In diezelfde eeuw komen er alweer nieuwe Saksische kolonies aan in Vlaanderen. De Frankische koning Pepijn de Korte heeft geen hoge pet op van de nieuwe volkeren die zijn land ongevraagd binnenkomen en hij gaat in het jaar 753 de confrontatie aan met de ‘Alemannen’. (Allemagne, Duitsland). Karel de Grote zet aanvankelijk die strijd verder in 792 en 795. Hij slaagt er in om de Saksen in zijn rijk te pacificeren.
Vanaf 800 laat hij nu nieuwe Saksen met hun vrouwen en kinderen afzakken naar Vlaanderen waar ze woonplaatsen krijgen toegewezen. De nieuwe immigranten worden maar scheef bekeken door de Vlamingen. De vroegere Saksen zijn nu volledig aangepast aan de wetten en gebruiken terwijl die nieuwe zich eigenlijk weinig storen aan de heersende orde. Waar hebben ze zoiets nog meer gehoord? Het loopt zo de spuigaten uit dat de inwijkelingen onder de hoede van de graaf van Vlaanderen worden geplaatst. Ze horen hem toe en hij noemt hem zijn ‘laten’. Zijn horige landgebruikers.
In de Westhoek vinden we de ‘Laeten van onsen Geduchten Heere’ in Bollezeele, Broekburg, Hillewaerscappel (vandaag is dat St.-Sylvestre-Cappel), Lederzeele, Noortpeene, Oudezeele, Rubrouck, Wemaerscappel, Zermezeele en Zuytpeene. Vooral de eerste generaties Saksen afkomstig uit Germanië spreiden een soort van wilde ontembare fierheid tentoon en vooral een hardnekkige ongehoorzaamheid. Ze blijven zich maar vijandig opstellen tegen hun chefs. Voor het minste willen ze oorlog voeren.
Ze koesteren een grondige haat tegen elke vorm van vreemde dominantie. Onze schrijver blijft maar kwaad spuien. Het zijn ruziemakers. Wraakzuchtige plunderaars, wrede onverschrokken en stoutmoedige avonturiers. Grote woorden. Waar de Romeinen zich schaamteloos en corrupt gedragen, zijn de Saksen een kuis en vroom volk. Als er kwaad gedaan wordt aan iemand uit de eigen familie, dan gelden de principes van oog-om-oog en tand-om-tand. Een systeem van wraakzucht als hoogste eer. Hun grootste deugd is hun moed als soldaat en ze voelen zich door God beschermd in al hun daden.
Hun feesten zijn bloederige bedoeningen, wilde uitspattingen waarbij ze zich willen spiegelen aan hun grootste helden en zich voorbereiden om de glorie van het Walhalla te ontvangen. Wanneer ze in de jaren 396 en 445 de teleurgang van het Romeinse rijk aan den lijve ondervinden, komen ze in opstand. Ze hebben nog niets van hun wildheid ingeboet. De schrijver die het leven van Sint-Folquinus neerpent, bevestigt het nog een keer: ‘het is ongelooflijk moeilijk om die barbaren die altijd op zoek zijn naar het kwaad, te onderwerpen aan de christelijke leer’.
Onder de Saksische volkeren figureren de Katten. Ze komen uit de streek van Hessen. Het gebied van de Rijn en de Main bij Frankfurt, Wiesbaden, Marburg en Kassel. Het zijn de Katten die eigenlijk de meeste sporen achterlaten van hun vroege aanwezigheid in de Westhoek. De Katsberg, de Kattevliet, Kattebeke, Kattestraete, Kathove. De lust bekruipt me om ook hier de Ieperse kattenstoet aan toe te voegen. Vermoedelijk vinden we ook hier de naam van de Casselberg.
De naam van het stadje evolueert van Catisletum, Katsletum, Casletum naar Kattisletanus mons, Kattisletensis, Calesmons. Is het trouwens toeval dat in de plek van waar ze vandaan komen ook een Kassel bestaat? Van de 4de tot de 8e eeuw is Casletum niet meer te vinden in de boeken. ‘Vermoedelijk verwoest’, veronderstelt geschiedschrijver Schayes. In de 9de eeuw vinden we Cassel terug onder de naam Casletum, een oorkonde van 814 heeft het over Catisletum en de berg wordt nu omschreven als ‘Cales mons’.
Geleidelijk aan verdwijnt de herinnering aan de Katten, maar in een akte van 1227 treffen we opnieuw de naam van Katsland en de Katsberg aan. De naam ‘Cales mons’ lijkt trouwens verdacht veel op ‘Kales’, het Calais van vandaag dat in diezelfde tijd ook als ‘Caletum’ wordt betiteld. Kunnen Calais en Cassel broer en zus zijn?
Victor Derode is aangekomen bij de Kerles, de Kerels. Hij is ervan overtuigd dat hier de echte wortels van de Vlamingen in Frankrijk terug te vinden zijn. In de noorderse talen worden de edelen aangesproken als ‘Jarl’. In Engeland is dit ‘Earl’. Het lager volk, de plebs, de horigen en de slaven noemen ze ‘Troeelle’. De vrije en hardwerkende middenklasse mensen zijn de ‘Ceorls’. Van die namen komen de namen Keerl, Kaerl, Kerel, Karlin en finaal ook Kerle.
Het woord Kerle staat neergeschreven in de Edda, een verzameling van de oudste mythologische verhalen uit het noorden van Europa. De Kerls en de Fledmen leven samen in diezelfde Westhoek. Enkele tellen later in onze geschiedenis versmelten ze (volgens de historicus) tot de Flemings om uiteindelijk als ‘Vlaminks’ te landen. De Kerls bezetten een enclave van waaruit de kasselrijen van Veurne en van Sint-Winoksbergen zich ontwikkelen. Het Kerelgebied beslaat onder andere het territorium van Broekburg, Duinkerke, Cassel, Belle, Guînes, Ardres en Terwaan. De Kerls stellen zich vijandig op tegen elke vorm van vreemde overheersing.
Zo kunnen ze de Romeinen die Gallië bezet houden, noch zien, noch ruiken. En ook hun haat tegen de Saksische families zit diep. In de 7de eeuw als er eigenlijk al lang geen sprake is van de Romeinen, krijgt prediker Sint-Elooi de kwalificatie van vuile ‘Romein’ naar zich toe geslingerd. Een uiting van hun diepste antipathie voor dat volk.
‘Denk maar niet Romein’, roepen ze naar de apostel, ‘denk maar niet dat wij onze eigen cultussen gaan opgeven om je te plezieren.’ De wet in Brugge is deze van de Kerels. Afgezanten van Rome en geestelijken blijven beschouwd als Romeinen. De financiële compensatie die moet betaald worden voor de moord op een geestelijke bedraagt de helft van die bij de moord op een vrije man.
De Salische wetten volgen diezelfde redenering: de compensatie voor de moord op een Romein bedraagt de helft van die op een Frank. De Kerels tonen trouwens diezelfde haat tegen de Franken zelf en dat manifesteert zich vrij regelmatig in de geschiedenis. Zo hebben geen goed oog in het huwelijk van de Boudewijn met de Ijzeren Arm met Judith, de dochter van Karel de Kale. Uit dat huwelijk spruit rond het jaar 865 de kleine Boudewijn II van Vlaanderen voort.
De Kerels dopen de kleine al vast met de zelfde bijnaam als zijn gehate grootvader en noemen hem Boudewijn de Kale. Nu zouden we dat in ons dialect sarcastisch omschrijven als ‘Karel, ons kletsekopke’ Een bijnaam die niet al te goed in de aarde valt bij de Franken die een flinke haardos als een teken van mannelijkheid en autoriteit aanzien. De nieuwe graaf probeert de Kerels enkele jaren later wat te paaien als hij zijn zoon de naam van Arnulf schenkt, de naam van een heilige die het bloed van de Romeinen en het Germaanse bloed van de Kerls bezit.
Het is een toegeving die weinig indruk maakt op de Kerels. Ze dragen hun haren kort en torsen lange baarden. Terwijl de heren, net andersom, met lange haren rondlopen en hun kin scheren. Er kan geen groter contrast bestaan. Iets wat trouwens erg opvalt tijdens de kruistochten waarbij de ridders maar al te duidelijk in schril contrast staan met het voetvolk. Graaf Boudewijn IV beslist op jonge leeftijd, hij is geboren in 980, om een belangrijk signaal te geven aan de Kerels door zelf een lange baard te dragen. En zo gaat hij dank zij de Kerels verder door het leven met de bijnaam ‘Belle Barbe’, Boudewijn met de Schone Baard. Hij is trouwens niet de eerste vorst, want rond 800 had Karel ‘Karl’ De Grote een lange baard laten vergezellen van wapperende haren.
Vooral met hun taal distantiëren de Kerels zich van al de rest. Ze spreken het Teutoons, Platdiets. Het Vlaams. De landheren zelf cultiveren het Frans. Dit verschil in taal vormt een onoverbrugbare barrière. Wat betekent het toch telkens een triomf voor de Kerels als ze in hun hardnekkige strijd tegen de Fransen stilaan wat meer Vlaams in hun publieke oorkonden kunnen zien verschijnen. De Kerels verachten de Franken dat ze zich lieten vangen aan het christendom.
–
Uit deel 4 van ‘De Kronieken van de Westhoek’