Anno 1910, begin juni, was het in Elverdinge wat te zeggen van het verhuizen. Camiel […]
’t Was opnieuw voor de zoveelste keer kermisse, koekeboterhammen, hespe en gebraan peeren, konijnen en kiekens met suikerboonen en erwitjes en overal taarte.
’t Was waar: de gendarmes stonden daar. Ze brachten de vluchtelingen onder in 2 zalen. Wij lagen in de eerste zaal. Daar brandde een grote stoof. We sliepen in rijen in ’t stro. We moesten gaan eten in ’t hospice. Drie keer per dag: ’s morgens een kom frutsop en een snee droog brood, ’s noens een kom soep – ze stonk; ’t was lijk van de schoteldoek gekookt -, ’s avonds weer een snee brood en frutsop.