De winter van 1598-1599 is uitzonderlijk streng. Het vriest zo erg dat dit nog nooit in mensenheugenis gezien is. Men kan met paarden en wagens over het ijs van de vaarten rijden.
De winter van 1598-1599 is uitzonderlijk streng. Het vriest zo erg dat dit nog nooit in mensenheugenis gezien is. Men kan met paarden en wagens over het ijs van de vaarten rijden. De forten van de Veurne-Ambachtse dijk moeten daardoor sterker bezet zijn dan gewoonlijk. Om de veiligheid van de inwoners van de streek te garanderen zet men aanhoudend de sluizen van Nieuwendamme open om het ijs van de Ijzer te scheuren. Maar de ebbe van de zee is daar niet toe in staat. Hoe vaak moeten de landlieden niet met de macht van het volk zelf het ijs breken?
Zo niet zou niemand het in het Blootte aandurven om in zijn eigen bed te slapen. Ondertussen behouden de geuzen de ruime buitenomgeving van Oostende onder controle. De brandschattingen leveren hen grote sommen geld op. De streken die weigeren aan hun eisen te voldoen krijgen te maken met hun geweld en brandstichtingen. Hun praktijken zijn er de oorzaak van dat Vlaanderen nog altijd niet in zijn voorgaande staat kan hersteld worden.
1599. De leden van de provincie proberen zich met man en macht van deze vijand te bevrijden. Er is maar één iemand die in staat is om dat doel te doen slagen en dat is natuurlijk aartshertog Albrecht. Ze blijven hem gedurig lastigvallen met het verzoek dat hij de beruchte stad van Oostende zou willen belegeren en veroveren. Ze bieden hem geld en bijstand van soldaten, maar dat is niet echter het probleem van onze koninklijke hoogheid. De verovering van dit bastion dreigt een harde noot om kraken te worden. Dat heeft alles te maken met de bevoorradingscapaciteit die de Verenigde Staten van de Nederlanden en Engeland, meester op zee kunnen bieden. Dus geeft onze Albrecht voorlopig geen krimp. Geld en mensen opofferen voor een onhaalbare zaak lijkt me zeer verstandig.
Dat zien de West-Vlaamse overheden natuurlijk anders. De Leden van Vlaanderen (met o.a. Brugge en Ieper) stellen voor dat ze zelf zullen instaan voor om Oostende helemaal af te blokken met forten en versterkingen. Zij willen de kosten voor hun rekening nemen op voorwaarde dat de Spanjaarden bereid zijn om de nieuwe forten van soldaten te voorzien. Op die manier zal er op zijn minst een definitief einde gemaakt worden aan die raids op zoek naar brandschattingen. De aartshertog gaat in op het voorstel.
Tijdens dat jaar 1599 beginnen ze aan de bouw van een twintigtal versterkingen in een cirkel op zowat een afstand van een halve mijl rond Oostende. Ze krijgen allen enkele stukken artillerie en de bezetting van twee of drie compagnies soldaten, allemaal betaald door de Leden van Vlaanderen. Albrecht is zo te zien dus bepaald intelligent. De bouw van al die forten zorgt voor buitengewoon grote kosten. Dat is de reden waarom ze in Vlaanderen een heffing komt die in totaal 300.000 gulden moet opbrengen. Het aandeel voor de stad Veurne bedraagt 3.905 pond terwijl de kasselrij van Veurne-Ambacht een factuur van 36.000 pond voorgeschoteld krijgt. De pointingen van deze belastingen worden 50/50 gesteld. De pachters en de gebruikers van de landen betalen de helft terwijl de eigenaars de andere helft voor hun rekening moeten nemen.
Na de afwerking van de omsingelingsgordel verandert er nu toch wel een en ander. De soldaten die de versterking van de Triniteit bezetten en hun collega’s op de Veurne-Ambachtse dijk zitten nu feitelijk op nutteloze plekken en verhuizen naar de nieuwgebouwde forten rond Oostende. De inwoners hopen dat ze nu eindelijk een veiliger en beter leven zullen kunnen leiden. Het magistraat volgt de bevolking in deze mening en laat de Triniteit afbreken. De versterking was amper twee jaar oud.
De andere bastions tussen de zee en die van Nieuwendamme zijn nu eveneens toe aan afbraak. Enkel het fort aan de Vierboete blijft overeind. Er is best wel wat haast gemoeid met de afbraak van fort Triniteit. Al op 30 oktober van 1599 laat het magistraat de afbraakmaterialen van de kazernes en de wachthuizen publiekelijk verkopen in het voordeel van de kasselrij. De opbrengst van de koopdag levert de mooie som van 1.532 ponden op.
1600. Hoe de inwoners aankijken tegen de komst van de nieuwe eeuw is koffiedik kijken. Op het land lijkt de veiligheid gegarandeerd. Het blijft nu natuurlijk een kwestie van de kustlijn in de gaten te houden want de geuzen kunnen natuurlijk nog hun aanvallen plegen vanuit zeeschepen. In Nieuwpoort blijft het garnizoen ruiters van graaf Jehan Jaquemo op post om de kustlijn te bewaken. In Ter Duinen voeren twaalf ruiters een identieke taak uit. Ook in Oostduinkerke staan er mannen op scherp. Eenentwintig ruiters verblijven hier in het beschadigde kerkgebouw.Â
Omdat er onvoldoende ruimte is voor mannen en paarden laat het magistraat de voorkerk uitbouwen tot een soort versterking. Er komt een soort overkapping van 14 op 10 meter, overdekt met stro. Een primitieve paardenstal bedekt met stro. De kroniekschrijvers laten uitschijnen dat het best een dure bedoening was, die op latere tijden aan de kerk van de parochie zal gelaten worden omdat de parochie al zo veel schade heeft geleden.
De Verenigde Staten lonken ondertussen naar de haven van Nieuwpoort als extra pied-Ã -terre in Vlaanderen. In die optiek plannen ze een aanval te ondernemen. Prins Maurits van Oranje krijgt de taak toegewezen om die verovering te realiseren. De Nederlandse vloot stoomt via de Schelde tot bij het fort Philippine dat de Hollanders innemen. Van daar rukken ze over het land op in een rechte lijn naar Oostende. Zonder tijd te verliezen vallen ze de forten aan die gebouwd waren om het uitlopen van de Oostendenaars te beletten.
Op geen tijd veroveren ze de versterkingen van Oudenburg, Plassendale, Bredene, Snaaskerke, Albert en andere. Ze krijgen nu allemaal een groot garnizoen waardoor de rollen in West-Vlaanderen nu plots helemaal omgekeerd zijn. Op het einde van de junimaand komen de Hollanders nu tot voor Nieuwpoort. Terwijl de troepen hun posities innemen laat prins Maurits een derde deel van zijn manschappen de haven oversteken. Hij profiteert van de laagwaterstand waardoor hij nu ook in staat is om de stad vanuit de kant van Veurne-Ambacht te belegeren. Het fort van Vierboete met zijn drie stukken geschut valt al op 1 juli. De bezetters van Nieuwendamme, 300 mannen verlaten hun fort nog voor ze aangevallen worden en verhuizen met hun munitie en geschut naar Nieuwpoort.
Onnodig te vertellen dat de komst van de vijand voor grote angst zorgt in Veurne en het Veurne-Ambachtse. Al die schone perspectieven, waar zijn ze naartoe? Het magistraat verzoekt in allerijl hulp en munitie bij zijn buursteden. De zeven compagnies keurlingen van de kasselrij lopen dadelijk in de wapens.
Drie van hen reppen zich naar Veurne om de stad extra te beschermen, de andere vier moeten de wegen en de kruispunten van de kasselrij bezetten om er eventuele roofpartijen en brandstichting te beletten indien de vijand het in zijn kop krijgt om de streek te pijnigen. Om de vijand af te weren werpen de mannen al de bruggen in het Blootte af om er zich achter te verschansen.
Op sommige plaatsen hakt men bomen om en laat men die op de wegen vallen zodat elke doortocht onmogelijk wordt. Met man en macht trachten ze nu de gebreken van de Veurnse versterkingen te herstellen. Vooral aan het Oostbolwerk blijkt dat erg nodig. De overheden verzoeken aan Jan De Montmorency om met een team mensen in de bossen van Oost- en Westvleteren een groot aantal schransmanden (beschuttingen), hurden (vlechtwerk) en takkenbossen te maken die moeten dienen voor de verschansingen van Veurne. Een deel ervan zal ook nodig zijn in Nieuwpoort.
–
Uit deel 10 van ‘De Kronieken van de Westhoek’ (verschijnt einde 2020)