April 1915. Op zekere afstand gelegen van Ieper bevond zich Roeselare. Het vroeger zo weelderig Vlaams oord was nu herschapen in een uitgestrekt militair kamp waar altijd ongeveer 25.000 Duitse soldaten verbleven. De enen vertrokken naar de Ijzer naarmate de anderen in rust kwamen. Het Klein Seminarie diende nu tot hospitaal voor de Duitse troepen. De oversten waren tot op het laatst gebleven in hun gesticht maar op zekere dag werden ze verzocht om het seminarie te verlaten. Er stonden nu 1.000 bedden. Zeer lang hadden de zusters van Liefde zieken en gekwetsten verzorgd. Onbeschrijfelijk waren de diensten die deze heldinnen bewezen hadden, dag en nacht stelden ze zich ten dienste, ze ontzagen zich noch moeite noch pijn als het diende om de pijn van de lijdende mensen te verzachten, hen te troosten of op te beuren.
Nochtans had de Duitse dankbaarheid (?) hen afgedankt en Duitse ziekendiensters vervingen nu die troostende engelen. Het oudemannenhuis was eveneens opgeëist. De oude mannetjes en wijvetjes waren thuis bij gegoede burgers. Het groot gebouw diende ook als hospitaal voor de Duitsers. Recht voor dit nieuw lazaret had men een overgrote barak opgetimmerd, bestemd voor de dames en juffrouwen die aan bijzondere ziektes leden. De schoollokalen stonden nu ook ten dienste van de Duitse militaire overheid. Onder andere de St.-Mariaschool was nu een Duitse militaire bakkerij. De leergangen van het college werden nu gegeven bij vijf burgers.
Gezinnen die de kamers van hun huis die ze konden missen hadden afgestaan. Men kon er zich een beeld van vormen hoe moeilijk het onderwijs het had. De Duitse overheid deed al het mogelijke om besmettelijke ziekten te bekampen. Het was voor hen natuurlijk van belang en een onberekenbaar verlies indien ze de besmetting niet min of meer konden tegenhouden. De wegen werd veel gekuist, de steenwegen met een oplossing van phenickzeep, de aardewegen met een of ander ontsmettend chemisch product. De voeding was degelijk ingericht door het Amerikaans comité. Elke inwoner kreeg 2,5 kilo brood per week. Soms was het brood goed, soms minder goed en soms allemaal slecht.
Zonder ophouden kwam men met ossen en koeien (weinig varkens) naar de slachtdienst. Dit vlees diende bijna uitsluitend tot voeding van de Duitse troepen en het was met ongehoorde moeite dat burgers dit vlees konden kopen. De kleine levenswaren zoals suiker, rijst, zout, enz. waren erg duur. Langs de weg naar Beveren, over ”t Speelgoed’ was er een vliegplein waar kazematten gemaakt waren, onder abri. Zo waren ze min of meer beschut tegen de bommen die de Engelse en Franse vliegtuigen bijna dagelijks kwamen werpen. Een aantal burgers ging vroeger langs die kanten wandelen om te zien hoe alles er ingericht was.
Ze staken dan hun neus wat te dicht tegen de pot en werden heel gedienstig bij de kraag gevat en naar de Kommandatur gebracht. Ze kregen elk een dag gevangenis en 900 mark boete. De burgergevangenis bevond zich nu in de Ieperstraat, naast café ‘St.-Arnold’, in de stallingen waren M. Demonie vroeger zijn paarden stalde. Het vroeger gevang naast de Hazelt diende nu als militaire gevangenis. Voor een kleinigheid werd men beboet, vooral dan de gegoede burgers waar de vijand kans zag om geld uit te slaan. Dagelijks kwamen onze geallieerde vliegtuigen Roeselare een bezoek brengen. Dan was het een knetteren dat horen en zien verging.
Mitrailleurs taterden en shrapnels sisten door de lucht, maar het leek er op dat onze vliegers er hun plezier in vonden om tussen al dat Duits ijzer en staal door te krevelen. Soms kwam er een klein vliegtuig boven de stad gevlogen, het meest gevreesde en meest gezochte door de Duitsers. Men beweerde dat het Jan Olieslagers was. Enige tijd geleden viel het voornoemd vliegtuigje plots loodzwaar naar beneden. Heviger dan ooit kraakten de shrapnels en bommen terwijl de Duitse soldaten hun ‘Och Och Hurach’ juichten. Ze meenden onze koene vliegenier getroffen en neergeschoten te hebben, toen die plots zijn gang met schokken in snelheid verminderde en het vliegtuig prachtig en met veel goesting een kleine boog beschreef, zachtweg in de hoogte steeg en terug naar de Ijzer vloog.
Nochtans had onze vlieger er aan gehouden de goede avond te wensen en de Duitsers vier, vijf geschenken te laten vallen die zijn oprechte genegenheid vertolkten, want die Duitse hoerastemming veranderde nu op drie plaatsen in een jammeren en kermen van gruwelijk gekwetste soldaten. Verwonderde het dan ook iemand dat ze uitriepen ‘Civielen haben geschossen!’. Weinig shrapnels van de Duitsers ontploften in de lucht en sprongen enkel aan stukken toen ze weer de grond raakten. Op die manier gebeurde menig ongeluk waarbij veel burgers en soldaten het leven lieten of erg gekwetst werden. De manspersonen van 18 à 35 jaar moesten alle zondagen komen beantwoorden aan het appèl dat gedaan werd op het plaatsje ‘Dumoulin Molen’ welke door de Duitsers afgebrand was. Wee hem die op het appèl ontbrak.
De mensen gingen niet meer naar buiten tenzij om eens een dringende boodschap te doen. Het eigene aan onze brave, landelijke West-Vlamingen, de vroeger zo gezellige ‘koutjes’ werden nu zorgvuldig vermeden en men mocht wel zeggen dat men de ogen in de handen nam om klaar te zien en de tong driemaal ronddraaide om goed te weten wat men kouten zou. In Roeselare, zowel als ergens anders vond men overdragers. Veel arme en eerlijke lieden die voor de oorlog moesten werken en slaven om hun brood te verdienen moesten nu uit honger en ellende werken door de Duitser. Ze werden gebruikt bij de reinigingsdienst of voor zware arbeid.
Men mocht niet buiten de stad gaan. Om bijvoorbeeld naar Rumbeke te gaan moest men een paspoort hebben die enkel om zeer gegronde redenen afgeleverd werd; ernstige ziekte of sterfgeval van een nauw familielid, gewichtige koophandel, enz. Geen enkele fabriek draaide nog. Als het groot geschut aanving rond Ieper veroorzaakte het zo’n erge schokken dat de grond in grote brokken afglibberde en de fabriekschouwen van M. De Brouckère en Tant heel schuin overhelden. In de hovingen van Barnum was het spoorwegmateriaal verzameld. In de fabriek van De Brouckère maakte men pindraad voor de loopgraven. Alle wegen die naar de fabriek leidden waren versperd en bewaakt.
De fabriek van Verburgh was afgebrand en de brouwerij Van Cannijt lag stil om de goede reden dat de ketels dienden tot het …. baden aan de Duitse soldaten. De zoon van Vincent Roelens, boekhouder van de traminrichting was gevangen overgebracht naar Duitsland omwille van zaken die hij gezegd had in een koffiehuis. ‘Het was onderhand al bewezen dat de Franse artillerie de bovenhand haalde op de Duitse’, had hij gezegd. Wijzelf twijfelden er niet aan dat die Franse heren aan de moffen zouden tonen wie de machtigste was. De komende lente zou ons gemartelde land teruggeven. Weg met die bastaarden!
–
Uit ‘De Grote Kroniek van Ieper’ – werk in opbouw –


