Anno 1377 vertellen de kronieken over de scheuring van de kerk in Urbanisten en Clementijnen die de oorzaak zal zijn voor voldoende oorlogen, moordpartijen en vernielingen. Ook het land van Vlaanderen, de stad en de Kasselrij van Veurne zullen er onder lijden. Frankrijk en Spanje en nog enkele andere landen houden het bij paus Clemens van Avignon, terwijl Engeland en Vlaanderen Urbanus van Rome als rechtmatige paus beschouwen. Veurne zit in een moeilijke positie want de streek valt onder de kerkelijke autoriteit van het bisdom van Terwaan die enkel Clemens als paus erkent.
In het Veurnse lopen er nogal wat priesters rond die gewijd werden door de paus van Avignon en die worden nu door de Urbanisten in de ban van de kerk geslagen omdat ze aanzien worden als ‘ongeloovige ende vermaledijde menschen’. De haat van beide partijen tegenover elkaar is zo fel dat het hele christendom op zijn grondvesten beeft. In 1376 wordt Johannes Maes verkozen tot abt van Ter Duinen. Een jaar later gaat hij, samen met de abt van Clairvaux, op bezoek bij paus Gregorius de 11de die hen in hun waardigheid bevestigt en de autoriteit geeft om voortaan een mijter te dragen. Ze krijgen het recht om voortaan altaren, kerkelijke gewaden en kelken te wijden. In het kort: er wordt een bom gelegd onder de autoriteit van de bisschop van Terwaan.
Het derde kapittel van de ‘Jaerboeken van Veurne en Veurnambacht’ heeft het over ‘den opstant ende beroerte in Vlaenderen tijdens Lowys van Male, tot aan den vrede van Doornijcke. De periode tussen 1379 en 1385. Graaf Lodewijk heeft blijkbaar een stevige reputatie van een rokkenjager, een ‘ladies man’, die zich dag-in-dag-uit bevindt in een gezelschap van lichte vrouwen, ‘comedianten’, toneelspelers en zangers. Kortom: mensen die al even verdorven zijn als hijzelf. Ze leven ‘met de verderfvenisse der princen’.
Zijn hofhouding is decadent te noemen en de graaf is in de fleur van zijn leven. Nooit voordien heeft een graaf van Vlaanderen zich zo te goed gedaan aan het liederlijke leven. ‘De zinnelijkheden van Lodewijk hebben natuurlijk hun prijskaartje.’ Maar dat kan geen probleem zijn in het rijke Vlaanderen, dat onderworpen wordt aan nieuwe schattingen. Denkt hij. Zijn mannetjes gaan daarvoor geen baldadigheden uit de weg. De Raad van Vlaanderen oordeelt dat de graaf momenteel geen dergelijke kosten kan hebben omdat we niet leven in een tijd van oorlog. Vlaanderen weigert te betalen voor de wulpsheden van zijn graaf. Vooral de Gentenaars distantiëren zich van Lodewijk van Male en aarzelen helemaal niet om de wapens hiervoor op te nemen. Maar nog hetzelfde jaar wordt er uiteindelijk een regeling uitgedokterd en wordt er in Oudenaarde opnieuw vrede gemaakt.
In 1380 is het alweer bingo. Er zijn er nogal wat van Ieper die meeheulen met de Gentenaars en dat komt de graaf ter ore. Hij stuurt een divisie soldaten naar Ieper om de stad te belegeren. De Veurnenaars en de Veurnambachters die van oudsher erg aan hun graaf gehecht zijn, rukken met een meute gewapend volk naar Ieper om mee te helpen met het beleg. De Gentenaars van hun kant, zien zich verplicht om hun kompanen in de Westhoek te helpen en ze sturen een eigen leger naar Ieper om de troepen van de graaf neer te slaan en het beleg op te breken. Blijkbaar wordt Lodewijk goed op de hoogte gehouden van de komst van die van Gent.
Hij geeft opdracht aan een peloton Veurnse soldaten om zich verdekt op te stellen in de parochie van Woumen want hier zullen de Gentenaars voorbij komen op hun tocht naar Ieper. ‘Dese hebben hun daer stil gehouden ende ’t goede uer afgewacht, ende al op eens zijn sy de Gentenaers op ’t lijf gevallen ende hebben hun soodanich geslegen dat sy teruch moesten keeren met verlies van vele volck.’ De Veurnenaars en hun bevelhebber, hoogbaljuw Jacob Van Belle, oogsten alle lof voor hun overwinning. Ieper kan niet anders dan zich over te geven.
De reactie van de graaf is barbaars en buiten proportie. Hij laat vijfhonderd Ieperlingen doden, een ongeziene wreedheid die hem later zuur zal opbreken. Na de massamoord in Ieper gaan de graafsgezinden nu naar Gent, ook nu weer in het gezelschap van het volk van Veurne en Veurnambacht. Maar al bij al blijkt het leger van Lodewijk onvoldoende groot om de operatie ‘Gent’ succesvol te kunnen aanpakken. Hij laat een bevel uitsturen naar alle hoeken van Vlaanderen waarbij hij 12.000 man opeist om zich bij zijn leger te komen vervoegen. Wie niet komt, zal in gebreke worden gesteld en zwaar gestraft.
Ook de stad en de Kasselrij van Veurne krijgen het grafelijk bevel toegestuurd: ‘Lodewijck, grave van Vlaenderen, enz.. , onsen geminden vrienden, de goede vrienden van onse stede van Veurne ende Veurnambacht, salut: weet dat wy geordonneert hebben om het behoudt van ons, van u ende van onsen gemeenen lande van Vlaenderen ende om te wederstaen de rebellen die ons contrarie zijn, dat gy ons senden sult ten onsen dienste seven hondert sergeanten, daeraf datter moeten hondert schotters wesen. 700 extra mannen dus, in surplus boven de mannen die zich nu al voor Gent bevinden. En er moeten honderd boogschutters bij zitten.
De verordening dateert van 1 oktober 1380. De zevenhonderd mannen hebben precies acht dagen de tijd om zich te melden in Oudenaarde. Maak er maar zes van. De magistraten van Veurne en van de Kasselrij krabben zich in het haar als ze vaststellen dat de brief al twee dagen geleden werd geschreven. Hoe kunnen ze in godsnaam tijdig zevenhonderd weerbare mannen vinden op een dergelijke korte tijd?
Ze kwijten zich in alle vlijtigheid van hun taak. Er zal wel niet echt aan te ontkomen zijn voor die van Veurne en het zullen wel Chinese vrijwilligers zijn die zich precies op tijd aanmelden in Oudenaarde om het grafelijk leger te vervoegen. Veurne heeft nu vijftienhonderd man die actief zijn bij de graaf en zich schikken onder hun bevelhebber Jacob van Belle. En zo heeft Lodewijk weer eens de beschikking over een flink leger. Eindelijk kan hij Gent aanpakken. Maar zijn plannen lopen niet zoals gewenst. Zijn leger ‘creeg dagelickx meer nadeel als voordeel’.
Het moet maar een sukkelachtig gedoe zijn wat ze daar met hun beleg uitspoken, want die van Gent lopen onophoudelijk in en uit hun stad om de landen van de graaf te verwoesten, te beroven en in brand te steken. Dendermonde en Geraardsbergen worden daarbij ingenomen door die Gentenaars. De graaf zijn frank valt blijkbaar traag als hij in de late herfst gaat beseffen dat zijn leger onvoldoende slagkracht heeft om Gent met succes aan te pakken. Met de winter in zicht stuurt hij iedereen naar huis.
Na de winter trekt Lodewijk nog maar eens het veld op om Gent te belegeren. Met meer mankracht dan verleden jaar. Deze keer zal die dekselse stad er moeten aan geloven. Vanuit het Veurnse vertrekt weer een massa volk om de Gentenaars te bedwingen. Jacob van Belle wordt in zijn taak bijgestaan door burgemeester Willem van Stavele. Maar de resultaten in 1381 zijn precies dezelfde als die in 1380. Op het einde van het zomerseizoen worden de mannen opnieuw naar hun respectieve kwartieren terug gestuurd.
Geschiedschrijver Oudegherst vertelt dat er in het jaar 1382 een reus van een man woonachtig is in Veurnambacht. ‘Die reuse hadde wonderlicke macht ende was seer vreet van gesichte.’ Zijn ouders behoorden tot de volksklasse. Onze kroniekschrijver heeft het over de vondst van een geraamte bij de toren in de kerk van Sint-Niklaas dat aan onze reus zou hebben toebehoord. Nu zouden ze vertellen dat de man eigenlijk een grote lamzak is die te lui is om te werken. Of te dik om fatsoenlijk te bewegen.
De jaarboeken beschrijven het zo; ‘hij heeft in sijn leven geene merckelicke dingen gedaen daer toe te coel ende te cleenmoedig zijnde, ende meer soeckende naer ruste als naer eenen middel om sijne cloekcheyt ende macht te oefenen in de oorlogen, ende hem daer door bekent te maecken.’ In 1382 gooit de graaf het over een andere boeg. Hij blokkeert alle toegangen tot de stad Gent en verbiedt de hertog van Brabant om nog voedsel te leveren aan Gent. Ook vanuit Holland wordt de stad droog gezet. De honger zal het werk moeten doen waar hij de vorige twee jaar niet in geslaagd is.
Dit is een fragment uit Boek 3 van De Kronieken van de Westhoek


