Ik ben al geruime tijd bezig met het schrijven van mijn ‘Ieperse Histories’, allemaal gebaseerd op oude handschriften. Het boek is voorzien voor einde 2019, maar misschien is het wel een goed idee om ons onderstaand fragment op jullie los te laten…
Ik ben al geruime tijd bezig met het schrijven van mijn ‘Ieperse Histories’, allemaal gebaseerd op oude handschriften. Het boek is voorzien voor einde 2019, maar misschien is het wel een goed idee om ons onderstaand fragment op jullie los te laten…
Anno 1581, op de 20ste september is binnen Ieper gekomen de heer Simon Debacker. Hij arriveerde ten huize van de heer Fredericus Moerman die getrouwd was met Agatha, de halfzuster van Simon Debacker. Toen Debacker voor de deur van Moerman van zijn paard wilde afstappen werd zijn paard opgeschrikt door het neervallen van een grote papieren draak waar een jongentje mee aan het spelen was. Dat mannetje was de jongste zoon van Marcus Schoonaert, de zoon van Jan en van Pelagia Lenuts. De ruiter kwam zo ongelukkig ten val en brak daarbij zijn been. De vermelde zoon van Schoonaert werd door het paard dood gestampt samen met de zoon van een zekere Antone van wie de achternaam niet bekend was. Het opgeschrikte paard is in volle galop weggevlucht tot buiten de stadspoorten zonder dat iemand het dier kon tegenhouden. Deze Simon Debacker heeft nooit nog zijn paard teruggezien. Thomas Derave werd ontboden bij deze Moerman om het gebroken been van Debacker te behandelen. Tijdens de reeks van bezoeken vertelde Simon Debacker heel wat verhalen over de calvinisten.
Zo onder andere dat hij in Antwerpen was wanneer de verenigde staten van Holland de koning van Spanje hebben afgezworen en prins Willem van Oranje als nieuwe leider hebben erkend. Hij had gezien en gevoeld in die periode van de afzwering, de 6de april 1581 in de Paasdagen, hoe de nieuwe wetten tot stand waren gekomen binnen Antwerpen en daar werden voorgelezen door al de staten en dat die een schromelijke en vreselijke schudding hebben veroorzaakt in de Nederlanden, zelfs tot in Parijs. De aardbeving geleek een beetje op die van ten tijde van de ‘passie Christi’, met zulk een gedruis en getier en getrappel van voeten zodat het wel scheen alsof het spookte op de zolders. De huizen zaten vol met ruiters en rovers en die werden getrakteerd met een ijselijk onweder van bliksem en verschrikkelijke donderslagen, vervoegd met furieuze winden zodat de molens omver waaiden, de kantstenen van de kerken en de torens naar beneden stuikten.
De schotels, ketels, potten en pannen schudden en beefden. De glazen braken in de huizen, de gevelstenen en de nieuwe wapenschilden tegen de koning van Spanje vlogen van boven neder. De handen van de secretaris Joan Bouffelijn beefden en sidderden tijdens het schrijven zodat de pen uit zijn hand viel en allen die daar aanwezig waren daardoor de harteklop kregen. Hun haren rezen ten berge, hun gezichten stonden krijtwit en hun geesten waren verschrikt. Tezelfdertijd zag men ’s nachts veel heirlegers en bloedige wolken in de lucht, als spoken en voortekens van wat ons nog allemaal te wachten stond.
Het plakkaat van afzwering van de koning en de daaropvolgende eed aan Oranje scheen niet alleen God en de hemel te mishagen, maar gaf aan velen de nodige redenen om toch maar terug te keren onder het gezag van de koning. En dat was Simon Debacker ook van plan om te doen. Anderen hebben in deze afzwering zulke grote schrik en alternatie van het hart gevoeld dat ze in zwijn vielen, ja sommigen gaven zelfs de geest. Dat was het geval in Leeuwarden met de heer Ralda van de hoge raad van Friesland. Enkele aanwezigen verklaarden naderhand dat wanneer ze de eed aflegden dat het er wel op leek dat ze God en zijn kerk in de steek lieten en van hem weggingen via een brede poort om op een brede weg weg te stappen naar een verdoemelijke eeuwigheid.
Dat was een beetje het bondig verhaal van de heer Simon Debacker en het kwam mij in gedachten dat er op die gestelde datum 6 april laatstleden ook al een schromelijke aardbeving gevoeld werd binnen Ieper. Toen was het klein torentje op de lakenhalle voor het eerst naar beneden gedonderd. Tijdens zijn val verpletterde het torentje het hoofd van een Hollandse sergeant die de hoofdwacht deed. Een tweede slachtoffer droeg op dat moment een kind van een rijke geus op weg naar zijn doopfeest. Het was het kind van een burger die zich had laten overtuigen door het ketters geloof en wiens naam Derave liever verzweeg. Die persoon was de moeder van het kind. Door de stormwinden is de vrouw die dat kind droeg in de Ieperlee gewaaid en verder gedreven met het water waardoor ze beiden verdronken.
Er is op die dag ook een boom op het Sint-Pieterskerkhof uit de grond gerukt en gevallen op een voorbijrijdende koets in dewelke zes officieren en twaalf juffrouwen zaten om naar de Kemmelberg te rijden. Twee officieren en acht juffrouwen overleefden het niet terwijl alle anderen zwaar gewond werden. De windmolen op de vestingen, op de molenwal in de Kalverstraat is omver gevlogen in de woning van de molenaar. Daarbij verdronken molenaar Rochus Hoybrandt, zijn knecht en zijn dienstmeid. Het wijf van de dominee van Sint-Niklaas kwam van de markt toen de stormwind onder haar rokken haar van de grond optilde en ze gedreven door de wind wegvloog tegen een blinde venster van de lakenhalle, boven de halletrappen, de allerlaatste aan de toren van de oostzijde, waar ze hing te lamenteren in een uiterst gevaarlijke toestand om er naar beneden te stuiken. Tot men een ladder zijdelings langs de naastgelegen openstaande venster tot bij haar gebracht heeft die haar toch een beetje bescherming kon bieden.
En dan was er nog puttenmaker Gillis die bezig was met het delven van een graf op het kerkhof van Sint-Jacobs terwijl er een grote hoeksteen aan de goot van de kerk door de aardbeving naar beneden is gevallen en door de wind gedreven werd op het hoofd van Gillis Duthoo zodat hij in het bijna volgraven graf is dood gesmeten. Een zevende slachtoffer was de dienstmeid van Roeland Vandendriessche die bezig was met een emmer op te halen uit de waterput. Ze werd erin gesmeten en verdronk. Ook Roelands vrouw werd getroffen. Livine Adornes was in het achterhuis van haar logies waar ze werd opgetild door de stormwind en te pletter sloeg. Ze viel neer in de voute-kelder ten huize van de heer Alexander Geldhof, net op het moment dat zijn vrouw Angelinne Lamotte samen met haar dienstmeid bezig was om een vat wijn in flessen af te tappen. Ze werden daarbij allebei gedood.
Enkele Hollanders waren net bezig met de aflossing van de wacht aan de Torhoutpoort wanneer de aardbeving en de stormwind die er op volgde het dak van het wachthuis ophefte en deed belanden op de hoofden van de wachters. Enkele voorbijkomende mensen werden eveneens getroffen: een officier, de trommelslager of tamboer, drie soldaten, juffrouw Margriete Nieuwenhove de vrouw van Lodewijk Ameloot en een boer met een kortewagen bleven dood ter plekke en daarnaast vielen er nogal wat gewonden.
Een tiende geval viel te noteren tijdens een bruiloftsfeest in herberg ‘de Gouden Kam’ in de Diksmuidestraat, aan de zuidwestelijke zijde van de hoek met de Beestenmarkt. Het was de bruiloft van een soldaat die pas getrouwd was met een weggelopen begijn. Terwijl ze stonden te dansen en te zingen is de schouw door de kracht van de aardbeving ingestort waardoor het jonge echtpaar en nog enkele gasten bedolven werden. Alleen de bruidegom bleek het niet overleefd te hebben, de bruid had een gat in haar hoofd en werd naar de woning van chirurgijn Derave geleid om er in de zetel verzorgd te worden. Ze bleef daar logeren tot ze genezen was en het was zij die haar verhaal vertelde. Ze had het over de tijd dat ze begijntje was geweest in Brugge en er kort voor de komst van de ketters weggevlucht was om te trouwen met een calvinistische officier van de ruiters.
Ze trouwden in Brugge door toedoen van een dominee en vierden hun bruiloftsfeest in herberg ‘De Korenbloem’ te Brugge. Tijdens het feest ontstond er een groot gevecht tussen burgers en soldaten waarbij haar kersverse man werd gedood. Daarna besloot ze om in dienst te gaan als dienstmeid bij een calvinistische koopman die goed haar familie kende en wist dat ze ooit begijn was geweest. Hij liet haar trouwen met zijn zoon en ze waren op weg met een speeljacht op de vaart om de bruiloft buiten de stad te vieren als het vaartuig door een dolle stier die naar het schip toekwam werd omgeslagen en daarbij zijn de bruidegom en diens vader verdronken. Dan is het meisje maar naar Ieper gekomen waar haar derde man op rij gedood werd tijdens hun huwelijksfeest. Zo vertelde ze dat ze dus drie keer getrouwd was en nu nog altijd maagd en weduwe.
Toen ze hoorde aan de taal van Thomas Derave dat hij eigenlijk een verdoken katholiek was, begon ze openhartig te vertellen dat ze eigenlijk een schromelijke afkeer had van de handel en wandel van de ketters en dat ze graag in het katholiek geloof zou willen hersteld worden. Derave vertelde haar dat God haar met die drie ongevallen had willen vertellen dat het nodig was dat ze haar leven moest verbeteren en nu moest werken aan een ingetogen en beter leven. Ze moest al haar krachten gebruiken en werken aan haar zielzaligheid en heel veel bidden en zelfs een reis naar Rome te maken om toch maar een kwijtschelding van haar zonden te kunnen krijgen en zich zo met een gerust gemoed verder te verzekeren van een gerust gemoed voor de rest van haar dagen.
Na dat advies van Thomas Derave heeft ze zich klaargemaakt voor de reis. Hij bezorgde haar mannenkleren, gaf haar enkele zilverstukken en deed haar uitgeleide tot aan Sint-Elooi waar ze ‘scheebier’ dronken en hij haar goede reis toewenste. Ze bedankte hem uitgebreid en is zo te voet naar Rome vertrokken. Drie maanden later kreeg hij een brief met het nieuws dat ze een tijdlang ziek gelegen had in een hospitaal in de buurt van Rome en daar gestorven was.