Ik laat de vastenperikelen achter me en schakel over op het zwaarder werk. Veel mensen worden in de vroegere tijden veroordeeld om geëxecuteerd te worden met het vuur, lopende met een ketting en vastgebonden aan een staak in een vuurzee om achteraf met de voeten naar boven opgehangen te worden. Soms worden ze op een ladder vastgebonden en op die manier in het vuur geworpen. Andere sukkelaars worden boven het schavot vastgemaakt in een hut gemaakt van riet en stro waarbij de hele constructie in brand wordt gestoken en ze levend verbranden.
Weer anderen worden aan ‘wippen’ vastgehecht en als gevogelte aan het spit gebraden. Sommige ter dood veroordeelden moeten bezwijken op een laag vlammetje en anderen worden tot as gereduceerd. Van tijd tot tijd wordt er nieuwe varianten uitgedacht. Die terechtstellingen zijn heuse showvoorstellingen. Ik waan me in het oude Rome. Het publiek wil waar voor zijn geld. Hoe wreder hoe liever. De kronieken liegen er niet om: ‘de geestedrift van de mensen moest gaande gehouden worden, de ijver van het gemeen voor die ijselijke taferelen mocht niet verflauwen.’
De IS kan er nog van leren. Een pak gevuld met buskruit wordt vastgemaakt aan de borst van een of andere ellendeling, en als deze explosieven plots met een verschrikkelijke slag uitbarsten, ‘waardoor ogenblikkelijk onder de samengeschaarde menigte, het gerucht zich verspreidde, dat onder dit afgrijselijk rumoer, de duivel ’s mans ziel had weggesleept.’
Het levend verbranden is in elk geval de publiekslieveling als ik schrijver Cannaert mag geloven. De plakkaten en edicten van de 16de en de 17de eeuw ademen letterlijk vuur en vlam uit. Er zijn natuurlijk nog altijd de uitzonderingen. Mislukte verraders worden gevierendeeld. Valsmunters worden in ziedende olie geworpen en letterlijk gefrituurd. De gewone dieven worden nog opgehangen. Voor de rest van de misdadigers wacht alleen het vuur. Moordenaars, schakers van vrouwen, ketters, brandstichters, kerkrovers, baanstropers, schrijvers en uitzenders van brandbrieven, landlopers, tovenaars en heksen worden allemaal, zonder enig onderscheid levend verbrand.
Nogal wat tovenaars in Vlaanderen en Brabant verliezen op die manier het leven. Het zijn ellendige en wraakroepende veroordelingen die er toch niet waren voor de jaren 1500. In 1480 werden tovenaars nog behandeld als goochelaars en waarzeggers en werden ze enkel als bedriegers beschouwd. In die tijd kwamen ze er nog van af met een haalbare straf: een tentoonstelling van drie dagen. De gedragswijziging loopt dus inderdaad parallel met de komst van de Spanjaarden naar Vlaanderen.
Er worden nieuwe en wrede straffen voorzien voor tovenaars en heksen: ze worden ervan beschuldigd om een verbond met de duivel aangegaan te zijn. En ook geloofsdwalingen worden gaandeweg meer en meer beschouwd als partnerschapsakkoorden met Satan. Die kwalijke beoordeling komt aangewaaid uit Duitsland ‘waar personen van beide seksen hun eigen zaligheid vergetend, van het katholiek geloof afwijken, zich met de duivel afgeven, die zich als nachtdrukkers en nachtmerries (incubi ac succubi) met hen vermengen en afgeven. Dat zij door ’s duivels betoveringen, liederen en bezweringen en door meer afschuwelijk bijgeloof, wichelarij en andere zonden begaan.’
Het epistel gaat verder. Misdaden en gruwelen zijn het. En alles wordt hierdoor aangetast. ‘De dracht der vrouwen, het jongen van vee, de vruchten der aarde,.. ,alle dieren worden bezocht met in- en uitwendige pijnen en er wordt opgemerkt dat de mensen niet kunnen voorttelen, dat de vrouwen niet kunnen ontvangen en dat de huwelijksplicht door man noch door vrouw vervuld kan worden.’ Het nieuw geloof kan alleen met het vuur bezworen worden. Daar zijn de puriteins en oerkatholieke gezagsdragers in West-Europa het unaniem over eens.
‘Ze verloochenen met meinedige monden het geloof dat ze ooit toegediend kregen bij hun heilige doop. Opgehitst door de vijand van het menselijk geslacht ontzien ze zich niet om veel veroordelenswaardige buitensporigheden en misdaden te begaan en te bedrijven. Met groot gevaar voor hun eigen zielen, met belediging van de goddelijke majesteit, en tot ergernis en gevaarlijk voorbeeld van anderen.’
De kerkelijke rechtbanken zijn altijd al streng geweest, maar er is voor die tijd nooit sprake geweest van dergelijke wrede uitspraken bij de geestelijke hiërarchie. De Spaansgetinte overheid van de Nederlanden gaat duidelijk verder in zijn veroordelingen. Ze zullen de straffen verzwaren zo veel als zij nodig achten, zonder te letten op de apostolische verordeningen. De open brieven van het gouvernement wijzen ook in die richting: ’toverij wordt beschouwd als een gesel van het menselijk geslacht en betekent zonder twijfel het verderf en de ondergang van het heelal.’ Tovenaars mogen niet geduld worden op aarde. De bisschoppen worden op 8 november 1595, net zoals de wereldlijke hoven opgeroepen om alle slag van tovenaars en heksen op te sporen en voorbeeldig te straffen.
In sommige dorpen worden tot vijftien vrouwen als toverheksen berecht en in brand gestoken. De kerkelijke argumenten hiertoe zijn hallucinant. De vrouwen beledigen God en het christengeloof, blasfemie weet je wel. Bovendien zijn oude, schamele en zwakke vrouwen vaak het voorwerp van smaad en haat. Waarom zouden deze wezens nu ze toch eenmaal verdacht worden om als heks door het leven gaan eigenlijk nog langer moeten lijden? Het vuur verlost de heksen uit hun lijden.
Het kan trouwens fysiek vastgesteld worden als iemand al dan niet een heks is. Beulsknechten en scherprechters gaan op zoek naar een duivelsteken bij hun slachtoffers. De ‘stigna diabolicum’. Dat kan een wrat zijn, een moedervlek, een verdachte afwijking van de huid. ‘Bij sommigen verborgen in de kuit van het rechterbeen, bij anderen onder de rechterschouder en vaak onder de billen bij de schamelheid.’ Het duivelsteken wordt doorboord met een scherp zwaard of een priem. Wanneer de vrouwen geen pijn schijnen te voelen en wanneer er geen bloed uit de wonde sijpelt, wordt dit als een onomstotelijk bewijs van hekserij beschouwd.
Het zal inderdaad wel zo geweest zijn dat geneesheren en scherprechter het niet eens zijn met de conclusies van die ‘visitatie’. Dat aanvoelen van pijn zal ongetwijfeld iets te maken hebben met het gebruik van kruiden, wat op zijn beurt dan weer wijst in de richting van heksenpraktijken. Op aanraden van de dokters is een grondig onderzoek nodig naar de redenen waarom de vrouwen geen pijn lijken te voelen. Hebben ze zich gedrogeerd?
‘Op de pijnbank werd het naakte lichaam zeer nauwkeurig van onder tot boven en aan alle zijden onderzocht en doorsnuffeld om te zien of de lijder of lijderes geen tovermiddelen tegen pijn en smart bij zich droeg.’ Cannaert komt af met een getuigenis in die richting: ‘ik hebbe ook altemets geweten, eer dat men de patiënt de bovenvermelde pijnen aandeed, dat men al zijn haar van het lichaam dede afscheren ende dede onderzoeken of de patiënt geene remedie over hem en hadde van toverij tegen het gevoelen om de pijn ende torture gedurende ongevoeliglijk te mogen zijn.’
Dit is een fragment uit Boek 6 van De Kronieken van de Westhoek


