banner
nov 20, 2025
0 Views
Reacties uitgeschakeld voor In de tang van de bisschop

In de tang van de bisschop

Written by
banner

De belegering van Ieper sleept zich voort tijdens cde zomer van 1383. De graaf van Vlaanderen die de volharding van de bisschop van Norwich kent, twijfelt of de stad Ieper het zal volhouden. Want blijkbaar staat er nieuwe versterking te trappelen voor de Engelsen. Guillaume de Beaucamp en William de Windsor houden zich met hun troepen bij de kusten van Engeland klaar om bij het minste signaal de Noordzee over te steken. Lodewijk van Male wil de nederlaag absoluut vermijden. Maar hij voelt de bui hangen. Hij stuurt afgevaardigden naar Arnold de Hornes, de bisschop van Luik die bekend staat als een overtuigd Urbanist. Zou de bisschop niet willen optreden als bemiddelaar tussen de Engelsen en de graaf van Vlaanderen?

Arnold de Hornes aanvaardt de delicate opdracht. Nadat hij de nodige instructies heeft gekregen van de graaf, vertrekt hij naar het kamp van de Engelsen waar hij door de bisschop van Norwich minzaam verwelkomd wordt. Arnold verzoekt Spencer om het beleg op te geven omdat hij eigenlijk bezig is om in Ieper echte Urbanisten te bevechten. In naam van de graaf van Vlaanderen biedt hij in ruil voor een terugtrekking een leger aan van 500 lansiers die voor drie maand voorzien zijn van de nodige soldij. Het voorstel valt in goede aarde bij de Engelsen. De legeraanvoerders zonderen zich af om er over te beraadslagen. Zullen ze akkoord gaan met dergelijk gunstig aanbod?

De Gentenaars haasten zich om tussen te komen bij hun weifelende collega’s. De Engelsen zouden beter geen geloof hechten aan de beloftes van een prins die zelf zijn persoonlijke eden niet respecteert. De tussenkomst van de Gentenaars zorgt er voor dat de bisschop van Luik teruggestuurd wordt met de boodschap dat ze Ieper niet zullen verlaten vooraleer de stad zal zijn ingenomen. Arnold de Hornes neemt onverrichterzake afscheid. Verdere onderhandelingen hebben geen zin. Hij keert terug naar Rijsel waar hij verslag uitbrengt bij Lodewijk van Male. De graaf beseft nu volop dat de tussenkomst van de Franse koning essentieel is om het belegerde Ieper te redden. Hij richt zich in allerijl tot Filips, de hertog van Bourgondië.

Met succes. Er wordt een grote bijeenkomst gepland waarbij de koning van Frankrijk zijn edelen de opdracht zal geven om zich te bewapenen en op 15 augustus vanuit Arras op te rukken voor de bevrijding van de stad Ieper. Voor de poorten van de belegerde stad hebben de Engelsen ondertussen al nieuwe graafwerken uitgevoerd en staan ze klaar om op vrijdag 25 juli 1383 (Sint-Jakobsdag) een nieuwe aanval te wagen. Een heel peloton tot op de tanden gewapende Engelsen stelt zich in de vroege morgen op voor de gracht van de Diksmuidepoort. Ze steken de buitengracht over en slagen er deze keer wel in om de middenberm te bezetten.

Hun in de hoogte gestoken lansen worden verwelkomd door een regen van pijlen. Maar de Engelse harnassen doen de pijlen afketsen zodat ze geen schade aanrichten aan de krijgers. De Ieperse artillerie wordt er noodgedwongen bij geroepen. De kanonmeesters van de Boezinge- en Diksmuidestraat stellen hun batterijen samen op. Ze openen synchroon het vuur op de vijand. Met succes! De belegeraars bezwijken onder het energieke verweer van de Ieperlingen en spatten in allerijl achteruit terug naar hun tenten. Maar velen kunnen zich niet redden onder het geweld van de kanonschoten.

Veel Engelsen blijven dood of gewond achter. De Gentenaars en Engelsen revancheren zich nu door de vuurkracht van de al wekenlang opgestelde batterijen te verdubbelen. De burgers beleven nu ononderbroken stress en vrees voor hun leven. Vrouwen en kinderen durven hun woningen nu zeker niet meer te verlaten. En wat de geschiedschrijvers ook mogen beweren, ditmaal moeten er zeker burgerslachtoffers zijn. Denys Sauvage spreekt wel over een aantal wonderbaarlijke reddingen bij de inslagen. Zo bijvoorbeeld de vrouw met een projectiel aan de voet van haar bed, een verpleegster die een kanonbal ziet vallen tussen zichzelf en de wieg van haar kind.

Een fruithandelaar van wie zijn etalage in flarden wordt geschoten te midden zichzelf en zijn klanten. Zonder dat ze hierbij ook maar één schrammetje oplopen. Hij geeft nog meer voorbeelden. Maar het is duidelijk: als we die getuigenissen van Sauvage voor waarheid aannemen, dan zijn de gevaren die de mensen oplopen bijzonder groot en is het zo goed als zeker dat die kanonballen wel degelijk de nodige slachtoffers veroorzaken. De verwoestingen in de binnenstad zijn aanzienlijk. Het zijn enkel de stenen ballen, uitgespuwd door de balschieters, die zorgen voor materiële schade.

De vijand lanceert nu tijdens de nacht een reeks ontvlambare projectielen, brandende kogels, op de daken van de huizen en in het midden van de straten met de bedoeling om overal brand te stichten. De poorters krimpen maar plooien niet. Waar er brand ontstaat, wordt die geblust. Slachtoffers worden verzorgd, wonden gelikt. Maar de poorten van de stad blijven hermetisch gesloten. Dat die verdraaide poorten dicht blijven, frustreert de belegeraars natuurlijk van langs om meer. Als de stenen ballen en de brandende kogels niet helpen, dan zullen er nog grotere middelen moeten worden ingezet. Ondertussen heeft de vijand tuigen gemaakt die vergelijkbaar zijn met het paard van Troje.

Drie voertuigen met elk vier wielen worden aangereden voor de stadspoorten. Twee staan opgesteld bij de Diksmuidepoort en de andere bij de Komense poort (nu de Rijselse poort). Op de tuigen zitten een aanzienlijk aantal soldaten en ze proberen nu, met man en macht geduwd door de vijand, met alle geweld tegen de vestingen aan te rijden. Maar die primitieve manier van aanvallen levert geen noemenswaardige successen op. Ze zijn nog maar net opgesteld aan de omheiningen als de Ieperlingen hun posten hoog boven de Diksmuidepoort verlaten, de stad verlaten en de machines aanvallen.

Ze maken zich gemakkelijk meester van de tuigen die ze vernietigen. En ze nemen talrijke gevangenen. Die successen doen de burgers zichtbaar deugd. Maar het nijpend gebrek aan voedsel laat zich meer en meer gevoelen. Patrouilles vertrekken overnacht opnieuw vanuit de stad. De Ieperlingen wordt stoutmoediger met de dag. Het is niet langer een zaak van de stadsmuren te verdedigen, maar nu ook om levensmiddelen en dieren afhandig te maken van de vijanden die in de kampen naast de stad staan opgesteld.

De Engelsen willen zulke verliezen voorkomen en bevelen hun manschappen om weg te trekken van bij de omheiningen van de buitengemeenten. Ze worden nu verspreid in de velden rond de stad waardoor het erg moeilijk wordt voor de Ieperlingen om toe te slaan. Op de torens van de kerken van Sint-Jan en van Onze-Lieve-Vrouw ten Brielen worden nu bewakers geplaatst die een oogje in het zeil moeten houden en die alarm moeten slaan indien de belegerden verdere uitvallen overwegen. Maar ondanks die voorzorgsmaatregelen houden de Ieperse uitvallen niet op. De burgers zijn inventief en sluw en verlaten op de meest onmogelijke tijdstippen de stad om hun vijanden tot aan hun legerkamp op te jagen en te achtervolgen.

Ondertussen zijn die buitengebieden veranderd in ruïnes. De lelijk toegetakelde huisjes, de hovingen en de hagen van de voorgemeenten dekken de Engelsen in hun vlucht voor de driftige Ieperlingen en zorgen er meer dan eens voor dat ze kunnen ontkomen aan een zekere dood. ‘Zonder die hindernissen’, zegt de kroniekschrijver, ‘zou het aantal gedode Engelsen zeker opgelopen zijn tot vijfhonderd’. Maar die kleine succesjes veranderen niets aan de hachelijke toestand van de stadsbewoners. De stad blijft belegerd en de hongersnood laat zich van dag op dag meer voelen. De mensen beginnen te morren en het aantal mistevredenen zwelt aan tot een heuse oppositiegroep die het stadsbestuur met klachten overlaadt.

Valse geruchten worden verspreid, desinformatie, gevolgd door oproerige geschriften en die zorgen voor een sterk stijgende tweedracht onder de burgers. De pamfletten sporen de Ieperlingen aan om afstand te nemen van de graaf en zich bij de Gentenaars en bij de rest van Vlaanderen aan te sluiten. De bisschop van Norwich ziet die interne verdeeldheid maar al te graag gebeuren en gooit zelf nog wat olie op het vuur. Hij laat een pijl afschieten in het middengedeelte van de stad. Aan die pijl is een bericht voor de Ieperlingen vastgehecht. De boodschap komt goed terecht en wordt spoedig voorgelezen.

Maar de aanmatigende, zeg maar hautaine toon van de Engelse generaal, heeft een omgekeerd effect en werkt de algemene verontwaardiging op van de Ieperlingen. De stem van de misnoegden verdwijnt onder de koppige ‘niet over mijn lijk’ mentaliteit van de meeste stedelingen. Henri Spencer is duidelijk geërgerd om het falen van zoveel pogingen om de stad binnen te raken. Dat zijn bericht tot zijn algemene verrassing opnieuw de rust veroorzaakt, maakt hem meer dan woedend. Het moet nu gedaan zijn met die veinzerij. Hij stuurt een boodschapper naar de stadspoorten met een bevel dat iedereen zich nu onvoorwaardelijk moet overgeven.

De bedreiging is niet mis te verstaan: indien het volk zich niet overgeeft, zal hij de stad in brand steken en iedereen die nog langer weerstand biedt, zal hij aan zijn degen rijgen. De Ieperse magistraten laten zich niet intimideren door die bedreigingen en sturen de boodschapper terug met een antwoord. Ze laten de bisschop weten dat ze geen rekening kunnen houden met zijn aanmaningen en dat ze zich, zoals ze eerder gezworen hebben, tot het uiterste zullen verdedigen. Spencer zit nu toch wel in een ongemakkelijke positie gemanoeuvreerd. Zijn soldaten zijn al dat getalm beu en willen vechten.

Maar vooraleer opnieuw over te gaan tot nieuwe bestokingen, wil de bisschop nog een laatste diplomatieke poging ondernemen om de Ieperlingen te onderwerpen. Hij stuurt zijn boodschapper terug naar het stadsbestuur en vraagt dat er een delegatie zal gestuurd worden om te onderhandelen. Het verzoek wordt deze keer wel ingewilligd door de schepenen. Enkele stadsnotabelen stappen naar het kamp van de Engelsen waar ze door Henri Spencer met alle respect ontvangen worden. Maar ondanks dat wederzijds respect levert de onderhandeling niets op. De volgende morgen beginnen de belegeraars de stad opnieuw aan alle zijden te bestoken.

Tijdens die gesprekken heeft de graaf van Vlaanderen Jan zonder Grond en Jan vander Meulen met 40 Franse lansiers en 60 boogschutters naar de versterkte kerk van Menen gestuurd met de opdracht om die versterking te vernielen. Hij wil ten alle prijze verhinderen dat de Engelsen er een garnizoen oprichten en vanuit Menen hun standplaats zouden gebruiken om het platteland te verwoesten. Maar het plan van Lodewijk van Male mislukt. Het legertje wordt tijdens hun opdracht aangevallen door een beduidend grotere groep Engelsen die op de hoogte werden gebracht van de sabotageopdracht. Het gevecht tegen de Fransen draait uit in het voordeel van de Engelsen. Ze nemen beide leiders en enkele soldaten krijgsgevangen. De rest neemt de wijk naar Rijsel en meldt het noodlottig resultaat van hun opdracht een de graaf.

De Ieperlingen willen Jan zonder Land en Jan vander Meulen vrijkopen en sturen een bode met een aanzienlijke som geld naar de bisschop van Norwich om de transactie te regelen. De prelaat aanvaardt het geld maar weigert botweg om de gevangenen uit te leveren. Hij claimt dat het geld wel uit zijn eigen schatkist vandaan komt gezien het geleverd werd door de stad Ieper. Maar ondanks die tegenslag is Ieper verre van onderworpen. Tot nog toe hebben alle geleverde gevechten nog niet het minste resultaat opgeleverd voor de Engelsen en de Gentenaars. Het wordt tijd om nieuwe methodes toe te passen. De vijand nadert nu de stadspoorten en steekt er grote vuren aan. Maar de burgers zien het gevaar en snellen uit de stad om de vuurhaarden te blussen en zorgen zo voor een nieuwe nederlaag voor de belegeraars. Maar die pogingen tot brandstichting herhalen zich nu wel vaker. Target is meestal de Boezingepoort, maar elke poging van de Engelsen om het vuur aan te steken, mislukt keer op keer.

De kroniekschrijvers benadrukken nog maar eens de heldhaftige volharding welke de Ieperlingen aan de dag leggen en hoe ze met een ongeziene heftigheid alle aanvallen op de stad beantwoorden. Hun situatie binnen in de stad is nochtans helemaal niet rooskleurig. Lastig. De Engelsen verhinderen de invoer van gelijk welk voedsel. Er is geen drinkbaar water in de binnenstad. De toevoer vanuit Zillebeke en Dikkebus is opnieuw onderbroken. Tot overmaat van ramp is het brak en stilstaand water van de Ieperlee bedorven en wasemt het een onuitstaanbare stank uit.

Het stinkend water komt de Ieperlingen letterlijk en figuurlijk tot aan de lippen. Het begint er nu toch sterk op te lijken dat de belegering van de Engelsen zal leiden tot de overgave van de stad. De belegeraars weten maar al te goed in welke wanhopige toestand de Ieperlingen zich bevinden en ze brengen nu een deel van hun troepen aan pal naast de stadsmuren waar ze de soldaten van wacht ononderbroken intimideren en ontmoedigen. Ze roepen zo van die dingen zoals, ‘wel waar blijft uw graaf nu om u te verdedigen?’

Het blijft de vraag of de Ieperlingen op de hoogte zijn dat Lodewijk van Male wel wil ingrijpen, maar dat hij gewoonweg onvoldoende troepen heeft om dat te doen. De burgers laten zich niet vangen aan de smerige propaganda en de oorlogslisten. Ze voelen en hopen dat de bevrijders er ooit komen en putten zo de nodige krachten om zich verder te verdedigen als duivels in een wijwatervat. Zo sleept het beleg aan tot de 27ste van de maand juli 1383. Een zondag om precies te zijn. Het Engelse voetvolk laat opmerken dat ze aan de 50ste dag van de belegering aangekomen zijn zonder dat er ook maar enig resultaat werd behaald.

De bisschop van Norwich negeert de opmerkingen van zijn vertrouwenspersonen en zijn soldaten en start nog maar eens een nieuwe onderhandelingsronde. Hij nodigt enkele hoogwaardigheidsbekleders van de stad uit en stuurt een vrijgeleide om hen op te halen. Ze worden prinselijk en met alle egards ontvangen. Ze mogen aanzitten aan de tafel van de prelaat die zich al graaf van Vlaanderen waant. Hij probeert alle trucs van de foor om hen tot onderhandelingen en overgave te bewegen, maar de Ieperlingen wijken niet van hun standpunt en keren terug naar hun thuisbasis. Ze worden er met open armen ontvangen door hun eigen volk. Nooit zullen ze opgeven!

Dit is een fragment uit Boek 4 van De Kronieken van de Westhoek

Article Categories:
fragment uit deel 4
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Comments are closed.