banner
nov 26, 2018
2953 Views

Het gif van de ketterij

Written by

Poperinge heeft met de nodige moeite de periode van de beeldenstorm overleefd. Tijdens de tweede helft van de 16de eeuw schudt en beeft Vlaanderen in elk geval op zijn grondvesten.

banner

Op het puntje van mijn stoel
Poperinge heeft met de nodige moeite de periode van de beeldenstorm overleefd. Tijdens de tweede helft van de 16de eeuw schudt en beeft Vlaanderen in elk geval op zijn grondvesten. Een fenomeen dat zijn sporen nalaat in een hele reeks handschriften en verweerde boeken. Toegankelijk voor latere generaties. Als je maar even de moeite wil nemen om ze op te zoeken. Ik voel me geroepen. Voor mij ligt ‘Geschiedenis van Vlaenderen van het jaar 1566 tot aan de vrede van Munster’. Geschreven door Joannes-Petrus van Male, de pastoor van Vladslo en uitgegeven in het jaar 1843. Opnieuw een katholieke getuigenis net zoals dat eerder het geval was bij de Poperingse onderpastoor Juliaan Opdedrinck. Is van Male opnieuw zo fanatiek katholiek? Of niet? Ik waag het erop en vertrouw op mezelf dat ik elke vorm van paardenbrilmentaliteit van uren afstand zal herkennen.

De uitgever van het boek, Ferdinand Vande Putte, is zelf een vermaard historicus en een oude bekende van me. Hij lijkt mijn kritiek wel te ruiken en anticipeert al onmiddellijk in zijn voorwoord: ‘de partijen worden neutraal beoordeeld en de schrijver, hoewel hij katholiek en priester was, weet hij de misslagen welke door Spanje begaan werden evenzeer te berispen als die welke bedreven werden door de Hollandsgezinden.’ Zo hoort geschiedenis te zijn. ‘Men moet iedereen beoordelen op basis van feiten. Daden mogen niet verminkt worden en dat allemaal tot beternis van onze nakomelingen.’ Ik hoor het hem graag zeggen en houd zijn goed voornemen in mijn achterhoofd.

Ik ga op het puntje van mijn stoel zitten. Schrijver Joannes-Petrus van Male moet in 1843 al zeker honderd jaar dood zijn. Hij werd geboren tijdens de oogstmaand van 1684 te Brugge en kiest in zijn jeugd voor een geestelijke carrière bij de predikheren. Een keuze die hij onderbreekt om zich te kunnen focussen op geschiedenis, letterkunde en vooral op schilderen. Iets wat niet echt lukt, want op zijn drieëntwintig wordt hij alsnog tot priester gewijd. Zij het een exemplaar met literaire ambities. Na zijn doortocht in Bovekerke, belandt van Male in Vladslo waar hij op 5 september 1735 overlijdt. Amper 56 jaar. Zijn nalatenschap bestaat uit enkele geschiedkundige boeken. Ik mag me dus intellectueel mede-erfgenaam noemen van zijn ‘Geschiedenis van Vlaenderen.’ Het gif van de ketterij

Het staat me erg aan dat zijn geschriften er komen in een periode dat alles nog vers in de menselijke geheugens zit. Wat hij schrijft kan hij nog vernemen uit de monden van mensen die het hebben horen vertellen van hun eigen ouders en grootouders. En dat maakt zijn werk er echt wel authentieker op. Hij begint in het jaar 1566 nadat de eerste alternatieve sermoenen hun toegang hebben gevonden in Vlaanderen en waarbij de reactie van de overheid loskomt. Van Male begint zijn boek met het ongenoegen van de koning van Spanje wegens de gedurige uitbreiding van de ketterij in zijn landen. In januari 1566 kondigt hij een streng plakkaat af in verband met de religie bij ons.

‘Maar in plaats van het vuur te dempen, laat hij het nog veel sterker branden.’ Joannes-Petrus van Male blijkt dus inderdaad te beschikken over een schrandere geest en hij laat zich niet verleiden tot katholieke vooringenomenheid. Het zegt de dingen zoals ze zijn en wordt direct mijn vriend en soulmate op mijn trektocht door zijn boek. Ik hoop maar dat het zo blijft. ‘Edelen en onedelen in de Nederlanden spreken zich uit tegen de uitvoering van het koninklijk bevelschrift en meer bepaald tegen de inquisitie.’ Heel begrijpelijk als men weet dat velen onder hen al ‘het vergif van de ketterijen’ meegebracht hebben uit Frankrijk, Engeland of Duitsland. Ik probeer zijn uitlating over dat gif even door de vingers te zien. Hopelijk was dit niet meer dan een katholieke ‘slip of the tongue’. Op 5 april 1566 verzoeken de edelen in een gemeenschappelijk verzoek niet alleen om een verzachting van de wet, ze eisen een totale vernietiging van het bevelschrift.

Geen tekort aan valse profeten

De voornaamste hoofdrolspelers zijn op dat moment graaf Lodewijk van Nassau, de markgraaf van Bergen, de graaf van Culumberg en de heer van Brederode. Ze worden gevolgd door veel andere ‘grote heren.’ Landvoogdes Margaretha van Parma probeert de gemoederen te sussen en kondigt enkele voorwaardelijke maatregelen af die de scherpe kantjes van de nieuwe wet ervan af halen. Voldoende om de magistraten en de heren van de wet in een onmogelijke situatie te brengen. Welke orders moeten ze nu eigenlijk volgen? Een schizofrene toestand die snel merkbaar wordt in het land. Clandestiene vergaderingen uit vrees voor de wet worden nu vervangen door openlijke manifestaties. Wie kan hen eigenlijk iets maken? ‘Hierop volgde het samenrotten van het gespuis en het schuim van het volk, iets wat in vele steden en dorpen aangestuurd werd door opstandige leraars.

Ze liepen op kerken en kloosters zoals dat geschiedde in Antwerpen en in ‘s-Hertogenbosch.’ Veel van die valse profeten hebben in Vlaanderen en in de andere provinciën al een grote aanhang. Op 20 juli 1566 predikt een calvinist in Sint-Pieters-Aalst, een dorp in de buurt van Gent. Hij doopt er een kind en gooit meteen al het katholiek ceremonieel overboord. Eén eenvoudige zin is al meer dan genoeg om baby ‘N’ te dopen. ‘Bij deze prediking was veel volk wel gewapend en geheel de vergadering was met “kafren” en wagens verschanst tegen een onverwachte opstoot. Er ontbraken ook geen kramers die ongeoorloofde ketterse boeken verkochten.

Andere personen werden onderweg opgesteld om de weg te wijzen naar de plaats van de prediking.’ Sinds kort zijn al de herdopers die gevangen zaten op vrije voeten gesteld, waardoor velen het nu plots wel aandurven om zich te outen voor het nieuw geloof. Op dergelijke prediking in Deinze arriveert er een menigte van Gents volk, te voet, te paard, met wagens en met schuiten. Allemaal om te luisteren ‘naar die verkondigers van valsheid, met onder hen een aantal valse leerlingen die niet aarzelden om op te roepen tot oproer.’ De opruiende preken zijn van die aard dat de Gentse ambachten oproepen om waakzaam te blijven voor ‘oproerige aanslagen van deze evangelische broeders.’
Binnen in de kerk van Voormezele

Een deel van de gezellen komt daarna naar Eeklo waar hun predikant zijn sermoen houdt in de plaatselijke kerk. Van daar gaat het naar Zevekote onder Brugge waar de burgerij ontzet is door het gerucht van een toestroom van dertig- tot veertigduizend man. Het magistraat van Brugge roept er graaf van Egmont bij. Brugge loopt levensgrote risico’s. Het gespuis wil hier nu zelf komen prediken op 10 augustus. De kerken van Sinte-Catharine en van Sint-Kruis worden in allerijl potdicht gemaakt en helemaal afgesloten zodat er nu gespeecht wordt op het kerkhof. Vijftig ketterse gezellen willen nu ook binnen in het centrum van de stad Brugge. 11 augustus 1566. Hoogbaljuw D’ Oignies laat de stadspoorten sluiten en wie binnen wil, moet zijn wapens afgeven. ‘Desondanks kwamen anderen van dat volk dicht tegen de vesten hun psalmen zingen en hielden ze daar hun zogezegd nachtmaal.’

De graaf van Egmont doet ze ophoepelen en als ze dan niet doen zal hij dat in hun plaats doen. Zo wordt er in elk geval een aanslag verijdeld op Brugge. Achteraf gaan grote benden overal rondzwerven op het platteland. Het zuiden van West-Vlaanderen kan er over meepraten. ‘Een deel van die goddelozen raakte binnen in de kerk van Voormezele bij Ieper en smeet er de beelden, schilderijen, altaren, deuren, vensters en het orgel aan duizend stukken en vernielde daar de zerkstenen en de grafschriften van de overledenen.’ Er spelen zich gelijkaardige taferelen af in de abdij van Marquette te Wevelgem, in het klooster van Sint-Anteunis bij Belle en in de abdij ter Duinen naast Veurne waar ze tot overmaat van ramp de fantastische bibliotheek van geschreven en gedrukte boeken vernielen en de geestelijken ginder een hoop verwensingen naar het hoofd gooien.

Het oogluikend toelaten van het nieuw geloof zorgt ervoor dat de razernij van dag tot dag toeneemt. ‘Waar waren de verantwoordelijken die vanwege hun ambt verplicht waren om zorg te dragen voor de religie en het gezag van de koning?’ Schrijver van Male vraagt het zich vertwijfeld af. Acht dagen na de beeldenstorm in Antwerpen ontsteekt de furie in Gent. Meer bepaald op 22 augustus 1566. ‘Om twee uur in de namiddag was een grote hoop oproerigen wel gewapend bijeengetroept en begaven de ketters zich onder het beleid van Jan en Lieven Ongena en een zekere Claude Goedgebeur naar de Sint-Janskerk. Ze riepen met luide stemmen dat ze van de koning en het stadsbestuur de opdracht hadden gekregen om de beelden te verwijderen uit alle kloosters, kerken en kapellen.’

Het waren net duivels uit de hel

‘De kerkbewaarder liet zich vangen aan deze woorden en aan de aanwezigheid van enkele hellebaardiers van de hoogbaljuw en opende onvoorzichtig de deur van de kerk. Waarop al dat onzinnig gespuis het gebouw binnenliep en in weinige tijd waren al de beelden afgesmeten en gebroken. Het nieuws was nog maar amper door de stad verspreid of al het lokaal boevenschuim raakte mee op de been en liep het van de ene kerk en klooster naar de andere en gooide er alles aan diggelen. De vrouwen en kinderen sloegen de handen aan de kerkgewaden en scheurden alles van malkander. Ze namen al de gouden en zilveren vaten. Het leek er wel op dat al de duivels uit de hel aan het werk waren. Ze bedorven op geen tijd de kloosters van de vier religieuze orden; de Bijloke, de Groene-Briel, het Rijke-Gasthuis en de abdij van Sint-Pieters waar ze zo veel schone boeken scheurden of meenamen. Ook de andere godshuizen werden door de rovers overvallen. De schade die ze er aanbrachten was niet in te schatten.

De oploop bleef nog de hele volgende dag aan de gang. Maar de magistraat wilde de voortgang ervan beletten en deed twee galgen oprichten op de Korenmarkt. De eerste die het nu nog zou wagen om kerkgoed aan te pakken, zou hier straks aan een touw bengelen.’ Een groep soldaten onder leiding van enkele kapiteins neemt de wacht bij al de voornaamste plaatsen en bewaakt voortaan de kloosters en de godshuizen. Rijkelijk laat natuurlijk. De beeldenstormers hebben ondertussen natuurlijk al hun kwalijk ding gedaan in Gent en koekeloeren nu richting Brugge waar ze hetzelfde spel willen beginnen. Ze maken eerst de hoofden van de Bruggelingen zot met geruchten dat ze met maar liefst zestigduizend man op komst zijn. Maar dat gerucht verdwijnt in rook als de burgemeester een extra beveiliging krijgt van 200 busschutters. Met dank aan graaf Egmont en aan de geestelijkheid voor hun financiële steun.
Een stoute minister

Ze zijn er in Brugge hoe dan ook niet echt gerust in. De meeste kunstwerken, beelden en schilderijen verhuizen naar een beschermde locatie en in elke kerk worden er enige gewapende soldaten gepositioneerd. Zo zien de rebellen ook hun tweede aanvalspoging verijdeld. Ze geven de moed niet op. In Antwerpen en Hasselt was de beeldenstormerij en de oproer vooral het werk van een zekere Herman Van den Bussche die door van Male omschreven wordt als een ‘oproerige en stoute minister’. Kan deze opperketter hen bijstaan hier in Brugge? Zijn grote specialiteit blijkt te liggen in zijn opruiende taal. Ik laat het de schrijver zelf vertellen; ‘deze heeft niet geschroomd om te prediken tijdens de kermis van Sint-Kruis naast Brugge. Dat gebeurde de namiddag op het kerkhof in het bijzijn van heel veel volk en het gerucht van al dat volk verspreidde zich als een lopend vuurtje door de binnenstad. Te Brugge sloeg men de klokken aan boord en men zond er een deel soldaten naartoe die de predikant en de toehoorders deden ophoepelen.

Het komt in Sint-Kruis ook nog tot een confrontatie tussen de ketters en enkele Spanjaarden. Een krakeel waarbij enigen van beide partijen gekwetst werden. Daarom zijn ze in groten getale en met niet minder gedruis naar het stadhuis gekomen, klagende en niet zonder dreigen aan de magistraat over het geweld dat hen werd aangedaan ondanks alle afspraken waarbij vrije prediking buiten de stad toegestaan was geweest.’ De burgemeester zwicht onder de druk van hun aanvoerder Mattheus Van Vyve. Zolang graaf van Egmont er niet is, mogen ze weer sermoenen geven in Sint-Kruis. De katholieken die een verzoek hadden ingediend om de prediking te verbieden, worden met een kluitje in het riet weggestuurd. Met een simpel statement van de Brugse burgemeester; ‘zouden we niet beter in vrede leven met elkaar?’ Een vraag die natuurlijk nu tot op de dag van vandaag wel erg simplistisch is. Waarom zouden we dat in godsnaam eigenlijk moeten doen?

Plots mogen ze hun eigen tempels bouwen

Maar goed. Ik wijk af. Terug naar Brugge van september 1566. De burgervader van Brugge beseft ook wel dat hij de andersdenkenden beter gematigd behandelt. De landvoogdes heeft in het principe zelfs gevraagd. En ook graaf van Egmont heeft de nieuwgezinden enigszins vriendelijk aangepakt tijdens hun bezoek aan de Raad van Vlaanderen op 9 september. En blijkbaar hebben de calvinisten trouwens nu de toelating gekregen om hun eigen tempels te bouwen in de buitenomgeving van Gent en Oudenaarde. De katholieken in Brugge tonen minder begrip en spelen een vuil spel om de toegestane sermoenen op alle mogelijke manieren te verijdelen.

Mijn term ‘vuil spel’ mag best letterlijk genomen worden als ik het er op nalees: ‘Hoewel de magistraat de plaats in Sint-Kruis voor hun vergaderingen had toegestaan, konden de katholieke ingezetenen van Brugge dat niet lijden en enigen onder hen besloten om de plek met drek en andere vuiligheid te vullen, zodat ze, door de stank gedwongen, deze plaats zouden achterlaten.’ De toelating om tempels te bouwen zorgt voor een stroomversnelling bij de ‘nieuwe evangelie broeders’. Die komen er in Antwerpen, Amsterdam en in Gent. Met dank aan gewezen schepenen en schatbewaarders Marc De Mil, Lieven Hendricx, Lieven Brakelman, Jan Louveroys, Jan Maertens en Jan De Vos. Die mannen zorgen voor de nodige financiële middelen om de bouwwerken te bekostigen.

De katholieken noemden het gebouw in de buurt van Gent ‘de schuur van het paardenkerkhof’, omdat er op die plek ooit eens het kadaver van een dood paard werd gevonden. De tempel wordt in een cirkel opgetrokken. Met centraal een plaats voorzien van zitbanken die bestemd zijn voor de ouderlingen en de voorzangers. Met daarnaast een verheven gestoelte voor de kerkleider die ze bij de protestanten aanspreken als ‘minister’ en die zich in het geheel niet stoort aan enige geboden of verboden van de overheid en er al direct invliegt met prediken, dopen en trouwen.

De voornaamste minister is een zekere Pieter Dathen, een uitgetreden karmeliet van het Iepers klooster. ‘Gemeenzaam genoemd de predikant met de rosse baard welke de psalmen van David in het Vlaamse rijmen heeft omgetoverd en van wie nog meermaals zal gesproken worden. Dathen wordt geassisteerd door Herman Van den Bussche, Nicasius Van der Scheuren en Jacobus Carpentier, geboortig van Mesen.’

En ze blijven maar dopen en trouwen

De Brugse nieuwgezinden kijken afgunstig naar hun buren in Gent en Antwerpen die er op los dopen, trouwen en begraven conform hun nieuw geloof. Waarom kan dit hier niet in Brugge? Petrus De Corte, de allereerste bisschop van Brugge legt bij het magistraat zijn macht in de weegschaal om dat te beletten. Het stadsbestuur volgt zijn bisschop. Elke burger die zijn kind laat dopen door een minister zal uit de stad verbannen worden en wie daarover klachten heeft moet zich wenden tot landvoogdes Margaretha. Mevrouw van Parma bevestigt de orders van die van Brugge en gebiedt trouwens voor heel Vlaanderen dat geen enkele minister de permissie krijgt om te dopen, te trouwen en te begraven.

Niemand moet zich trouwens illusies maken: dit zal nooit toegelaten worden! Haar gebod wordt op de 12de oktober van 1566 uitgeroepen te Gent en wordt door de nieuwgezinden bespottend onthaald. Ze vegen er vierkant hun voeten aan, doen alsof ze niets gezien of gehoord hebben en verzoeken ongegeneerd aan het stadsbestuur om de Sint-Martinuskerk in Ekkergem te mogen gebruiken tijdens de komende wintermaanden. De plaats van Ekkergem is op vandaag een wijk in Gent. En of ze nu al dan niet toelating hiervoor zullen krijgen is niet erg relevant want ze willen hoe dan ook hun sermoenen houden in deze kerk.

Hun verzoek wordt zoals verwacht afgewezen en de kerk van Ekkergem krijgt nu bewaking van overheidswege. ‘En toch bleven ze dopen, trouwen en begraven. Iets wat de regentes van de Nederlanden zeer mishaagde en wat nog meer het geval was voor haar broer Filips II, de koning van Spanje. Hij was zeer vergramd omdat men in de Nederlanden de waarachtige godsdienst zo vertrappelde. Hij stortte zijn gramschap uit tegenover de markgraaf van Bergen en baron de Montigny die naar Spanje afgereisd waren om voor een verzachting van de plakkaten te verzoeken.’ Dikke pech. Verkeerde vraag op een verkeerd moment aan een verkeerde persoon: ‘de markgraaf van Bergen, ziende hoe slecht men hun voorstellen hier onthaalde, stierf van hartzeer en de andere die medeplichtig werd verklaard van een samenzwering onder de edelen, werd onthalsd.’

Alva schuwt geen geweld

Onze diepchristelijke koning laat weten dat hij erg mistevreden is over de slapheid van de gouvernante en haar Raad van Vlaanderen. Als hij bevelen geeft, moeten ze die opvolgen en niet aanpassen. Na veel wikken en wegen vertrekt er in Spanje een machtig leger richting Nederlanden. De hertog van Alva, Ferdinand de Toledo, neemt de leiding van de armee en zal geen geweld schuwen om de weerspannigen bij ons tot rede te brengen. Madame van Parma moet volgen. Filips’ brieven zijn duidelijk genoeg. Ze doet wat ze kan.

De geest van de opstand is echter uit de fles. ‘De nieuwgezinden werkten verder om hun partij te versterken en verergerden hun zaak nu met het beeldenstormen, wapenlopen en mishandelen van geestelijken, zodat de hertogin niet veel anders kon dan een edict af te kondigen waarbij de beeldenstormers opgespoord en gestraft werden.’ Op 9 april 1567 gaat de tempel in Gent tegen de vlakte na een optreden van Aernoud Boyssens en zijn manschappen. Ook in Valenciennes wordt nu hard opgetreden. Er volgen afrekeningen in Rijsel en Oosterweel. De toekomst voor de andersgelovigen ziet er plots heel anders uit.

De nieuwe wetten van de landvoogdes wordt nu toch wel zichtbaar over heel Vlaanderen. In de steden moeten de burgers allemaal een nieuwe eed afleggen. Uiteraard een eed waarbij ze zweren op het katholiek geloof en de bestaande structuren. ‘Allen die deze eed weigerden, werden ontwapend en wanneer ze enige ambten bekleedden werden ze ervan ontbloot. Iedereen die zich had ingelaten met de promotie van de ketterij werd gedagvaard met het risico op eeuwige verbanning en men ontnam hen hun goederen.’ Ik krijg een hele waslijst voorgeschoteld van gestrafte Gentenaars die deze sanctie opgelegd krijgen. Enkele dagen later worden voerman Joris De Bursene, smid Joris Van Westhuise en de mandenvlechter Gillis opgeknoopt.

Uit ‘Deel 7 van De Kronieken van de Westhoek’.

Article Categories:
terug naar het verleden
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *