In 1380 revolteren de Brugse textielarbeiders tegen de adel. Ze worden daarvoor op het matje geroepen en gestraft door de grootbaljuw van Vlaanderen. De Gentenaars hebben het jaar voordien al zwaar in het stof moeten bijten en zien in de bestraffing van de Bruggelingen een ideale pretext om opnieuw in opstand te komen tegen de graaf. Daar in Brugge lopen de zaken niet van een leien dakje waardoor de grafelijke troepen zich noodgedwongen naar het noorden van Vlaanderen moeten verplaatsen.
Die van Gent profiteren van het machtsvacuüm door gewapende bendes op excursie te sturen naar Deinze, Tielt en Roeselare. Ze hechten zich vast aan Ieper en Kortrijk en plannen een blitsaanval op Diksmuide. De Diksmuidenaars houden de stadspoorten hardnekkig gesloten en raken zo in de omknelling, zeg maar het beleg van hun stad. Graaf Lodewijk van Male is bijzonder geïrriteerd door deze niet te tolereren agressie vanuit Gent. Hij verzamelt lokaal volk en mensen van Brugge en het Brugse vrije om vervolgens met het nodige machtsvertoon op te stappen richting Diksmuide in een poging om de Gentenaars te verjagen.
Het komt tot een met bloed doorspekte confrontatie in de buurt van Woumen waar de losbandige Gentenaars een flinke nederlaag aan hun broek gesmeerd krijgen. Hele vluchtende groepen worden achterna gezeten tot aan de poorten van Kortrijk. De buit daar aan de stadsmuren van Diksmuide is overweldigend. Het merendeel ervan verhuist nu naar Brugge en ik krijg eindelijk wat details over me heen. Heel wat dieren worden aan een prijsje verpatst op de markten van Brugge. Runderen aan twaalf schellingen het stuk. Drie schellingen voor een schaap en zeven voor een varken.
Het gevecht van 28 september 1380 kost het leven aan zowat 5.000 Gentse mannen. Tweehonderd met munitie en levensmiddelen volgeladen wagens worden buitgemaakt. Op het veld van eer worden drie lokale strijders tot ridder geslagen. Dat gebeurt uiteraard door de graaf die daarmee Boudewijn De Vos, Matthieu Van Schathille en François Van Haveskerke beloont voor bewezen diensten.
De opstand van de Gentenaars en die van het kamp van de anti-graafgezinden is op dat moment nog helemaal niet uitgewoed. Twee jaar later volgt er een grootschalige confrontatie tussen een omvangrijk Frans leger en de Gentse aanhang. Veel laat de schrijver hier niet over los. Ik kom alleen te weten dat de heer van Diksmuide zich actief engageert bij het Franse leger en er dus mee voor zorgt dat Filips van Artevelde en de zijnen hun zwanenzang ondergaan in de modder van Westrozebeke.
De lange, hete en illustere zomer van 1383 breekt aan. Het beleg van Ieper staat op stapel en Vlaanderen krijgt een erg brutale Engelse bezettingsmacht over zich heen waarbij de Gentenaars graag helpen om hun steentje bij te dragen. Dit keer is Ferdinand Van de Putte de verslaggever van dienst en krijg ik de Diksmuidse kant van de gebeurtenissen op mijn bord. Ik ben erg benieuwd of ik nieuwe en ongekende accenten te horen ga krijgen. Maar laat me toe om te beginnen bij het begin.
Als gevolg van een meningsverschil in de christelijke wereld ontschepen de Engelsen in Calais met een krijgsmacht van 15.000 man. De lage landen aan de Noordzee moeten schijnbaar met het nodige geweld ervan overtuigd worden om alleen paus Urbanus VI als reguliere paus te erkennen en niet die Franse idioot Clementius VII.
Dat leger overmeestert Duinkerke en staat nu dreigend aan de poorten van Vlaanderen. De mannen van Veurne, Nieuwpoort en Diksmuide verenigen zich met de inwoners van het westen van Frankrijk en komen zo toch aan een verzetsleger van 12.000 strijders. Ze wachten de Engelse vijand op voor Gravelines. Het komt tot een gevecht en tot een nederlaag voor de Vlamingen en de Fransen. Zoveel is zeker. Die is te wijten aan een numerieke minderheid maar vooral aan het gebrek aan discipline tegen dit afgetraind Engels leger. Dit debacle resulteert in minstens 9000 doden of gewonden.
De geïrriteerde vijand raast nu verder door de maritieme kant van Vlaanderen. Diksmuide wordt hierbij niet gespaard en ondergaat zijn trieste lot net zoals alle andere plaatsen in de Westhoek. De Engelsen slaan trouwens hun garnizoen op in Diksmuide. Tot dat de Franse koning er in samenspraak met de graaf van Vlaanderen beslist om de vijand uit het land te verdrijven. Van enig beleg van Ieper hebben de archieven van Diksmuide geen weet. Ik zou anders niet kunnen verklaren waarom Ferdinand Van de Putte er geen melding van maakt. Op 18 oktober 1385 wordt er in Doornik vrede gesloten tussen Frankrijk en Engeland. Diksmuide maakt gebruik van deze tijden om de stadsmuren rond de poorten op te trekken in steen. Het is geen overbodige luxe want de voorbije jaren is de techniek van de bewapening er met rasse schreden op vooruit gegaan.
In zijn thesis ‘Diksmuide Ommuurd’, focust Jonas Verhaeghe zich op het onderwerp van de middeleeuwse bewapening en ik ben erg dankbaar bij hem een aantal verduidelijkingen te vinden. De introductie van de buskruitartillerie vindt zijn weg halfweg de 14de eeuw. Het begint met de eerder primitieve ‘bombardes’, levensgevaarlijke wapens die ook wel ‘grote bus’ worden genoemd en die nog al eens durven ontploffen in de gezichten van de gebruikers. Met deze ijzeren bombardes worden loden kogels of blijdestenen van gebakken klei op de tegenstanders afgeschoten. Ik herinner me de massa zware blijdestenen die Ieper over zich heen kreeg tijdens het beleg van de zomer van 1383.
De bombardes zijn logge toestellen die geleidelijk aan vervangen worden door elegantere vuurwapens. Zo bijvoorbeeld de ‘coulevrine’, de voorloper van het geweer of de ‘serpentine’, een licht vuurwapen die geplaatst wordt op een onderstel van wielen. De serpentines en coulevrines zijn aanvankelijk niet erg geschikt om muren te beschadigen, maar als verdedigingswapen tonen ze al direct hun nut en dat is te zien aan de architectuur van de nieuwgebouwde vestingen. De meeste steden beschikken dan al over dergelijke toestellen om zich te beschermen tegen agressie van buitenaf.
De aanvankelijk primitieve bombardes, ik weet nu trouwens van waar het woord ‘bombardement’ vandaan komt, uit de middeleeuwen dan nog, winnen met verloop van tijd aan slagkracht en efficiëntie. Een bres in een muur schieten is aanvankelijk nog zo goed als onmogelijk. De stenen ballen ketsen af op de stenen barricades. De muren en de torens blijven gemakkelijk overeind zodat enig soelaas wordt gezocht bij het beschieten van de houten stadspoorten. De resultaten zijn vaak nogal aan de povere kant.
De techniek van de buskruitartillerie wordt echter beter met de dag. Het ‘rechtdoor’ schieten in een horizontale kogelbaan kan nu bijgesteld worden in een soort hevelgeschut waarbij muren nu doelgericht getroffen en vernield kunnen worden. Ieper moet dat in 1383 al hebben ervaren, want het gebruik van deze bewapening staat al gemeld tijdens de belegering van het stadje Ouderwijk (Audruicq) bij Sint-Omer van het jaar 1377.
Het komt er bij de architecten van de steden op aan om een antwoord te vinden op de ontwikkeling van die nieuwe bombardes. Dikkere muren en sterkere torens brengen niet altijd een gewenste oplossing. Rond de jaren 1450 worden er al bombardes in stelling gebracht met een eigen gewicht die vijftien ton kan bedragen en die stenen kogels kunnen afschieten die wel tot 450 kilo kunnen wegen. Geen enkele vestingsmuur kan hier tegenop.
Op de Vrijdagmarkt te Gent prijkt op vandaag nog altijd de ‘Dulle Griet’, een kanon van vijf meter lengte die in zijn tijd kalibers tot 64 cm en ballen van 250 kilo kon afvuren. Het aanaarden van de vestingmuren aan de binnenzijde en die iets lager optrekken zorgt bij de murenbouwers voor een gedeeltelijk antwoord op deze zware munitie. Ronde of halfronde torenmuren worden ontworpen om de muren aan hun zijkant te kunnen beschermen. Wat Diksmuide precies deed om zich extra te beschermen tegen die bombardementen wordt door geen enkele historicus vermeld en blijft dus jammer genoeg onbekend. Van de bouw zelf is er wel informatie bekend. Het versterkt kasteel wordt in opdracht van burggraaf Diederik van Beveren geconstrueerd vanaf 1403-1404. De datum van afwerking is niet precies geweten.
De werken duren in elk geval tot 1460 maar zullen regelmatig worden opgeschort door oorlogen of door gebrek aan middelen. De constructie, een rechthoekig complex, bevindt zich op de lager gelegen weidegronden waar de Ijzer en de Handzamevaart elkaar ontmoeten. Strategisch gezien is dat een prima keuze.
Dit is een fragment uit Boek 5 van De Kronieken van de Westhoek