Na de inname van Oostende op 1 juli beginnen de Fransen nog diezelfde dag aan de beschieting van Nieuwpoort. Maar ze worden teruggeslagen. Het omsingelen van de stad en het naderen ervan gaat helemaal niet gemakkelijk omdat de weiden, de velden en de meeste wegen door het hoog water ontoegankelijk zijn. Op 8 juli 1794 bezetten de Fransen Schoorbakke, een gehucht van Pervijze op de Ijzer, en daarmee sluiten ze Nieuwpoort meer en meer in. Op de 17de hernieuwen ze hun aanvallen en schieten ze een deel van de stad in brand.
Voldoende voor de bezetters om de strijd te staken en te gaan praten over de voorwaarden van overgave. De keizerlijke manschappen en de Engelsen krijgen een behandeling als krijgsgevangenen. De Fransen willen echter hun uitgeweken landgenoten en de Vlaamse vrijwilligers helemaal niet erkennen als krijgslieden en stellen ze buiten alle recht. Vluchten is voor hen onmogelijk. Tachtig uitwijkelingen worden gevangengenomen en opgesloten in de kerk van Pervijze. Onder hen bevinden zich veel edellieden.
Er zit zelfs iemand bij die in het wethuis van Krombeke een tafel gekocht heeft. Op bevel van generaal Vandamme worden ze allen te Oostduinkerke doodgeschoten in de naam van Vrijheid, Gelijkheid en Broederlijkheid.
Een bende Westhoekvrijwilligers die na de overgave van Nieuwpoort nog probeert weg te glippen laat zich in Westende verrassen door een afdeling dragonders en wordt tot de laatste man toe uitgemoord. Een treurig einde voor al die dappere streekgenoten van wie hun namen in gouden namen zouden moeten schitteren in het boek van de geschiedenis. Lodewijk Allaeys vindt het oprecht spijtig dat hun namen onbekend zijn gebleven. En dat is de schuld van de woelige tijden, de vele jaren van vreemde slavernij. Toch zijn het die mannen geweest die hulde verdienen om al het bloed en hun levens die ze opofferden om hun dierbare geboortegrond te verdedigen.
Heel ons land staat op zijn kop. Op 25 juni 1794 treffen de Fransen en de geallieerde mogendheden zich tijdens de veldslag van Fleurus. Een confrontatie die onbeslist blijft. Prins Jozias van Saksen-Coburg trekt zich daar op een bepaald moment terug en waagt het niet langer te vechten.
Zijn troepen schuiven achteruit naar Leuven. De Engelsen kunnen het ondanks recente versterkingen ook niet bolwerken tegen Pichegru en ze wijken uit naar Brabant. Daardoor kan het leger van Jourdan dat uitrukt vanuit Henegouwen nu op 10 juli probleemloos aansluiten met dat van Pichegru. De connectie gebeurt in Brussel. Op het moment dat de vijand nu met dit massale leger van 150.000 mannen het meest te duchten is, valt de Duits-Engelse coalitie uiteen. De hertog van York trekt met zijn Engels leger naar Holland terwijl van Saksen-Coburg de richting van Duitsland kiest.
Tegen de algemene verwachting in leggen de Fransen hen geen strobreed in de weg. Met dank aan de Oostenrijkers die het op een akkoord hebben gegooid met de Fransen. Het keizerlijk bestuur draagt de Belgische gouwen over aan de overwinnaar op voorwaarde dan de vluchtende legers ongehinderd het land mogen verlaten. Het moet een enorme desillusie zijn voor de inwoners van het Belgenland die zich nu terechtgekomen zien in een Frans wingewest. Het zegevierende leger gevolgd door een zwerm roofvogels zijn vast van plan om ons alle zoetigheden van de Franse volksliefde te leren.
In onze Westhoek krijgt onze jeugd de oorlog met de paplepel ingegeven. De kinderen kennen niets anders dan oorlog, verzet en aanvallen. Het is het enige wat ze zien. Vrede kennen ze niet en dus sluipt oorlog voeren in hun spel. Paard spelen, stoeten en optochten inrichten, al is hun vaandel alleen maar een versleten bezem, de bevelsstok een gebroken lat en de generaalshoed een gevouwen stuk kleurpapier. De oorlog maakt een belangrijk deel uit van het jongensspel. Dat is heus niet moeilijk om je dat in te beelden.
Het dagelijks gesprek gaat alleen maar over schieten en vechten. De aankomende pubers hebben het onder elkaar alleen maar over de keizerlijken, Fransen, Engelsen en Hollanders en ze kennen al hun legereenheden bij naam. Ze spreken over de Tiroolse jagers, de Landoverts, de Wittenbergse dragonders van Latour, de Hongaarse Huzaren, de Ulanen, Kroaten, Hollandse Blauwe Huzaren, de Hessense in het blauw, die van Hannover en de Engelsen in het rood gekleed. De jongens kennen de details van al die uniformen.
Ze maken zelf hun eigen afdelingen om oorlogje te spelen tegen die gemeenschappelijke vijand. In hun jonge harten heeft zich een diepe afkeer voor de Fransen genesteld. Een haat die er voor zorgt dat geen enkele van hun afdelingen ooit de naam van de Fransen wil dragen. De kerels lopen naar de bossen, snijden het schors van de jonge twijgen af en maken er draagbanden en houten zweerden van. Ze steken palmtakken op hun hoeden en trekken op hun vrije zondagnamiddagen ten strijde. Vooral in Krombeke is dat vechten in gebruik.
De jongens maken verschansingen met takkenbossen en houtblokken, verzamelen hun voorraden van aardebrokken om er elkaar mee te bekogelen. De daaropvolgende dagen zijn er wel altijd gasten die met blauwe ogen en gezwollen gezichten rondlopen, toch begint de strijd bij elke gelegenheid wel opnieuw. De paplepel van de oorlog doet duidelijk zijn werk.
Op een zekere zondag in 1797 maken de kereltjes een verschansing aan brouwerij ‘De Keizer’, een dertigtal meter verder komt de vijandelijke schans aan het Wethuis. Na een luidruchtige aanval wordt de verschansing aan het Wethuis stormenderhand ingenomen en de vijand op de vlucht gedreven. De straten van het dorp lopen vol vechtende jongens die het oorlog voeren, het gehuil en het geschreeuw zo ernstig nemen dat de plaatsenaars er hun deuren en ramen voor moeten sluiten.
Na deze slag op de dorpsplaats van Krombeke krijgen de jongens een verbod om niet langer oorlog te spelen onder elkaar. Deze maatregelen doen de strijdlust bij de pubers allerminst bekoelen. Integendeel! De jongens van Krombeke verklaren nu de oorlog aan die van Westvleteren. Dag en uur worden vastgesteld. Ze kiezen een geschikt slagveld aan de beek van het Galgebos, tussen Krombeke en Westvleteren. En op de roep van ‘en avant’, vliegen hele ‘hagelbuien’ van aardeklompen van weerskanten door de gelederen. De strijders gaan elkaar te lijf met stokken en knuppels. Die van Krombeke overrompelen de standplaats van de jongens van Westvleteren. Het Krombeekse leger achtervolgt nu de vluchtelingen tot aan de vijver.
De veldwachter van Westvleteren, Lodewijk Bourgeois, bijgenaamd ‘Boontje’, krijgt lucht van de jongensgevechten en probeert nu de woelende menigte tegen te houden, maar de kerels zien er zo woedend en vervaard uit dat hij moet vluchten naar het huis van de vijver. De vrouw des huizes heeft er maar amper een idee van hoe hard het er aan toe gaat en springt met haar bezem in de hand op straat om haar gebroken ruiten betaald te zetten aan de deugnieten, maar… haar wapen vliegt algauw in de vijver. Van daar trekt de strijdende bende naar de plaats van Westvleteren terwijl ze de verslagen bende trakteert op vlagen van stenen en aardklompen.
Heel het dorp staat op stelten, de burgers springen naar buiten met stokken, blaaspijpen en al wat in hun handen valt. Tot finaal Naas Vanden Berghe, een lange kerel met een zwarte haardos en een stem als de donder de jongens uiteen drijft. Van beide zijden roepen ze nu de overwinning uit. Er komen strenge maatregelen om die jonge oorlogsmannen in toom te houden. Veel van die vechtertjes zullen tijdens de volgende jaren verzeilen in de dienst van Napoleon en nu een veel ernstigere rol moeten spelen. Ze zullen hun levens laten op slagvelden in Spanje, Duitsland en Rusland.
Dit is een fragment uit Boek 10 van De Kronieken van de Westhoek


