«Zé», zei Modesta, «dat moet en zal hier gedaan zijn op ’t hof; ’t weet hier van geen uitscheiden: de ene tegenslag na den anderen, eerst met de zwijns en dan met de koeibeesten. Cesarke, » zei ze tot ’t poesterke, «we gaan een van die dagen op beevaart naar Deizel», «Gaan dienen?» vroeg Cesarke. «En moet ik mee? Te voete? ’t Is meer of vier uren verre van Staên: viere deure en viere were! ‘k Zeggen maar dadde ! Goed om stijve kieten op te doene en de voeten vol blazen.»
Je had toen ook overtijd, de heksen waren nogal tamelijk wel vertegenwoordigd op de boerhoven. […]