M’ hoort soms de menschen al ‘en keer ruttelen tegen dit en pruttelen tegen dat; en dat ze niet verstaan ’n kunnen waarom op Godswereld dat er moeten luizen bestaan en vlooien, en mieren en muggen, jandorie!
Gezegden betreffende een vrouw met een weelderige boezem:
‘ ‘z E d’è ferme balkon’.
‘ z Is wel besteld’.
‘ ’t Is volk in de stoache’.