We moeten terug in de geschiedenis. In 54 voor Christus zijn de Romeinen heer en meester geworden in de streek. Dan willen ze ook Engeland inpalmen. Ze gebruiken de ligging van de Westhoek als uitvalsbasis om hun doelstellingen te realiseren. De Romeinse vloot is geen kattenpis: een armada die bestaat uit 36.000 soldaten, 4.000 ruiters. 600 schepen. De schepen worden in lokale scheepswerven gebouwd. Alles duidt op een beduidende graad van bevolking om dergelijke schaal aan te kunnen.
Volgens de geschriften van aanvoerder Caesar zelf, ontscheept de reusachtige vloot op 5 of 6 juli van het jaar -54 in ‘Portus Icius’. Er bestaat tot op heden discussie waar precies die Portus Icius zich bevond. Velen menen dat de havens van Bonen (Boulogne), Wissant of Cales in aanmerking komen. Maar schrijver Dumon heeft zo zijn redenen om aan te nemen dat die haven wel eens Koksijde kan geweest zijn. Vooral het feit dat Caesar aangeeft dat Portus Icius in het land van de Morinen ligt, kan er op wijzen dat hij het gelijk aan zijn kant heeft.
En zo komt Dixmude in beeld. In de beginperiode van de Romeinen is er nog geen sprake van de vloedgolf van 270 die de Westhoek voor eeuwen onder water zal zetten. Halverwege tussen Nieuwpoort en Wulpen, aan de Steendam, bewijst de zeer dunne kleilaag in de grond op de vroegere aanwezigheid van een verdwenen waterloop van meer dan honderd meter breed die zich, komende vanuit oostelijke richting enkele kilometer verder in zee zal hebben gestort. De link met de Noordzee gebeurt ter hoogte van de ‘Doornpanne’ tussen Oostduinkerke-Dorp en Koksijde-Bad waar al evenmin sprake is van een kleibodem.
Als Dixmude in 1089 beschreven wordt als ‘Dicasmutha’ dan kan dit eigenlijk perfect staan voor de term ‘Icsmond’, of de monding van de ‘Ics’. Er gaat een licht branden! Vinden we in ‘d’ Icsmond’ niet de naam terug van de oorspronkelijke stroom die Dixmude ooit verbond met Koksijde? Namelijk de ‘Ics’? De ‘Ics’ die verder westwaarts van Dixmude bekend staat als de Ijzer? De plaats waar de Ics in de zee uitmondt, ligt dicht bij Koksijde dat door zijn eigen bewoners als ‘Coxie’ wordt uitgesproken. Een ‘ijde’ staat bekend als een aanlegplaats voor zeeschepen.
De Kelten die lang voor de Romeinen de termen ‘IX’, ‘AX’, ‘OX’ en ‘EX’ gebruikten (zie bijvoorbeeld de naam Oxford) om de aanwezigheid van water aan te duiden hebben dus de naam gegeven aan de ‘Ics’. De link tussen Coxie en de Ix wordt meteen duidelijk. De Ics tussen D’ Icsmond en Doornpanne vloeit trouwens voorbij ‘Poortisius’, de poort van de Ics, Portus Icius. Poortisius zal in de loop van de jaren verbastaarderen tot Paardisie, Perdisie om uiteindelijk te belanden bij zijn definitieve naam: Pervijze of in de volksmond genoemd ‘Pervisie’. De hele waterhuishouding met de Onie en de Ics in de Pagus Iseretius zal na de stormvloeden van 270 grondig door elkaar geschud worden.
De Onie en de Ics worden ingepalmd door een beduidende zeearm van de Ijzer die diep in de Westhoek in verschillende zijtakken zal uitmonden. Eén ervan is Dicasmuda die zijn oorsprong aan de monding van de illustere Ics voorgoed kwijt is en waar, met het voortschrijden van de eeuwen, de brede zeearm zich zal terugtrekken naar de Noordzee vele kilometers verder westwaarts. Alleen de Ijzer zal blijven als herinnering. De pagus Iseretius is opgeslorpt door de Pagus Flandrensis.
Pagus Flandrensis geleidelijk aan de oude pagus Iseretius op. Deze Pagus Flandrensis is zelf duidelijk afgescheiden van de Pagus Mempiscus, de Pagus Cortracensis en de Pagus Gandensis, het gebied waar Brugge toe behoort. Ook Ardenburg, Oostburg, Lappescura, Oostkerk, Houtava, Lissewega, Meetkerk, Uytkerk, Dudzela, Labbeka, Sarkenghem, Aldenbourg, Clarkhem, Warrhem, Sarrem, Eessena, Keyem en Dicasmutha behoren tot de Pagus Flandrensis. De hele Pagus Flandrensis is één reusachtige aaneenschakeling van bos en woud.
De 6.000 hectare bossen (‘in silva Ruhouta’) vormen in zijn totaliteit het koninklijk domein van de Merovingische en later Karolingische vorsten die het gebied hebben overgenomen van de Romeinse bezetter. Stamvader van de Karolingers is Karel Martel die tussen de jaren 700 en 750 zorgt voor veiligheid en stabiliteit in heel Frankenland. Die Karel Martel heeft een kleinzoon die geboren wordt in Huise (niet ver van Zingem en Oudenaarde) in het jaar 751. Adalardus is de zoon van Pepijn de Korte en een neef van de grote Frankische heerser Karel de Grote die er in zal slagen om van West-Europa één groot Frankisch machtsgebied te maken.
Adalardus schopt het in 796 tot raadgever van Karel de Grote. Adalardus treedt toe tot de abdij van Corbie bij het Picardische Amiens. Hij wordt er abt. De abdij van Corbie is net zoals de abdij van Sint-Omaars ontsproten aan de kloostergemeenschap van Montreuil. Tijdens zijn leven (verw)erft Adalard de duizenden hectaren bossen in de Westhoek. Ook Dicasmutha behoort nu tot zijn eigendommen. De abt richt overal landbouwkolonies op waar lokale boeren werken aan de ontginning van nieuwe landbouwgronden. In de villa Dicasmutha wordt ongetwijfeld hard gelabeurd bij het terugwinnen van gronden van de Noordzee. Abt Adalardus zal kort voor zijn dood in 827 zijn eigendommen schenken aan de abdij van Corbie.
Na de invallen van de Noormannen enkele decennia later, wordt de bossen van de Pagus Flandrensis, samen met de gronden van Dicasmutha, ongegeneerd overgenomen door de graven van Vlaanderen die zichzelf promoveren tot beschermheren en tot feitelijke abten van de belangrijkste abdijen van het land ten noorden van de heuvels van Picardië. De Noorse aanvallen in de pagus Iseretius zijn zo goed als afgelopen tegen dat het jaar 900 aanbreekt. Maar de Vlaamse (mede)graaf Boudewijn III beschouwt het in 958 nog steeds als broodnodig om in het gehucht Dicasmutha een beschermende burcht omringd door aarden wallen aan te brengen.
We beleven de geboorte van de ‘Oppidum Dicasmuda’. De burcht wordt opgetrokken aan de samenloop van de Ijzer met de Krekelbeek, het verlengde van de Handzamevaart. Anno 2012 verwijst enkel de naam van de Kasteelstraat naar de door wallen omringde burcht die er meer dan 1000 jaar voordien gebouwd werd. Net zoals andere burchten in Vlaanderen, geeft het gebouw bescherming aan de vrije mensen die zich in gilden of ambachten aan het verenigen zijn. Het gehucht groeit al snel uit tot een stadje. De burgers krijgen er de naam van poorters.
Dit is een fragment uit Boek 2 van De Kronieken van de Westhoek


