Ik spoel de wijzer van de tijd terug tot begin 1382. Een ‘rewind’ die me verplaatst in de huid van nogal wat mistevreden Vlamingen. De make-over van het Kortrijkse jaarboek zal opnieuw een mengeling worden van mijn eigentijdse taal waarbij ik me altijd opnieuw en met volle teugen laat bekoren door het aantrekkelijk Vlaams van vroeger. Hopelijk zijn jullie het met me eens. Daar gaan we.
1382. Wouter van Eecke is in dat jaar aangesteld als proost van Kortrijk. De Gentenaars beleven de ongemakken van een oorlog die ze zelf ontketend hebben. Het gebrek aan levensmiddelen speelt hen de nodige parten. Op 24 januari kiezen ze Filips van Artevelde als nieuwe leider. De man is de zoon van Jacob, een man die hun stad en zelfs heel Vlaanderen met veel roem heeft bestuurd tussen de jaren 1337 en 1345. De moeder van Filips, Katelijne de Coster, kwam uit een oud adellijk geslacht van Kortrijkse kasteelheren. De nieuwe aanvoerder was eerst getrouwd met de dochter van ridder Daniel van Halewyn. Zijn tweede vrouw blijkt nu Jolente van den Broucke te zijn.
Filips van Artevelde zorgt er voor dat de leiders van Brabant, Henegouwen en Luik in actie schieten en bij de graaf een algemene vergadering afdwingen. Deze conferentie zal doorgaan in Harelbeke. Ook de gedeputeerden van de grote steden van Vlaanderen zullen er aanwezig zijn. Ze willen met zijn allen proberen om tot een vredesakkoord te komen. Een perfecte vrede. Die van Gent sturen er twaalf van hun belangrijkste personen naar toe. Er komt inderdaad een ontwerpakkoord uit de bus: tweehonderd notabelen van de stad Gent zullen in de handen van de graaf worden gegeven. Een soort onderpand voor vrede.
Bij de opgeroepen personen zitten er een paar tussen die betrokken waren bij de vorige oproer en die vrezen dat ze hun borgstelling wel eens met hun leven zullen moeten bekopen. ‘De stad is verraden’ roepen ze in koor. Gisbrecht de Gruutere en Simon Bette stonden aan het hoofd van de Gentse onderhandelaars daar in Harelbeke en dat zullen ze niet zomaar naar hun graf dragen. Tijdens de daaropvolgende volksvergadering wordt het tweetal vermoord door toedoen van Pieter van den Bosche en Filips van Artevelde.
Achteraf loopt iedereen weer in de wapens. Het kasteel van Hansbeke, de thuis van de heer van Halewyn, wordt door de bende van Artevelde overmeesterd en verwoest. De wetenschap dat hij getrouwd is met één van de nichten van Halewyn doet blijkbaar niets ter zake. Het krijgsvolk van de graaf dat in handen is van zowat alle sterkten in de buurt van Gent, gaat onmiddellijk over tot de bezetting van het hele Gentse hinterland. Ze letten er nauwgezet op dat er geen voedsel meer kan worden getransporteerd naar Gent-stad. Acute hongersnood is natuurlijk een gevolg van deze blokkade. De levensomstandigheden tijdens de maanden maart en april 1382 zijn penibel. Af en toe kan een lading levensmiddelen aangevoerd worden uit Luik en Brabant, maar voor een bevolking zoals die van Gent is dat allemaal maar een druppel op een hete plaat.
François Ackerman (hier trouwens omschreven als Francies Akkerman), één van de belangrijkste lokale bevelhebbers, vertrekt naar Brussel om er te praten met de hertogin. Hij brengt er tot in de kleinste details verslag uit over de ellende die de Gentenaars moeten ondergaan. Niet zonder enige moeite kan Margaretha haar man Lodewijk van Male ervan overtuigen om een nieuwe vergadering te beleggen. Die zal doorgaan met Beloken Pasen te Doornik.
De twaalf Gentse afgevaardigden zijn al vroeg tijdens de paasweek in Doornik aanwezig en dat is ook het geval voor Filips van Artevelde. De graaf van zijn kant verwaardigt zich niet om af te komen en laat de Gentenaars het wat uitzweten. Hier zou het werkwoord ‘chambreren’ het best illustreren wat de Kortrijkse kroniekschrijvers bedoelen. Na dagen van wachten besluit de graaf om Arnout de Lalaing, de proost van Harelbeke, en drie van zijn hovelingen vanuit Brugge ernaartoe te sturen.
De boodschap die ze meebrengen is kort en bondig: de Gentenaars moeten zich in alle genade en ongenade overgeven aan de troepen van de graaf. Artevelde druipt af. Hij arriveert mistroostig in Gent en stort zijn stadsgenoten in de grootste wanhoop. Er zit niets anders op dan andere middelen te zoeken om de hongersnood aan te pakken. Op 2 mei vertrekt een leger van 5.000 uitgelezen mannen richting Brugge om de stad en de graaf in de tang te nemen. Het is een gedurfd en vooral onverwacht manoeuvre van een kat in het nauw.
Lodewijk van Male moet zich verwonderd hebben om de brutaliteit van die van Gent die het aandurven om Brugge te omsingelen en zich op te houden dicht in de buurt van de stadsmuren. Beverhoutveld. Daags na de Heilig Bloed processie stuurt hij 30.000 Bruggelingen naar buiten om de Gentenaars een lesje te leren. Blinde overmoed, misprijzen voor de tegenstander en een gebrek aan krijgsdiscipline zorgen er voor dat ze zich laten ringeloren door de Gentenaars en halsoverkop moeten vluchten naar het centrum van Brugge.
De rollen zijn nu omgekeerd. De Gentenaars jagen die van Brugge voor zich uit en storten zich met geweld op de binnenstad. Moord en dood zijn het gevolg. De graaf kan zich overnacht ternauwernood uit de voeten maken. Hij rept zich in slaaptenue tot aan de parochie van Sint-Michiels. Hier treft een verbijsterde en vermoeide Lodewijk een van zijn voornaamste ridders aan. De man heet Robert Marissael en samen vluchten ze te voet de velden in en bereiken ze een of ander dorp waar ze bij een arme man een ongezadeld paard op de kop kunnen tikken.
Met zijn twee op een ongezadeld paard, ik zie het zo voor mijn ogen. Via Roeselare bereiken ze in de vooravond (rond 17 uur) de veiligheid van het kasteel van Rijsel. Nogal wat andere ridders zijn op identieke manier kunnen wegvluchten uit Brugge en bevinden zich nu eveneens in dit Rijsel. Het Vlaamse volk wordt op 21 mei 1382 opgeschrikt door een aardbeving die zich eveneens laat voelen in Frankrijk en in de andere buurlanden. De Gentenaars zijn er op dat moment al deels in geslaagd om de rollen om te draaien.
Artevelde verzekert zich de volgende weken van de macht over de Vlaamse steden. Met uitzondering van Dendermonde en van Oudenaarde. Op alle plaatsen zorgen de Gentse kapiteins voor een vernieuwing van de lokale stadsbesturen. Nieuwe baljuws, schouten, wethouders en publieke ambtenaren moeten er voor zorgen dat de neuzen in Vlaanderen allemaal in dezelfde richting kijken. De nieuwelingen moeten allemaal hun eed van trouw aan de Gentenaars afleggen. Wie verdacht wordt om aanhanger te zijn van de graaf wordt als gijzelaar naar Brugge getransporteerd.
In Kortrijk is het niet anders. Artevelde arriveert er met veel krijgsvolk en hij wordt er ontvangen alsof hij de graaf in persoon is. Filips blijft een kleine week in de stad. Van hieruit stuurt hij op 11 mei een heraut naar Oudenaarde om deze stad op te eisen, maar de bode wordt beschimpt en naar de afzender teruggestuurd. Diederik Damman en Floris van Heule voeren er het bevel in opdracht van de graaf en zijn niet van plan om zich te laten doen door Artevelde. Die laatste zweert op de ondergang van Oudenaarde, in Kortrijk verandert hij van magistraat en van stadsbestuur, laat de nieuwelingen hun eden afleggen waarna hij terugkeert naar zijn thuisstad Gent.
Op 24 mei doet Filips van Artevelde zijn intrede te Ieper. Precies op het moment dat er zich enkele hevige naschokken van de aardbeving laten gevoelen. De aarde trilt weer en er zijn een aantal slimmeriken die de schuld daarvan leggen bij een aantal Ieperse priesters die de beving veroorzaakt zouden hebben wegens hun volgehouden steun aan de graaf. Ze worden opgepakt, schuldig bevonden aan toverij en onthoofd. Leve de obscuriteit van de middeleeuwen.
De Oudenaardse edellieden blijven toegewijd aan hun graaf. Enkele ridders van Kortrijk behoren ook tot dit kamp. Floris van Heule, Diederyk Damman en Jan Baronaige zijn er present en houden de stad bezet en beveiligd. Ze riskeren trouwens nogal wat uitvallen tot aan de poorten van Gent en proberen de toevoer van levensmiddelen naar die stad zoveel mogelijk te beletten. Hun acties zorgen er voor dat Artevelde het onderste uit de kast moet halen om zijn stadsgenoten van voeding te voorzien. Op het einde van de meimaand eist hij van de Kortrijkzanen en van de inwoners van de andere Vlaamse steden om zich gewapend aan te bieden voor een beleg van Oudenaarde. Om zijn militaire actie te financieren komen er nieuwe belastingen die zich laten gelden over heel Vlaanderen.
De aanhangers van de graaf krijgen op hun beurt instructies om zich te verweren en zich te scharen achter de vrome ridder Daniel van Halewyn die de verdediging van Oudenaarde op zich zal nemen. Graaf Lodewijk zorgt voor extra mankracht. Honderdvijftig lansiers, allen kloeke wapenmannen, honderd voetboogschutters en tweehonderd ferme knapen met pieken en schilden. De graaf is verbitterd op die van Kortrijk omdat ze zich zonder enige tegenstand zomaar vervoegd hebben bij het kamp van Artevelde. Hij laat een deel van hun gijzelaars die hij vasthoudt in Bapaume onthoofden.
Op 9 juni neemt het Vlaamse leger zijn posities in tegenover Oudenaarde. Naar verluidt bedraagt de getalsterkte wel 100.000 man. De strijdmacht is voorzien van zwaar oorlogsmateriaal. Zo zie ik bijvoorbeeld een kanon met een lengte van vijftien meter (50 voeten) dat in staat is om zware stenen ballen af te schieten.
Het geluid dat het tuig produceert is indrukwekkend. Hoorbaar tot op een afstand van vijf mijl en een zekere schrijver maakt zelf gewag van tien mijl tijdens de nacht. Het lijkt wel of alle duivels van de hel aan het uitbreken zijn. Terwijl deze troepenmacht zich rond Oudenaarde concentreert, profiteert Artevelde van het luchtledige op andere plekken in Vlaanderen. Een divisie van 1.100 man vereert de buitengebieden en het platteland met tal van bezoeken waarbij de kastelen en de landgoederen van de ridders het zwaar te verduren krijgen.
–
Uit deel 6 van ‘De Kronieken van de Westhoek’