Gent een lesje te leren. Het tegendeel is natuurlijk waar: het zijn die impulsieve Bruggelingen die serieus op hun doos krijgen.

De hele toestand dwingt de graaf nu wel tot onmiddellijke actie. De ijver van de Bruggelingen om zich te wreken op hun buren kan hij niet langer beteugelen. Bij het vallen van de avond vertrekt een leger van 800 edellieden en 30.000 voetgangers weg uit de stad. Elk advies om te wachten tot morgen wordt door de Bruggelingen weggehoond. De beenhouwers, visverkopers, makelaars en peltiers (bontwerkers) tonen zich het fanatiekst. Binnen het uur zal de vijand verslagen zijn. Daarop geeft de graaf het bevel om het kanon af te vuren en de aanval te lanceren.

De halfdronken Bruggelingen hebben duidelijk de leepheid van Artevelde onderschat. Die heeft zijn leger zodanig opgesteld dat ze de zon in de rug hebben en de tegenstander de laagstaande zon in de ogen. Hijzelf geeft het teken ten aanval, ‘Gent! Gent!’ roept hij, driehonderd verscholen kanonnen vuren nu hun projectielen gelijktijdig af op de ongetwijfeld verbaasde Bruggelingen. De honderden vuurmonden zaaien dood en verderf bij de tegenstanders. Het eerste schot maakt direct een opening in de Brugse gelederen dat meteen rechtsomkeer wil maken.

Een charge in gesloten gelederen verbijstert de Brugse poorters nog meer. De Gentenaars boren zich in het grafelijk leger en zorgen er voor grote wanorde en chaos. Ze bespringen de vijand van twee zijden en doden al diegenen die niet tijdig kunnen vluchten. Heylaert van Poucke biedt met zijn legerbende nog hevige weerstand in de omgeving van Assebroek, maar hij werd samen met velen van zijn volk gedood.

De graaf heeft natuurlijk al door dat het hier helemaal verkeerd loopt en keer in zeven haasten terug naar Brugge. Geflankeerd door zowat veertig edellieden. De wachters aan de stadspoorten krijgen de opdracht om al de vluchtende Bruggelingen door te verwijzen naar de grote markt. Hier zal de reorganisatie plaatsgrijpen om van hieruit de stad te bewaren. Lodewijks bevel heeft niet het minste zin, de aanstormende Gentenaars komen haast gelijktijdig in de stad Brugge toegerend als de vluchtende burgers.

Ze maken zich meester van de stad en doden iedereen die weerstand biedt. De Brugse smeden, wevers en volders die het succes van de Gentenaars bemerken haasten zich rond 21u naar de markt om de overwinnaars te groeten en zich aan te sluiten bij hen. Dat gebeurt op bevel van hun aanvoerder Simon Cokermoes.

Bij het intreden van de duisternis gooit de graaf zijn laatste troeven op tafel. Hij verlaat zijn kasteel te Brugge met enkele ridders en een bende gewapende mannen, allemaal met fakkels en toortsen. Ze stappen door de St-Amandstraat richting markt waar ze hopen de Gentenaars te verrassen. Van een surprise zal er geen sprake zijn, Artevelde is al op de hoogte en gaat er met zijn manschappen zelf op af.

Wanneer Lodewijk de bende (met onder hen nogal wat Bruggelingen) op zich ziet afkomen laat hij terstond de lichten doven en spoort hij zijn gezelschap aan om de rennen voor hun leven. Hijzelf sprint weg en vindt soelaas in een klein huisje bij de Sint-Amandskapel waar een behoeftige weduwe woont. De vrouw is bereid hem op haar zolder te verstoppen onder het bed waar haar drie kinderen slapen en het scheelt geen haar dat de Gentenaars hem missen. Ondanks een huiszoeking in het bewuste huisje. Lodewijk kleedt zich om in de kleren van een schamele werkman en vlucht nu door de Zilverstraat, over het Sint-Salavatorskerkhof, langs de Meers naar het Minnewater waar een boot op hem wacht. Via Sint-Michiels en een helse rit op een niet gezadeld paard rent hij dwars door Roeselare naar het veilige Rijsel.

Terwijl de graaf zo zijn hachje kan redden bewaken Filips van Artevelde met een deel Gentenaars de markt. De anderen lopen onder leiding van Francis Ackerman langs de Vlamingstraat, over de Beurs, door de Grauwwerkersstraat, de Sint-Jacobsstraat, de Oude Zak en veel andere plaatsen. Ze doden er al de burgers die ze te pakken kunnen krijgen. Van de Brugse wevers hebben ze vernomen welke ambachtslieden pro graaf zijn en dus richten die van Gent hun bloedige focus op de lokale makelaars, glazenmakers, looiers, beenhouwers, peltiers en de visverkopers.

Daarbij plunderen ze veel huizen en bedrijven ze alle mogelijke buitensporigheden. Hun slecht voorbeeld wordt gevolgd door de vele vreemde dienstknechten en klerken die in Brugge werken voor hun rijke meesters. Ze maken van de gelegenheid gebruik om hun patroons en werkgevers te vermoorden en hun kantoren en woningen leeg te plunderen. Brugge beleeft een verschrikkelijke nacht. Bij het aanbreken van de zondagochtend is er sprake van 1200 gedode burgers en een cascade van de meeste uiteenlopende misdaden en crapulentrekken begaan door de losbandige Gentenaars en hun aanhangers. De kroniekschrijvers vermelden daarbij dat het beroven van de koopmanshuizen gebeurde tegen de wil in van Filips van Artevelde.

De wraakoefening gaat de hele zondag van 4 mei 1382 doodgewoon verder. Edellieden, wethouders en ambtenaren krijgen te maken met de Gentse zwaarden. Dat ondervinden bijvoorbeeld Thillo en Eligius van Lichtervelde die er beiden het leven bij inschieten. De graafgezinde ambachtslieden worden stuk voor stuk opgezocht en op wrede manier doorstoken. De plunderwoede gaat naar een hoogtepunt. Rijke inwoners (met uitzondering van de vreemde kooplieden) worden van hun goederen beroofd.

De Gentenaars sparen de grafelijke burg evenmin. Omdat ze niet in de mogelijkheid zijn om veertig stukken rode wijn mee te nemen, verbrijzelen ze dan maar de grote flessen. Na deze primitieve zuiveringsactie laat Artevelde her en der in Brugge een verklaring afroepen dat iedereen die zijn leven wil behouden zich op maandag buiten de Sinte-Catharinapoort moet begeven waar ze hun eed van trouw aan hem moeten afleggen. Heel veel Bruggelingen gaan in op dat bevel en onderwerpen zich aan de Gentse volksleider. Wie dat niet doet en in Brugge blijft krijgt nu te maken met Francis Ackerman die hen zonder genade ter dood brengt.

Dinsdag 6 mei 1382. De bilan van de bloedige driedaagse is hallucinant. Negenduizend dode Bruggelingen waarvan zesduizend tijdens de slag op het Beverhoutsveld, de rest in de nasleep ervan. Wat een vreselijk schouwspel levert een zicht op de grootste koopstad van het noorden in deze uren toch op! Duizenden verkoolde lijken versperren de wegen in het centrum, ze liggen hier onder de blote hemel als getuigen van een zinloze afrekening. Het lichaam van Heylaert van Poucke wordt begraven in het koor van de predikheren.

Op het slagveld krijgen vierduizend lijken hun laatste rustplaats, de rest vindt zijn plekje in de omliggende kerken. In de stad zelf worden er drie grote putten gegraven. De eerste voor het klooster van de predikheren, een massagraf voor honderdzestig lijken. Een tweede graf voor vijfenzestig gedode poorters komt er voor de Braamberg-poort. Daar dumpen ze de voornaamste poorters van de stad. Jan Bovin, de gewezen burgemeester van Brugge en zijn broer Wouter. Samen met de wethouders en de dekens van de ambachten. Een derde put wordt gegraven in het oud kerkhof die ze vullen met de kadavers van eenennegentig gedode inwoners. De kroniekschrijvers lijken er zich niet aan te storen dat deze drie putten absoluut onvoldoende zijn om de drieduizend gedode inwoners een plaats te geven.

Tijdens het geharrewar op zaterdag heeft een priester tijdens de processie in paniek het Heilig Bloed in het Minnewater gedropt uit angst dat het zou geplunderd worden. Nadat de rust teruggekeerd is in Brugge zijn de Bruggelingen werkelijk verbijsterd als ze vernemen dat het Heilige Bloed verloren is gegaan. Gelukkig is er een begijntje dat bij het water putten uit het Minnewater een glanzend voorwerp ziet dobberen en haar overste gaat waarschuwen. Beide zusters slagen er niet zonder grote moeite in om het Heilig Bloed uit het water te halen. Ze dragen het naar hun kerk. Achteraf zullen de opgeluchte Bruggelingen in stoet hun kostbaar Heilig Bloed terugbrengen naar zijn gebruikelijke rustplaats.

Op diezelfde dinsdag 6 mei 1382 stromen de Gentse ambachtslieden met hun dekens vanuit hun thuisstad naar Brugge waar ze hun standaarden plaatsen op de markt. Ze benoemen er op aanraden van Artevelde een zekere Pieter De Winter tot gouverneur van Brugge. Deze De Winter werd negen jaar geleden uit zijn stad verbannen omwille van zijn aandeel in de moordpartij op de wethouders van de stad.

7 mei 1382. De Gentenaars vangen onmiddellijk aan met de afbraak van de Kruispoort, de Gentpoort en de Sint-Catharinepoort, leggen daar de vesten plat zodat ze in de toekomst vlot van Gent naar Brugge zullen komen. Gisteren hebben beide steden een plechtig verbond met elkaar afgesloten, vijfhonderd van de rijkste en aanzienlijkste Brugse burgers zullen als gegijzelde gevangenen te Gent garant staan om het verbond te bezweren.

De buit die ze veroverd hebben in Brugge is zo omvangrijk dat de schippers op de Lieve wel vijf dagen lang bezig zijn met het vervoeren van de geplunderde goederen. Binnen Gent krijgen ze nu te maken met een onstuimige overvloed aan levensmiddelen waar door de prijzen in elkaar stuiken. De prijs van een maat wijn dropt op tien dagen tijd van twaalf tot één enkele stuiver en met de rest van de prijzen der eetwaren gaat het in diezelfde richting. De steden Luik, Leuven en Parijs verheugen zich over de nederlaag van Lodewijk. Ze zijn daar maar al te goed op de hoogte van zijn trotsheid, zijn spilwoede en zijn geldzucht.

Filips van Artevelde leeft die dagen in een wolk van triomf. Aangemoedigd door zijn klinkende overwinning in Brugge zet hij zijn tocht door Vlaams-Vlaanderen verder. Zijn tocht brengt hem naar Ieper, Veurne, Sint-Winoksbergen, Broekburg, Nieuwpoort, Kortrijk, Oudenburg, Aardenburg, Damme, Sluis en Oostburg en Dendermonde. Op al die plaatsen stelt hij wethouders en ambtenaren aan die de Vlaamse zaak genegen zijn.

Ze erkennen hem (bijna) overal als ruwaard van Vlaanderen. Hij ontvangt overal de eden van getrouwheid en voert graafgezinde poorters als gijzelaars mee naar Brugge. Hij gedraagt zich alsof hij de graaf in eigen persoon is en om zijn haat tegenover Lodewijk van Male nog wat extra in de verf te zetten geeft hij aan zijn krijgslieden het bevel om het kasteel van Male te gaan plunderen. Die laten zich dat natuurlijk geen twee keer vragen. De mannen laten niets ongeschonden van wat ze niet zelf kunnen stelen. Ze verbrijzelen zelfs de nieuwe doopvont die nog gemaakt was voor het doopsel van de vermaledijde graaf Lodewijk.

Oudenaarde gaat niet mee in het verhaal van Filips van Artevelde. Ze zijn niet bang voor de bedreigingen van een brouwerszoon en tonen zich bereid om eventueel te sterven voor het behoud van hun grafelijke stad. Een antwoord dat Artevelde helemaal niet bevalt. Hij zweert al meteen om de weerspannige tijd te vernietigen.

In Gent wordt Filips met ongemene vreugde en eer binnengehaald. Zijn stadsgenoten noemen hem eensluidend als ‘de verlosser en de vader van het vaderland’. De echo van de slag op het Beverhoutsveld weergalmt ondertussen al van de Rijn tot aan de Pyreneeën. De metamorfose in de Gentse straten is dan ook compleet. De hongersnood en de ellende hebben plaatsgemaakt voor weelde en vermaak.

Artevelde leeft er nu als een prins, zijn woning is versierd met de kostbare meubelen van de graaf, hijzelf draagt een slepende rode mantel. Net zoals de hertog van Brabant en de graaf van Henegouwen dat doen. In zijn brieven omschrijft hij zichzelf als ‘regent van Vlaanderen’. Hij neemt een nieuw wapenschild aan, bestaande uit drie gouden hoeden op een zwart veld, symbolen van een complete vrijheid. Zijn raadgevers, baljuws en ontvangers bezorgen hem de penningen en de inkomsten die vroeger in de zakken van de graaf verdwenen. Kort gezegd: hij volgt al de slechte voorbeelden van Lodewijk van Male, Artevelde leeft zich uit in dure maaltijden, organiseert spelen en feesten en smost met de centen van de inwoners.

Uit ‘Kroniek van Brugge’ – verschijnt einde 2019 –

Article Categories:
terug naar het verleden
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *