banner
aug 28, 2018
3737 Views

De Spelleplekke

Written by

‘Mijnhere Wouter de Vos en mijnhere Jhan van Score, ruddre’, bezitten ieder een zestal percelen of woningen die elk afzonderlijk goed zijn voor een oppervlakte van 23 are. Bovendien zijn ze de eigenaar van een kleine heerlijkheid buiten de kern. De heerlijkheid van Jhan in Ramskapelle bezit 14 hofsteden met een totale oppervlakte van 31 are. De mate van grondeigendom bepaalt in grote mate de plaats op de sociale ladder.

banner

Tollenaar Pieter Van den Leene
Oorlog, onrust en onzekerheid blijven echter constant aanwezig tijdens een lange periode die aansleept tot na 1328. En dan spreken we nog niet over de situatie op zee. De Engelsen staan erg vijandig tegen de Fransen en weten niet of de Vlaamse schepen op zee wel te vertrouwen zijn. Tot slot is Vlaanderen niet meer dan een provincie, een leengebied, van het dekselse Franse koninkrijk. Sinds het vredesverdrag van Athis-sur-Orge van 1305, is Vlaanderen weer officieel onderworpen aan Frankrijk. Dus zijn de Vlamingen naar de letter eigenlijk vijanden van de Engelsen.

Dat het merendeel van de Vlamingen de Fransen hartstochtig verfoeit, doet eigenlijk niet echt ter zake. Er is wel sprake van een reeks pogingen om het vertrouwen tussen de Engelsen en de Vlamingen te herstellen. Maar echt geslaagd kan je die per slot van rekening eigenlijk niet noemen. De lasten die aan Frankrijk moeten betaald worden, komen stilaan ook aan de oppervlakte in Nieuwpoort. Ze komen bovenop de bestaande tollen en grondcijnzen. Tollenaar Pieter Van den Leene komt in opdracht van de graaf van Vlaanderen naar Nieuwerijde en Lombardie en begint in 1313 aan het opstellen van een lijst van bebouwde percelen waar er in de toekomst belastingen zullen op geheven worden. Hij krijgt voor zijn werk een jaarloon van 20 Parijse ponden en de ambtelijke eindverantwoordelijkheid voor de uitbating van de tol in Nieuwpoort.

De landscout die nu al in functie is, moet trouwens ook verantwoording afleggen tegenover Van den Leene. Hij wordt in zijn kadastrale taak bijgestaan door de schepenen van Nieuwpoort. ‘De boec vanden hofsteden Lande vander Nieuwerpoort’ is nog voor de Vasten van 1314 afgewerkt. Het is al met al een merkwaardig document dat ons veel inzichten biedt hoe Nieuwpoort er eigenlijk precies uitziet in die middeleeuwse periode. Het kadaster bevat 45 kadastrale eenheden. Het zijn door straten of hoeken afgebakende vierkante eenheden die de naam ‘paerc’ (park) dragen. De Boec vanden hofsteden Lande vander Nieuwerpoort.

De straten rond de parken zijn meestal kaarsrecht en lopen van zuid naar noord. Precies zoals die op vandaag lopen. Van west naar oost is er sprake van de ‘grote crusstraete’ die alle noord-zuid straten van de stad doorsnijdt. Anno 2012 is dit de Langestraat. Parallel, zowel zuidelijk als noordelijk van de grote crusstraete zien we nog een aantal dwarsstraten die zo verrukkelijk mooi ‘duerstraetkins’ worden genoemd.

Slechts één van die duerstraetkins is (deels) immuun gebleken tegen de tanden van de tijd; de Ankerstraat die loopt tussen de Astridlaan en de Arsenaalstraat. Alle andere oost-west straatjes zijn geleidelijk aan verdwenen. Volgebouwd en ingelijfd bij aanpalende eigendommen. In 1914, zeshonderd jaar na de opmetingen, zal er nog sprake zijn van één van die duerstraetkins. Namelijk het Sint-Antonestraatje aan de noordkant van de stad, dat de Oostendestraat verbindt met de Valkestraat. Na de eerste wereldoorlog zullen alle gronden in het noorden van Nieuwpoort opgeëist worden om het Kaaiplein te kunnen verbreden. De voorste percelen van de woningen die op vandaag uitgeven op de Kaai, herinneren ons aan die middeleeuwse duerstraetkins.

De hane witkins brugghe
De rechte noodzuidelijke straten bestaan wel nog op vandaag. De Marktstraat, de Hoogstraat en de Kokstraat maken al in 1314 deel uit van de kom van Nieuwpoort. Het oostkwartier en het westkwartier zijn in de middeleeuwen totaal anders dan op vandaag. Er is totaal geen sprake van rechte straten hier. Om het oostkwartier te bereiken moeten de mensen over de ‘hane witkins brugghe’, de plek waar zich nu het kruispunt van de Arsenaalstraat met de Willem de Roolaan situeert. Van de ‘hane witkins brugghe’ loopt het verder naar de Sint-Lauwereinskerk waar anno 2012 nog steeds de illustere Duivetoren herinnert aan die middeleeuwse kerk.

Sint-Lauwerijns is in 1314 een levendig en bruisend centrum. Vol volk. Een wirwar van steegjes en straatjes in alle mogelijke richtingen. Doorsneden door kanalen en vaarten allerhande. Aan water is hier geen tekort. Daar getuigen de steeds maar terugkerende termen zoals ‘brugghe’, ‘waterghanc’, ‘gracht’ en ‘sluis’ ons aan. We vinden er het ‘sinte laurens straetkine’, de ‘relmesbrugghe’ en de ‘St Laurensbrugghe’. De kriskras aangelegde steegjes zijn het werk van de oudste generaties Nieuwpoortenaars en dateren nog van veel vroegere datum dan de perfect aangelegde en kaarsrechte straten in de kom van de stad. Ze doen me wat aan de groezelige steegjes van Brugge denken. Alles wat ten westen ligt van de ‘clikerstraete’ (nu de Astridlaan) behoort tot het West-kwartier.

Ook het West-kwartier toont diezelfde kenmerken. Lukraak gebouwde huisjes, steegjes alom. Simpel charmant. Zonder plan en zonder vooruitzicht. Maar hier is er geen sprake van water. Het West-kwartier staat gelijk met het ‘busschaerds’ bosland. Er is zelfs sprake van een park en van duinen die ons nu nog herinnerd worden door de Parklaan en het Leopold II Park. De meeste steegjes worden nooit bij naam genoemd. Het doet een beetje denken aan grootsteden zoals de miljoenenstad Tokio waar straatnamen geen deel uitmaken van adressen en de plek van een woning letterlijk wordt omschreven in de context van straatjes en steegjes en binnenpleintjes.

Aan de westkant van Nieuwpoort is er in die hele wirwar enkel sprake van de ‘willem quintinstraete’ en van de ‘sinte hilde straete’. De clikerstraete loopt in die tijd tot aan de hedendaagse Langestraat. Alles ten noorden van de Langestraat wordt ‘ijdel lant’ genoemd, de Stadspolder, die gekocht werd van Jan van Namen met de bedoeling om hier de stad verder uit te breiden.

De stadspolder wordt omschreven als het ‘ijdel lant’
De beschrijving ‘ijdel lant’ toont in elk geval aan dat de Nieuwpoortenaars er aanvankelijk aan dachten om dat polderland eerst als landbouwgrond te gebruiken in afwachting van er huizen op te bouwen. Maar met de desastreuze decennia van geweld en armoede, zal het uiteindelijk nog duren tot in 1328 vooraleer er zal begonnen worden met de uitvoering van de bouwplannen. In ‘de boec vanden hofsteden Lande vander Nieuwerpoort’ van 1314 staan de gebouwen van de graaf en van de staat niet opgelijst.

Ze zijn immers vrijgesteld van belastingen. Hetzelfde geldt voor de parochiekerken. Toch is er sprake van de Burg en van kerken als die gebruikt worden om de exacte ligging van bepaalde eigendommen beter te specificeren. De Burg ligt op het ‘burchland’ tussen de ‘burchstraete’ (nu de Potterstraat) en de Willem de Roolaan. De sectie van de Willem de Roolaan, tussen Stella Maris en de Onze-Lieve-Vrouwkerk, draagt de naam ‘oude sciptal’ en is vermoedelijk een losplaats voor schepen. Er is dus vermoedelijk ook sprake van een ‘nieuwe sciptal’, in 1314 bekend als de ‘Dam’, de Kaai die zich op vandaag tegenover de Vismijn situeert.

De cantors van Sint-Lauwereins
Het kerkhof van St.-Lauwerijns is belast op rekening van de stad. De pastorie met zijn afzonderlijk belastte oost- en westvleugel, is voor rekening van de parochiale geestelijkheid. We zien hier trouwens ook één van de grootste gebouwen van Nieuwpoort opduiken. De ‘Presbitie’ is soort hotel, een residentie waar priesters verblijven. Ze fungeren als zangers, ‘cantors’ om de kerkelijke plechtigheden van St.-Lauwereins op te luisteren en assisteren de Veurnse monniken van St.-Niklaas bij hun parochiediensten. Waarschijnlijk dient de Presbitie eveneens als een soort school waar priesters middelbaar onderwijs organiseren.

De taksen op de Presbitie vallen in elk geval op de schouders van de stad. In 1314 horen we ook van andere commerciële gebouwen. Her en der verspreide schuren en het ‘Tanhuus’ in het West-kwartier. Een werk- en handelsplaats voor de leerlooiers. De ‘hanghe’, de galg, in de Schipstraat en ’tghizelhuus’, de gevangenis, in de Langestraat. Er is ook sprake van vier markten. De Vismarkt, de Pottemarkt en de ‘Zwinemarct’ liggen westelijk van de Burg waar zich nu het college en het aanpalend marktplein bevinden. Het hedendaags marktplein staat trouwens in 1314 volgestouwd met woningen. De Vis- Potte en Zwinemarkt worden in openlucht gehouden en zijn bereikbaar via de huidige Marktstraat en de Kerkstraat die toen omschreven wordt als de ‘Marcktstraete’. De vierde markt is de Houtmarkt en is in elk geval geen openluchtmarkt. Integendeel.

De Houtmarkt behoort tot de grootste gebouwen van Nieuwpoort. Met de scheepswerven in de buurt is de vraag naar hout natuurlijk vanzelfsprekend. De handelsplaats bevindt zich ergens tussen de Duivetoren en Stella Maris. Er is in ‘de boec vanden hofsteden Lande vander Nieuwerpoort’ van 1314 geen sprake van de Halle. Dat kan ook moeilijk, want die werd zo’n 15 jaar geleden tijdens de doortocht van de Franse geweldenaars in brand gestoken. Net zoals de Onze-Lieve-Vrouwkerk en haar Presbitie. De Halle die diende als markt, stadhuis, openbare vergaderplaats en als gerechtshof, zal pas in 1329 heropgebouwd worden. Tot slot is er ook sprake van het ’thuus van voerne ambacht’ in het oostkwartier. Hier zullen ongetwijfeld een aantal bestuurlijke functies van Veurne-Ambacht plaatsvinden.

De Spelleplekke
En dan zijn er de boerderijen, de ‘hofsteiden, die verwiessen ende die noit te brieve waren, als me mat mijns heren arvachtigheide’. 170 erven die de stedelijke agglomeratie zo goed als omsingelen. Bij het kerkhof van Sint-Lauwereins, de puinen van de Onze-Lieve-Vrouwekerk en de ‘veste’. Vlakbij de polder van Jan van Namen is er sprake van een kleinere ‘steide polder’ of ‘polderkin’ en de ‘dwersstrate’ met een vierkant park van 60 hofsteden of erven. Het totale plaatje toont circa 1.440 particuliere percelen en 70 die eigendom zijn van instellingen. Naast een aantal niet geregistreerde percelen, komt het totaal op ongeveer 1.680 stuks die goed zijn voor een landgebruik van 45 hectaren. Ze resulteren in een jaarlijkse ‘onroerende heffing’ van 130 Parijse ponden.

Latere kadastrale metingen uit 1861 zullen aantonen dat de Nieuwpoortse agglomeratie tussen 1314 en 1861 amper in omvang zal wijzigen. In het kadaster van 1314 vinden we ook interessante wetenswaardigheden over de Spelleplekke, aan de inham van Nieuwe Ijde bij Oostduinkerke, die op ongeveer 5 km verwijderd is van de stad van Nieuwpoort. De Nieuwe Ijde telt 140 percelen, over een totaal van een kleine 3 hectare grond. De woningen aan de Spelleplekke liggen her en der in de duinen verspreid en zijn door zandweggetjes met elkaar verbonden. Er is ook sprake van een ‘Visschershuus’, een soort centrum voor de vissers. Er staat een molen en een soort parochiaal centrum, het huis van de ‘kercke van der Hijde’ dat ook als ‘huus van der steide’ geboekstaafd blijft. Hier zwaait de pastoor, de ‘pape Eustaes van Ansinghem’ de plak.

De 500 bewoners van Nieuwe Ijde
De circa 500 bewoners van het sterk geïsoleerde Nieuwe Ijde hangen natuurlijk in grote mate af van het werk dat ze vinden in zowel Nieuwpoort als Veurne. De vier hoofdwegen van en naar de Spelleplekke zijn niet zonder belang. Er is de ‘mene wech besuden an de galghe toter Nieuwerpoort’, de ‘winterwech’, een gemene weg ‘zuut te Veurne waert’ en de ‘kerckwech’. Die kerkweg loopt trouwens landinwaarts en dient ‘om te oesterne’, om zich te bevoorraden. Rond 1357 zal de bevolking nog de toelating krijgen om een tot dan toe betwiste ‘voetwech’ richting Nieuwpoort te mogen gebruiken. Het wegeltje verbindt de Nieuwe Ijde met het gebied ‘benoorden der galghen’ te Nieuwpoort.

Vlakbij de Nieuwe Ijde zien we vanaf 1296 ook de ‘kete des dunes’ opduiken. Het gaat hier waarschijnlijk om een zoutziederij, een zoutkeetinstallatie die dient om zout te winnen uit het Noordzeewater. Het gebouw wordt door de grafelijke ontvanger vrij regelmatig in pachtgebruik aangeboden aan geïnteresseerde partijen. Het aantal gegadigden om de ‘kete des dunes’ te huren, wijst op een winstgevend handeltje hier in de duinen en dicht bij de zee.

De gewone mensen hebben geen familienaam

In de middeleeuwen hebben de gewone mensen eigenlijk nog geen familienaam. Ze staan bekend met het beroep dat ze uitoefenen of met de plaats waar ze vandaan komen. En eigenlijk is het wel eens leuk om die beroepen en die plaatsnamen te bestuderen. Ze vertellen veel over wie en wat in dat begin van die 14de eeuw. Naast de beroepen die we op vandaag nog steeds zien, vallen volgende opmerkelijke beroepen op: schuiteman, koolman, mandenmaker, huidvetter, karreman, zager, wevelaar, bierman, baardemaker, schorreman, valkenier, handschoenmaker, ketelboer, verwer, tegelaar, schipboeter, vierboeter, beteman, beursmaker, zwartvager, schildknecht, schaver, koker, kuiper, deringdelver, reper, pitteman, wapenmaker, kaasstekker, boterman, markman, loper, duinheer, schipwerker, aleman en houtbreker. Nostalgisch toch? Of de plaatsen waar ze vandaan komen. Van Zeeland Handzame, Leiden, Reninge, Schore, Ramskapelle, Oudenburg, Broekkerke, Hondschote, Kortrijk, Duinkerke, Pollinkhove, Gijvelde, Diksmuide, Ichtegem, Hazebroek, Ophove, Roesdamme, Leisele, Dieppe, Biervliet, Nederland, Brugge, Fortem, Scheepsdale, Broekburg, Brabant, Utrecht, Gent, Zuidkote, Booitshoeke, Boezinge, Sint-Omaars, Berkel, Torhout, Sluis, Leffinge, Westouter, Eke, Wulpen. En ook namen zoals ‘de wael’ en ‘dingelsche’ treffen we aan in de rijke mix van het Nieuwpoortse volk.

De molen bij Sinte Laurenskerchove
De zeevisserij en de scheepvaart spelen dan misschien wel de hoofdrol, maar ook de landbouw en de ambachtelijke arbeid eisen hun parten op. De boeren van binnen en buiten de stad produceren graan en vlees om aan de plaatselijke behoeften te voldoen. Net buiten Nieuwpoort zien we verschillende molens die het graan vermalen. Zo pronken er nog vier van die molens aan de grens met Oostduinkerke. En aan de oostkant is er de molen staand ‘bi Sinte Laurenskerchove’, op een lap grond van 14,5 are. De molen behoort toe aan 5 eigenaars. Ook in het zuiden en westen zijn er molens. Dat leren we uit de inventarisatie van de eigendommen van de gesneuvelden tijdens de slag van Cassel in 1328. Zo blijkt Wouter Hategoed een molen met opslagplaatsen voor graan en stro te bezitten. En dan is er ook nog de schuur van Philip Stasioet op een stuk grond van een kleine 13 are.

Vis moet gegarandeerd vers blijven in de middeleeuwen
De visvangst is een belangrijke bron van inkomsten voor Nieuwpoort. Op 10 juni 1315 laat Robrecht van Bethune de bestaande keure van 1163 vernieuwen. Daardoor worden alle baljuws in het graafschap aangemaand om er voor te zorgen dat de handelaars zo efficiënt mogelijk moeten worden geholpen zodat de vis die aangeboden wordt op de respectieve markten gegarandeerd van verse kwaliteit zal zijn. Blijkbaar moeten de vishandelaars hier moeilijkheden hebben ondervonden. Elke mogelijke blokkering van visleveringen kan er voor zorgen dat de aangevoerde vis bederft. Een vrij verkeer langs de land- en waterwegen en door de diverse stadspoorten is een must.

Robrecht van Bethune weet dit natuurlijk als geen ander. Zijn keukens in Kortrijk, Brugge, Male en Ieper betrekken zelf de nodige vis uit Nieuwpoort. Zo zien we in het voorjaar tot drie keer toe een levering van ‘posson de mer’ aan de grafelijke keuken in Kortrijk. Er is ook sprake van leveringen van ‘porc de mer’, de erg gegeerde bruinvis, aan zijn dochters die in Duinkerke verblijven. De aanwezigheid van de Nieuwpoortse vishandelaars in het dichtbevolkte Ieper is logisch. Het aanbieden van bedorven vis op de vismarkt wordt al in de 13de eeuw beboet door de vierschaar. Voor de kennis van visaanvoer en visverbruik bestaan er in Ieper verscheidene ‘keures des poissons’. De kwaliteitsvereisten van de verse en gezouten haring, de zalm, spiering, paling, snoek maar ook voor de riviervis en de mosselen wordt nauwgezet gecontroleerd door de Ieperse schepenen. Het leidt geen twijfel dat deze kwaliteitseisen ook gelden in Diksmuide en Veurne.

Symoen van den Utlate voert de toon in Nieuwpoort
Er is in Nieuwpoort geen gebrek aan welgestelde families. Maar het valt op dat de twee rijkste families niet origineel afkomstig zijn van de stad. De families Van Score en Van der Scare zijn sterk ingeburgerd in het Oost-kwartier. Hun geslachten zijn afkomstig uit de wijde periferie van de stad maar hebben zich lang voor de 12de eeuw weten te settelen. Nog lang voordat de Nieuwpoortse burgerij het centrum Sandeshoved bemachtigde en bebouwde.

In het West-kwartier en zijn poldergronden zien we vaak de naam van het adellijk geslacht Van Belle opduiken. Ook in Ieper spelen de Van Belles een prominente rol. ‘Jehan de Casteelre’, Jan de kasteelheer, is in het bezit van een eigendom in de ‘sinte marien straete’, nu de Recollettenstraat. De hoogst geplaatste persoon van Nieuwpoort verblijft vermoedelijk officieel op de Burg. Hij beschikt daarnaast blijkbaar ook over een privé residentie. Eén van zijn nazaten, Willem van Nieuwpoort, zal trouwens in dezelfde straat nog andere eigendommen bezitten. Als er echter één persoon is die de politieke toon voert in Nieuwpoort, dan is het wel Symoen van den Utlate.

Hij beschikt in 1314 over vier eigendommen in de stad. Eén ervan grenst aan het huis van de kasteelheer in de ‘sinte marien straete’. Een andere woning paalt aan de gevangenis in de Langestraat. En blijkbaar heeft hij ook al grond aangekocht in de nieuwe Stadspolder om er een woning te bouwen voor zijn zoon ‘Simon vanden Utlate de jonghe’. Symoen is actief als ontvanger, ‘clerc’ van de staatsbelastingen in de stad. Het is een gewichtige functie die, in het kader van de herstelbetalingen aan Frankrijk, wellicht één van de belangrijkste en ook één van meest delicate ambten is in de respectieve Vlaamse steden en Kasselrijen.

In Vlaanderen zijn er trouwens vier van die ambtenaren die fungeren onder de opperontvanger Thomas Fin. Blijkbaar is Symoen Van den Utlate verantwoordelijk voor de inning van de belastingen in de kleine steden, terwijl zijn collega’s Willaume de Bourbourg, schepen van Gent, en het duo Filip van Axel en ridder Willem van Bruec dat instaat voor de inningen in respectievelijk de grote steden en in de landelijke buitengebieden. De handtekening van de belangrijke Van den Utlate is trouwens terug te vinden in de vredesverdragen tussen Vlaanderen en Frankrijk van 1309 maar ook op verdragen van de stad Veurne in het jaar 1300.

Er wonen ongeveer 7.000 inwoners in Nieuwpoort
In 1314 telt Nieuwpoort ongeveer 1.500 woningen. Een aardig aantal dat later nooit meer zal worden geëvenaard. Met gemiddeld 4 à 5 personen per gezin, mag je rekenen dat er ongeveer 7.000 inwoners wonen in de middeleeuwse havenstad. Volgens de gegevens van de ontvanger Symoen Van den Utlate, betaalt Nieuwpoort tussen 1306 en 1324 de som van 6.177 gulden. Als we die taksen vergelijken met die van de andere Vlaamse steden, zouden we kunnen veronderstellen dat Kortrijk in die periode 20.000 inwoners heeft. Oudenaarde en Poperinge moeten er elk ongeveer 10.000 à 11.000 huisvesten.

Ook Diksmuide blijkt groter dan Nieuwpoort en doet met zijn betaling van 9.000 gulden vermoeden dat er toch ook al zeker 9.000 mensen verblijven. Veurne heeft naar schatting 4.000 inwoners, Sint-Winoksbergen 6.000, Duinkerke en Oostende staan nog in hun kinderschoenen met respectievelijk 3.000 en een kleine 2.000 inwoners. Damme is ongeveer even groot als Nieuwpoort. Het feit dat Ieper niet voorkomt op de lijst, laat veronderstellen dat Ieper behoort tot het selecte kransje van grote steden die onder de bevoegdheid van Willaume de Bourbourg vallen.

31 Nieuwpoortse boeren bezitten elk minstens 14 are
Maar we kennen nog meer details over de bewoners van Nieuwpoort in 1314. In 3 van de 10 gevallen is het mannelijk gezinshoofd verdwenen. Weduwen, wezen en alleenstaande vrouwen zijn dominant aanwezig. De oorlogen en de zee tonen hier hun tol in volle realiteit. En het ergste moet nog komen in 1314. De dramatische hongersnood van 1316 na een jaar van bijna ononderbroken regenval, wordt in 1328 gevolgd door het bloedbad van Cassel. Dat zal nog leiden tot een verdubbeling van het aantal weduwen en een flinke terugval van het aantal stedelingen. Maar laat me terugkeren naar het kadasterplan van 1314.

We krijgen nog meer inzichten in de grootte van het stuk grond dat de mensen ter beschikking hebben. Al dan niet in volle eigendom. Anno 2012 mogen de West-Vlamingen al blij zijn met een lapje bouwgrond van 5 are. Maar hoe zit dat in 1314? De welgestelde Nieuwpoortenaars bezitten meer dan 3 are. Een perceel grond dat in die tijd een vrij behoorlijke eigendom betekent, want slechts één op de drie bezitten meer dan 24 roeden land (een roede is 14m²). Zowat 40% van de mensen moeten het stellen met een stukje land van een are en zelfs minder. De rest moet het stellen met een perceel van rond de 2 are. 31 boeren bezitten minstens 14 are. Maar het zijn Diederic van der Scare, Jehan Camerlinc, Jehan Pikebaner en de ‘Willem Jaghers kinder’ die de toon aangeven. Samen zijn ze goed voor 8 hectare buitengebied.

Maar ook in de stad zelf wonen grootgrondbezitters. ‘Mijnhere Wouter de Vos en mijnhere Jhan van Score, ruddre’, bezitten ieder een zestal percelen of woningen die elk afzonderlijk goed zijn voor een oppervlakte van 23 are. Bovendien zijn ze de eigenaar van een kleine heerlijkheid buiten de kern. De heerlijkheid van Jhan in Ramskapelle bezit 14 hofsteden met een totale oppervlakte van 31 are. De mate van grondeigendom bepaalt in grote mate de plaats op de sociale ladder. Maar de maatschappelijke status heeft natuurlijk ook veel te maken met het ambacht dat de mensen uitoefenen en het aantal knechten of knapen waarover ze beschikken. Jehan Maes, de ‘scipwerker’, Jacob van der Zee, de ‘houtbreker’, Pieter Scheleward, de ‘weivere’ bezitten elk een ferme hoeve op een flink uit de kluiten gewassen stuk grond.

Straatlopers en bedelaars tellen niet mee
Hier zie je het onderscheid dat er bestaat tussen de rijke, minder rijke en arme ambachtslieden. De eenvoudige smeden, ‘smichts’, Jehan Hughe, Hannin Puerquaet en Willem de Schildknecht, beschikken enkel maar over een klein perceeltje met hofstede. Als we het hebben over het aantal Nieuwpoortenaars dat naar voren komt in de kadastrale documenten van 1314, dan dient er ook vermeld te worden dat hier geen sprake is van gestrafte, onvermogende of verbannen stedelingen.

Straatlopers en bedelaars tellen niet mee in de cijfers. Mensen worden voor de meest bescheiden vergrijpen uit de stad verbannen. Een straf die ‘common practice’ is in die tijd. Er is ook geen sprake van vissers want die tellen hun bezit niet in grond maar wel in schepen, of hun aandeel in schepen. Nieuwpoort bezit in die tijd dus twee parochiekerken, vier markten, een burg, vermoedelijk twee scholen en enkele ziekenhuizen. Er is ook sprake van drie ‘almoesene’ huizen voor behoeftige reizigers en van een ‘Dis’ die voorziet in de bijstand van de armen. En er zijn ook ‘stoven’. Dat zijn badinstellingen of zwemplaatsen in open lucht, spa-centers avant la lettre, die we aantreffen in de buurt van de burg en van Sint-Lauwereins. Er is nog geen sprake van versterkingen aan de buitenzijde van Nieuwpoort.

Geen muren, geen poorten en geen wachttorens. Als uitkijkposten worden de kerktorens en de toren van de burg aangewend. De enige feitelijke bescherming van de stad is een aarden wal, de ‘veste’ in het westen, en de ‘watghanghe’, een soort watergang aan de oostelijke zijde van het centrum. Aan de zuidkant zorgt het water van de Beveric, Venepe en Langelis voor bescherming en in het noorden zien we de Ijzer. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Ieper heeft men in havenstad Nieuwpoort nagelaten om functionele stenen versterkingen te bouwen. Na veel scha en schande zullen die er nog voor het einde van de 14de eeuw uiteindelijk toch komen.

Uit deel 3 van ‘De Kronieken van de Westhoek’

Article Categories:
terug naar het verleden
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *