banner
mei 28, 2021
1684 Views

Café ‘In de Vrede’

Written by
banner

Filips van Valois, kersverse koning van Frankrijk, rukt op naar Vlaanderen om de graaf uit de nesten te helpen en om de orde te herstellen. Zannekin wil hem afstoppen, maar lijdt een teleurstellende nederlaag na een heroïsche strijd op de Casselberg de 23e augustus 1328. Temidden deze turbulente dagen wordt keldermeester Alard van Dentergem de nieuwe chef van de proosdij. De manuscripten van de abdij ter Duinen in Koksijde laten uitschemeren dat zijn aanstelling er is gekomen dank zij de invloed van de graaf van Vlaanderen die zich op dat moment in Ieper bevindt. Alard is een jonge en dynamische kerel die nog 35 jaar aan het roer zal blijven.

Afkomstig van een Vlaamse adellijke familie, de heren van Dentergem. Alard wordt voor de eerste keer geciteerd op 28 mei 1327 ter gelegenheid van een compromis die hij en de Ieperse schepenen maken rond de moord op Jacques Scabaille. We zullen de nieuwe proost echter ontmoeten in veel belangrijkere omstandigheden. De Ieperse ambachtslieden hebben zich maar al te zeer gehaast om aan de zijde van Zannekin te staan daar op de heuvels van Cassel waar ze deelachtig waren aan zijn dapperheid maar ook aan zijn ondergang. Overwinnaar Filips van Valois, koning van Frankrijk, is op komst naar Ieper. Wanneer het verbijsterende nieuws van de nederlaag op de Casselberg binnensijpelt in de stad, breekt de revolutie uit.

Het volk keert zich tegen zijn magistraten. Opgehitst door, onder andere, de priester van de Sint-Michielsparochie, besluiten ze hun huid duur te verkopen en zich tot ter dood te verzetten tegen de inname van de stad door de Fransen. Dat is buiten de waard gerekend van de schepenen en de notabelen die de wapens grijpen en de ambachtslieden een lesje leren en hun leiders gevangen te zetten. De pastoor van Sint-Michiel en 16 van zijn kompanen blijven zich met hand en tand verdedigen in een ‘steen’, maar bekopen hun verzet met hun leven wanneer de versterking in brand gestoken wordt en ze met huid en haar verzwolgen worden door de vlammen.

De magistraten en de belangrijkste burgers van de stad, haasten zich als kippen zonder kop om een delegatie te sturen naar de Franse koning die zich nog altijd in Cassel bevindt. Op 28 augustus 1328 krijgen ze een vrijgeleide. Twintig personen onder leiding van de proost van Sint-Maarten reppen zich naar Filips van Valois waar ze zich op hun knieën werpen en hem bedelend verzoeken om de stad vergeving te schenken. De koning gaat in op hun verzoek, maar zal de ambachten hard aanpakken. De koning zal trouwens zijn handen zelf niet vuilmaken aan de vendetta.

Het zijn de Ieperse schepenen zelf die 22 van de belangrijkste oproerkraaiers van de voorbije revolte moeten uitkiezen. Zij zullen de boter moeten opeten voor de rest van de ambachten. Hoe dan ook; Ieper zal zwaar betalen voor haar afvalligheid. Verbanningen, boetes, verbeurdverklaringen zullen de stad aanzienlijk verarmen en voor een decennium in een staat van algemene machteloosheid herschapen. Ook het kapittel krijgt zwaar te lijden onder de onlusten in Vlaanderen. In 1330 richten ze zich, in samenspraak met de pastoor van Reningelst, inderdaad tot graaf Lodewijk van Nevers en zijn raad van Vlaanderen.

Ze dienen een klacht in tegen Arnold van Loker en tegen de heer van Loker die zich met geweld verzetten tegen de heffing van cijnzen op de eigendommen van het kapittel in Loker en Reningelst die zich bevinden binnen de heerlijkheid van Jan van Heule. De 16de juni geeft de graaf opdracht aan zijn baljuw te Veurne om de klacht te onderzoeken en zo nodig komaf te maken met eventuele geweldplegingen en rechtsovertredingen. De mensen zijn niet meer die lamme schaapjes die zich zo maar laten inpakken door de geestelijken die denken dat ze de waarheid in pacht hebben. De kerkelijke tucht is niet meer wat ze geweest is en de politieke mondigheid heeft zijn intrede gedaan.

De heren van Loker durven het aan om het Ieperse kapittel op te zeggen en sturen op hun beurt een klacht naar Terwaan, in casu naar Alard van Dentergem. Op 26 december 1334 geeft Terwaan de opdracht aan de deken van de christelijkheid in Ieper en aan alle priesters en kapelaans dat ze hun proost moeten gelasten de kerk van Sint-Kruis niet langer te laten bedienen door een vreemdeling maar wel door eigen priesters, net zoals dit het geval is bij de diverse parochiekerken van de stad.

Indien ze niet ingaan op de eisen van Terwaan, zullen ze hun inkomsten op de bewuste kerk kwijtspelen. Eén en ander is niet helemaal duidelijk, maar zes maand later, bij monde van brieven van de 22e juni 1335, worden de officiële aanklachten tegen de proost in stelling gebracht. Het houden van een taverne en de wijn te verkopen als een echte herbergier. Hij heeft een tonsuur laten aanbrengen, de kruin laten scheren, bij een jonge kanunnik van Sint-Maarten, zonder dat die vooraf aangebracht werd door een bisschop of een prelaat. Hij heeft eigenhandig straffen opgelegd aan zijn kapelaans terwijl dit recht alleen kan toebehoren aan de hof van Terwaan.

Er is nu blijkbaar ook financieel gesjoemel vastgesteld. Kapelanijen werden niet opgericht ondanks het feit dat er voor betaald werd en hier en daar zijn rentes verdwenen. De laatste aanklacht kennen we al: de Sint-Kruisparochie moest normaal bediend worden door een kanunnik die er woonachtig is, maar hier heeft hij het aangedurfd om een buitenstander die niet eens kanunnik is, de betrekking te geven. De 4de juli mag Alard van Dentergem zich komen verdedigen voor de procureurs. Hij verkoopt helemaal geen wijn zoals een herbergier. Het is juist dat hij hier en daar soms een plezier doet door een vat te verkopen, maar dat gebeurt niet uit winstbejag.

En inderdaad, hij verkoopt de resten van de vaten zodat ze niet verloren gaan. En is dat niet toegelaten misschien? Hij heeft inderdaad een tonsuur laten aanbrengen, maar dat is gebeurd op iemand die al de handenoplegging ondergaan heeft bij de bisschop. ‘So what?’ Hij volgt een gewoonte die al eeuwenlang schering en inslag is, zonder dat er ooit een haan heeft naar gekraaid. Abt Alard beweert helemaal geen straffen te hebben opgelegd aan zijn kapelanen. Hij heeft ze enkel uit hun functie ontzet en geschorst en dat is zijn volste recht. En wat betreft de financiële malversaties en de aanstelling van een leek in Sint-Michiel, schuift hij al die aanklachten van zijn nek en lult hij er op los met heel ingewikkelde redeneringen en onverstaanbare uitleg.

Precies een rechtbank van onze moderne tijden. En blijkbaar krijgt hij warempel nog gelijk ook, want er wordt geen verder gevolg gegeven aan de klachten. De relaties tussen Alard van Dentergem met het hof van Terwaan zullen voortaan op een hoffelijke manier verlopen. Tussen de Ieperse administratie en de proosdij van Sint-Maarten zijn er weinig problemen. Hier en daar een meningsverschil als het gaat over de taksen op wijnen. Dat wel. Het kapittel beweert bij hoog en bij laag dat ze vrijgesteld is van alle accijnzen gezien de immuniteit die ze al eeuwen genieten in en rond de stad. Het stadsbestuur betwist dit niet maar stelt wel dat deze vrijstelling alleen maar geldt voor eigen gebruik. Voor wat de kanunniken zelf opdrinken, bestaat er geen discussie.

Maar er moeten wel accijnzen betaald worden op wat de geestelijken verkopen aan derden. Doorn in het oog van de stadsambtenaren is de kroeg die de kanunniken blijkbaar uitbaten in het klooster van Sint-Maartens zelf.

Het café ‘In De Vrede’ dat de paters van West-Vleteren anno 2013 uitbaten, heeft inderdaad een 14de eeuwse versie te Ieper. Bij de Ieperlingen worden de taverne gemeenzaam ‘het capitel bitael’ genoemd en die bevindt zich binnen de muren van de abdij waar de kanunniken hun familieleden en vrienden van de kerk trakteren op wijn. Nog voor 1815 zal de ruimte trouwens nog getransformeerd worden in een ‘salle de spectacle’.

Het kapittel kan niet anders dan toegeven dat de klacht van het stadsbestuur min of meer gegrond is, en begint nu met ingewikkelde berekeningen hoeveel liter wijn hun eigen mensen wel mogen en kunnen drinken. Op 13 maart 1335 geraken ze er uit. De abdij krijgt voortaan vrijstelling van accijnzen op 35 tonnen van 4 mudden. In het besef dat er in één Vlaamse mud zowat 644 liter wijn kan, zou de vrijstelling dus gaan over jaarlijks 90.000 liter of zowat 250 liter per dag. Een fenomenale hoeveelheid wijn dus die naar hartenlust gedronken, geschonken of verkocht worden. De afrekening van de accijnzen wordt tweejaarlijks uitgevoerd, alles wat boven de 70 tonnen verbruikt wordt, is nu blootgesteld aan taksen. De regeling rond de wijn zal lang in stand blijven en amper gecontesteerd worden.

Uit deel 4 van ‘De Kronieken van de Westhoek’

Article Tags:
· · · · ·
Article Categories:
vergeten geschiedenis
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *