Zoutcote, de zoutkant, later bekend geworden als Zuydcoote, moet al bestaan. In het jaar 121 wordt hier al het christelijk geloof gepredikt. Mardick, de haven en de Romeinse nederzetting. De golf van Itius die de vloot van Caesar herbergt en waarvan de Aa zowat het ultieme overblijfsel van is. Van dat laatste is Derode niet zo zeker. Een zekere M. Goutier van Sint-Winoksbergen heeft een bijzonder gestaafde mening dat Portus Itius, de haven van waaruit Caesar vertrok voor zijn invasie van Engeland, zich op Vlaamse bodem bevindt.
In de geschiedenis van Nieuwpoort van René Dumon, vinden we een identieke claim terug. Goutier laat zich leiden door de Vlaamse historicus Van Vaernewyck die in de 16de eeuw pretendeert dat Portus Itius zich op zowat 3 à 4 mijl van Nieuwpoort bevindt. Sanderus schrijft ook iets in diezelfde richting en preciseert dat de haven in 1260 door de golven zal worden verzwolgen. De Latijnse fysionomie van Spycker (Spicarium), Ledringhem (Leodedringae mansiones), Caestre (Castrum) en van Flêtre (Fletrinium) verraadt dat de locaties al bestaan in de Romeinse periode.
Ook Belle, Cassel, Watten en Minariacum of Stegrae (Estaires of Pont d’Estaires) zijn er al. De schrijver vergeet Wervik, Viroviacum te vermelden. Of Ypra al bestaat is niet duidelijk. In Morinië wordt in de derde eeuw al volop het evangelie gepromoot door Victoricus van Amiens en door Sint-Fuscien die het territorium van Terwaan platlopen met hun blijde boodschap.
De Romeinen houden zich strikt aan hun wetten en regels maar doen zelf niet de minste inspanningen om de zeden van de lokale bevolking in de juiste banen te leiden. Maar ze houden de predikers ook niet tegen. Keizer Constantijn de Grote zorgt er zelf voor dat de heilige mannen bescherming genieten. We spreken over het begin van de 4de eeuw.
Tijdens zijn regeerperiode komen de kerkelijke structuren in Gallisch België tot stand onder druk van de kerken van Trier en Reims die gelden als centra van het vroege christendom. Reims kiest Terwaan als zijn lokaal bastion in Morinië. Het stuk van Germanië dat de Romeinen hadden weten te veroveren, zijn ze ook het eerst weer kwijt aan de barbaren. De breuk aan de grenzen, vergelijk het met een dijkbreuk, zal voortaan zorgen voor een onophoudelijke reeks invallen van vijandelijke volkeren. De Goten en de Vandalen.
En ook vanuit eigen middens wordt er aan de Romeinse stoel gezaagd, want met die generaal Belisarius was het absoluut niet zeker of hij nu voor of tegen de Goten acteert. Hoe dan ook; de Romeinse reus is bij het aanbreken van de 6de eeuw zo goed als geïmplodeerd. Het brengt ons bij de Franken. De schrijver wil zich focussen op de Franken in de Westhoek. Hij wil echter nog kwijt dat het niet de eerste keer is dat de Franken hun handen wilden leggen op het latere Frankrijk. In het jaar 211 werden ze nog teruggedrongen na aan veldslag dicht bij Mainz.
Maar ze blijven terugkeren en in 262 zijn ze al doorgedrongen tot in Spanje en zelfs tot in Italië. In 292 krijgen ze er opnieuw van langs maar ze blijven Constantinus en zijn zoon bestoken in de periode 340-350. Vanaf de 4de eeuw zijn de Franken één pot nat geworden met de Saksen en zorgen ze voor voortdurende vernielingen aan de Vlaamse kust. Ze maken zich meester van Cambrai waar ze de bevolking afslachten om dan achteraf de hele streek tot aan de Somme af te dweilen. De dappersten van alle volkeren houden nu een deel van de kuststreek van Morinië bezet. Ze worden gesignaleerd in Boulogne, tussen de grenzen met Gallië en het gebied dat door de Saksen bezet wordt. Rome wordt in 410 door de Germaan Alaric ingenomen en geplunderd.
‘Over and out’ is het met de Romeinen en ook in onze streek brengen de Franken nu de finale laatste slagen toe aan de eeuwenlange Italiaanse bezetting. De macht ligt nu bij Pharamond, de chef van de Franken die Doornik uitkiest als zijn hoofdkwartier. In 447 verjagen ze de Saksen uit Cambrai en komt Meroveus, de tweede koning van de Franken aan de macht. Wie nog overgebleven is van de Romeinen, Goten en Visigoten, wordt verjaagd uit de streek van Terwaan.
Dit is een fragment uit Boek 4 van De Kronieken van de Westhoek