10 november 1382. De eerste Fransen bereiken de brug van Komen, aan de overkant van de Leie. Aan de Vlaamse kant bewaren de zowat 9.000 Vlamingen van Pieter van den Bossche de oevers zodat de vijand er niet kan oversteken. Olivier Clisson, connestabel van Frankrijk probeert de brug te herstellen maar daar steken de Vlamingen een stokje voor. Terwijl deze schermutselingen aan de gang zijn laat de heer van Saimpy enkele schuiten te water stellen tussen Komen en Wervik, waarmee hij een klein legertje van 600 Fransen overzet. Na een geslaagde overtocht stelt de vijand zich op in een bos aan Vlaamse kant. Daarna rukken ze in alle stilte op richting Komen. Van den Bossche wordt hen weldra gewaar maar durft niet aan te vallen omdat hij geen enkel idee heeft over hun getalsterkte.
Aan de overkant vreest Clisson voor een debacle voor zijn 600 landgenoten die het straks zullen moeten opnemen tegen deze 9.000 Vlamingen. Tijdens de nacht laat hij een noodbrug van balken over de Leie werpen en maakt hij de oversteek. Bij het krieken van de dag vallen de Fransen met geweld aan op de Vlamingen. Pieter van den Bossche loopt twee verwondingen op en zou ongetwijfeld gesneuveld zijn indien hij niet zou weggedragen zijn door enkele dienstknechten. Toch is de Vlaamse nederlaag een feit. Met noodlottige gevolgen.
4.000 gedode Vlamingen, vooral de Brugse wevers betalen het gelag. De rest vlucht halsoverkop naar Kortrijk, Ieper en Brugge. De vloed van de Fransen is nu niet meer te stuiten. Komen, Waasten, Wervik en Menen vallen in hun handen en ondergaan net zoals al de andere rijke gemeenten aan de Leie een golf van vernietiging, plundering en brandstichting. De herstelde Leiebrug doet niet lang daarna dienst als een rode loper voor de Franse koning. Het is de graaf zelf die de opvolger van Filips de Schone nu binnenleidt in het erfgoed van Gwijde van Dampierre. De Vlaamse weerstand is gebroken.
Komen ondergaat inderdaad een grondige verwoesting en plundering. De Fransen wurgen en doorsteken de inwoners die zich her en der in de kerken verscholen houden. Korte tijd later brandt de hemel boven buurstad Wervik. Van de rijkdom en het zwoegen van zijn wevers en zijn nijverheid schieten alleen nog maar brandende puinhopen over. De Bretoense soldaten vinden er zoveel goud en zilver dat ze de kostbare lakenstoffen overlaten aan hun onderofficieren. Karel VI paradeert na zijn vertrek uit de abdij van Marquette als een volleerde legeraanvoerder door de Leiestreek.
Pas de volgende dag zal hij zijn kamp opslaan op de Sint-Elooisberg, op een uur stappen van Ieper. Het is hier bij Sint-Elooi dat de Franse koning op de hoogte wordt gebracht van een opstand van de Parijzenaars en de Franse stedelingen. Daar ervaren ze de bewapening van Karel VI om de voorrechten van de Vlaamse steden aan te pakken als een persoonlijke bedreiging. Het scheelt niet veel of de stadsmuren van Parijs zullen gaan bezwijken onder de druk van de volksrevolutie.
Gelukkig is er de persoon van Nicolas Flamand die zijn landgenoten oproept om voor alle zekerheid toch maar te wachten tot die van Gent de zege zullen behalen op de koning. De oorlog in Vlaanderen moet dus van ontzettend belang zijn voor deze jonge Karel VI! De toestand in Parijs verontrust de koning natuurlijk wel. Hij mag dan wel die brug in Komen overgestoken zijn. Nu moet hij absoluut noodzakelijk één belangrijke Vlaamse stad onderwerpen. Dat moet en zal Ieper worden.
19 november 1382. De volgende stad die in moeilijkheden zal geraken is zoals verwacht die van Ieper. Van aan de Leie tot aan de voet van de stad staat de hele regio in brand. De voorbije nacht hebben Franse ridders en voetknechten de boerderijen in de omgeving geteisterd en pas bij het aanbreken van de ochtend zijn ze naar hun tenten teruggekeerd. De vrees voor de wraak van de Franse koning zorgt binnen de stadsmuren van Ieper voor grote oproer en onderlinge ruzies. De burgers willen de stad aan de Fransen uitleveren maar bevelhebber Pieter De Brouckere en andere door Artevelde aangestelde ambtenaren willen het beleg afwachten. Daar willen de Ieperse poorters absoluut niet van weten. Ze doden De Brouckere en zijn kompanen en sturen twee paters van de predikheren naar de koning om Ieper-stad via een vredesverdrag aan hem uit te leveren.
Ze keren terug met het antwoord van de koning. Het wordt al snel duidelijk wat hij wil: twaalf van de aanzienlijkste burgers met onder hen de abt van Voormezele gaan de koning tegemoet met de sleutels van de stad en de belofte dat ze hem 30.000 gulden zullen betalen indien hij hun stad niet zou plunderen. En natuurlijk smeken ze hem om genade. Twaalf volwassenen die bij een 14-jarig jongetje smeken om genade. Zo een van de vreemde zaken uit onze nationale geschiedenis. De knaap gaat in op het voorstel, de stad zelf blijft gespaard maar voor de rest geeft hij de vrije teugel aan een bende Franse ruiters om het Ieperse platteland te verwoesten en de Franse colère te vertalen in zoveel mogelijk schade voor de Vlamingen.
De eigenlijke stad van Ieper komt er met deze gunstvoorwaarden vrij goed van af. De koning was ongelooflijk inschikkelijk. Dat Ieper op dat moment een beetje dient als pasmunt voor de rust in Parijs is hier natuurlijk niet geweten.
Dit is een fragment uit Boek 9 van De Kronieken van de Westhoek


