Het was in oktober 1914. Op verschillende plaatsen waren de Duitsers de Ijzer overgestoken. Alleen nog de bruggenhoofden van Diksmuide en Nieuwpoort bleven in onze macht. Nog enkele dagen en heel het front zou begeven, de Duitsers zouden de weg open hebben naar Duinkerke, Londen, Parijs.
Dankzij de wassende Ijzervloed
Het was in oktober 1914. Op verschillende plaatsen waren de Duitsers de Ijzer overgestoken. Alleen nog de bruggenhoofden van Diksmuide en Nieuwpoort bleven in onze macht. Nog enkele dagen en heel het front zou begeven, de Duitsers zouden de weg open hebben naar Duinkerke, Londen, Parijs.
In die uiterste nood werd aan een oud beproefd middel gedacht: het water.
De Hollanders hadden indertijd hun vrijheidskrijg tegen Spanje gewonnen met hun dijken door te steken. Zou hier ook niets kunnen op gevonden worden?
De legerstaf zat op het stadhuis te Veurne te prakkizeren, maar vond geen vast plan. Immers, als ze de streek onder water moesten zetten, dan zat ons leger ook in de poel. Toen dacht men aan Karel Cogghe, den sluiswachter. Hij was 59 jaar, en stond al 35 jaar in dienst van het ingewikkelde net van sluizen, dammen, kreekjes en vaartjes, die samen het stel van de Wateringen uitmaakten. Hij wist er zo goed de weg in als in zijn broekzak. ·
En Cogghe was het, die het meesterlijke plan van de overstroming hielp opstellen. Achter de Ijzer kromt als een boog een spoorweg van Diksmuide op Nieuwpoort. Het lijkt wel een schuttersboog. De Ijzer is de boog en de spoorweg de koord. Daartussen zouden ze ’t land onder water zetten. De spoordam lag hoog en zou het water tegenhouden als men de 23 kleine en de 5 grote spoorwegduikers zou dichtstoppen.
Er mocht geen uur verloren gaan!
’s Anderendaags in de vroegen morgen trok Cogghe met de officieren naar de spoordam tussen Scheêwege en Pervijze. Hadden de Duitsers lont geroken? Een beschieting als een echt orkaan brak los. Cogghe trok er zich weinig van aan. Als de soldaten riepen dat hij oppassen moest, antwoordde hij doodbedaard:
‘Daar is meer plaats naast dan op mijn kop voor al die granaten!’ Soldaten werden bijgeroepen en moesten de duikers stoppen. De toestand werd elk ogenblik benarder. Onze piotten hadden zich moeten terugtrekken achter de Beverdijk. Generaal Wielemans had reeds het bevel tot de terugtocht, door de koning getekend, op zak. Bij het stille haardvuur op het Veurnse stadhuis zat de vorst treurig te mijmeren.
’s Avonds zouden ze de verlaten van het oud Veurne-Sas openzetten, en de overstroming kon beginnen. In die tragische avond trok Cogghe met kapitein Thys, een eerste kenner en avonturier, naar Nieuwpoort toe.
Hoog op laaiden de vlammen van de brandende stede. Cogghe zat met een gendarme in een huis te wachten. Thys kwam met tien soldaten af. Ze trokken allen naar het sas. De sluisdeuren werden opengedraaid. Het water stroomde in de Veurnse kreken. Maar tegen de morgen sloegen de sasdeuren met een bons weer dicht.
’s Anderendaags tegen de avond trok de wakkere officier Umé ook mee. Rond één uur werd uitgezet. De sluisdeuren werden opengezet maar nu stevig vastgebonden. Eerst kwart vóór zes kwam de vloed op. Het zou nog drie dagen duren eer er water genoeg zou aanspoelen! Dat was echter veel te lang. De Duitsers veroverden op de donderdag Ramskapelle, dat reeds over de spoordam ligt. Nu was het kop af, kop aan. Samen met de verse Fransche troepen werd een geweldige tegenaanval uitgevoerd, en de vijand moest het dorp weer verlaten. Als de Duitsers het maar gesnapt hadden, waarom het ging!
Nee, die overstroming vorderde niet rap genoeg. Het plan scheen in duigen te vallen, als Hendrik Geeraert op het toneel verscheen. ‘De ouwe Rik’ zei, dat men de grote sluizen van Nieuwpoort moest openzetten, om 13 maal zoveel water te laten binnenstromen!
Nu, het moest. Umé, Geeraert en drie soldaten kropen ’s nachts naar de grote sluizen. Kogels floten om hun oren, en wel van Franse zijde, waar ze meenden, dat ze met Duitsers te doen hadden. Als bij wonder lieten de Duitsers begaan.
Het water stroomde de Ijzer, de Beverdijk, de Koolhofvaart en alle beken binnen, bij elk getij. In een paar dagen stond het hele gebied, tussen de dam en de Ijzer prachtig onder water.
Het verraderlijke water! Tal van Duitsers verdronken in grachten, beken, granaatputten. Geen weg was nog te onderscheiden! Het werd een wilde vlucht. De helft van hun zo geroemd geschut moest in de brand gelaten worden. Het flinke jonge Duitse leger, meestal bestaande uit geestdriftig studentenvolk, werd vreselijk uitgedund. Vervaarlijk klonk het:
‘Kameraten tot, alle Tot!’
Dat had het water, eens de grote vijand, nu weer de sterke bondgenoot, voor ons gedaan. De Duitse kanonnen trommelden en rammelden, uit weerwraak, dat het horen en zien verging. Cogghe ontzag niets en ijlde door vuur en schroot naar Ramskapelle, Nieuwpoort, Kaaskerke, Pervijze, om te zien of alles goed zijn gang ging. Geen vrees, de frontstreek stond blank over 30 vierkante kilometer.
De Duitsers hadden de Ijzerslag verloren, en daarmee ook de wereldoorlog.
Wie had het hun gelapt? Onze zee, onze Cogghe, een van die oude kerels, van die stoere waarachtige waterratten.
Heb ik het u niet gezegd, dat de Vlamingen een volk van de zee zijn!
–
Uit ‘Ons schoon Westvlaanderen’ van F.R. Boschvogel uit 1945


