Het valt mij in hoe ik op een zondagnamiddag toen ik nog een kleine jongen was, met grootmoeder ging wandelen. Het was in het hart van de zomer. En dat we, dorstig geworden van stof en hitte, binnen trokken in een landse herberg van de oude stempel.
De rest kan nu overgebracht worden naar Ieper. Zware jongens zijn het. Terwijl een hevige storm over de Westhoek raast worden ze in twee wagens door de stadspoort binnengereden. De twaalf stevig vastgebonden mannen kijken wezenloos voor zich uit. Het zijn naar verluidt notoire geuzen.