Tjings (Chinezen)
Tjoene (het uwe)
Tjoetn (dwazerik)
Tjooln (ronddolen)
Taabattieire (dakvenster)
Taan (tanden)
Tatsn (schoennagels met koppen)
Tatsevoet (schoenaambeeld)
Tbloote (de buiten)
Te pissenleen (iemand bedriegen)
Teele (platte schotel)
Teeve (slechte vrouw)
Tettegarreel (beha)
Tettestoel (verlaagde stoel/borstvoeding)
Tettewetr (babbelaar – zeveraar)
Tetting (aardworm)
Teugels (leibanden)
Teuterachtig (ziekelijk)
Teuvl (verbindingskoord)
Tevierklauwe (spoorslags)
Teweege (van plan zijn)
Tiestn (rare kerel)
Tinke (heks van een vrouw)
Tinke (zeelt)
Tinsdn (sarren, plagen, tergen)
Tinste (het enige)
Tintje (kabel met één katrolwiel)
Tjings (Chinezen)
Tjoene (het uwe)
Tjoetn (dwazerik)
Tjooln (ronddolen)
Tjuldr (het uwe)
Tjuldrs (bij jullie)
Tmiene (van mij)
Tnoet (het zal niet)
Tnoetenoet (zekerlijk niet)
Tnuuze (van ons)
Toepeire (muilpeer)
Toernaavies (schroevendraaier)
Toet (het zal wel)
Toetndoet (zeker niet)
Toetoet (absoluut zeker)
Tombest (examen)
Tootetrekn (veinzen)
Tottefeite (tot straks)
Tousche (griffel)
Traaveir (overweg)
Trankoige (nijptang)
Triebolk (boomezel)
Triemn (ronddolen)
Triepn (ingewanden)
Trimmelaare (ronddoler)
Trimn (ronddolen)
Trottoor (voetpad)
Truntaart (voorzichtige man)
Truttalie (naïef meisje)
Tuutoorn (blaashoorn)
Tuumelaare (wentelkarn)
Trunte (voorzichtige)
Truntekoesse (bedeesde)
Trutte (dibbe)
Tschoon (nageboorte van een koe)
Tuchtig (loops zijn/koe)
Tukschedoen (korte slaap)
Tuldr (van hen)
Tummelette (vallen)
Tummelpeire (vallen)
Tundr (van hen)
Tuutn (hoornblazen of toeteren)
Tuutn (schreeuwen van de pijn)
Tuuze (van ons)
Tuuznd (bij ons)
Twildvier (zona)
–
900 Westhoekse dialectwoorden samengebracht door Adhemar Vandroemme
Article Tags:
aambeeld · beha · Chinezen · dwaas · examen · overweg · schroevendraaier · spoorslags · teef · tergen · tinke · tjoene · trimmen · truntaart · truttalie · van plan · voetpad · wentelkarn · zeeltArticle Categories:
naar de bronnen van onze taal