banner
feb 6, 2019
1806 Views

Ontvoering in Watou

Written by

In 1555 stond keizer Karel de kroon af ten voordele van zijn zoon Filips II. Het bestrijden van de nieuwe godsdienstleer door deze was nog hardnekkiger dan tijdens zijn vaders bestuur. Deze toestand was gunstig voor de koning van Frankrijk.

banner

Watou tijdens de Spaanse regering

In 1555 stond keizer Karel de kroon af ten voordele van zijn zoon Filips II. Het bestrijden van de nieuwe godsdienstleer door deze was nog hardnekkiger dan tijdens zijn vaders bestuur. Deze toestand was gunstig voor de koning van Frankrijk. De wapenstilstand van Vaucelle werd weldra geschonden. Nieuwe oorlogen waren er het gevolg van. In de veldslagen van Saint-Quentin en Grevelingen werden de Fransen overwonnen. Hierop werd het vredesverdrag van Cateau-Cambrésis gesloten in 1559 waardoor beide koningen zich verbonden tegen hervormingen in de godsdienst.

Filips II verliet ons land en gaf het bestuur door aan zijn natuurlijke zuster Margaretha van Parma. De baldadigheden van de beeldenstormers zorgden er echter voor dat het bestuur van onze gewesten in 1567 toevertrouwd werd aan de hertog van Alva. Van dan af kwamen in steden en dorpen de brandstapel, het schavot en de galg in werking. Watou kreeg ook zijn deel te dragen in deze beroerde tijden. De beeldenstormers en predikanten speelden er hun rol en zorgen voor verscheidene gebeurtenissen in Watou.

Pieter Roens van Proven, een afgestelde koster van Watou, vond bij deze beroerten de gelegenheid om zich te wreken. Zijn vonnis staat te lezen in een uitspraak te Kortrijk op 1 april 1567: ‘Pieter Roens, filius Jan, geboren in Proven en nu gevangen, leeftijd 39 jaar, geweest hebbende koster van Watou, kent voorts de begeerte van een zekere Philippe Hauwere, permentier van zijn ambacht (hij had het orgel van Watou gebroken), hij was in dezelfde kerk gekomen met een zaag en had hem geholpen met het afzagen van een dwarsbalk die op twee stenen platen lag met de bedoeling om heel het oksaal te vernielen. ..Daarom dat gij Pieter Roens daags na de beeldenstorm geschied in de parochie van Watou waar ge dan koster was in het jaar 1566, ingehuurd werd van de kerkmeesters om met enkele anderen dezelfde kerk te zuiveren van het puin. Ge beschuldigt Philippe de Hauwere om in die tijd ook in de kerk te zijn gekomen en daar het orgel in dat oksaal vernield te hebben…

Op 8 mei 1568 verwijst het hof van Cassel een zekere Philippe Moreel om gehangen te worden omdat hij in het jaar 1566 twee keer de kerk van Watou overgeleverd heeft aan de vernieling van de altaren en de beelden, en voornamelijk het beeld van de heilige Cristoffel en het altaar van O.L.V., en dat ondanks de smeekbeden van de inwoners omdat niet te doen.

In een rekeningboek, betreffende de ontvangsten van alle slag van goederen die behoorden tot de aanhangers van de hervormers die eerder ter dood veroordeeld waren of de verbanningsstraf kregen vinden we aangaande de inwoners van Watou de volgende meldingen voor de jaren 1566 tot 1568;
42 ponden parisis van 2 gemeten hebbende toebehoord aan Vincent Boone en Philippe de Hauwere, verbannen.
64 ponden parisis over 5 gemeten, 1 lijn en 6 roeden land van Jacobus Vierendeel, verbannen.
72 ponden parisis over 5 gemeten, 1 lijn en 25 roeden land toebehoord hebbende aan Josephus Cappoen, gehalsrecht.
435 ponden parisis voor een hofstedeken, groot 26 gemeten van Pieter Cappoen, verbannen.

Het bestendig edict van Marche van 12 februari 1577 bekrachtigde de ‘bevrediging van Gent’. Daar werd onder andere bepaald dat de huurtroepen zouden ontbonden worden. De oorlogen hadden ons land in een ellendige toestand gebracht. De armoede had er haar zetel gevonden. De landbouw was verwaarloosd, er heerste schaarsheid in levensmiddelen, de granen bereikten ontoegankelijke prijzen, de soldaten hadden zich aan de grootste buitensporigheden overgegeven.

Na de twisten tussen Ernest Mansfeld en Fuentes betreffende de uitvoering van de macht, kwam eindelijk Charles Mansfeld aan het bstuur van het land. De tegenkanting van Funetes belette hem om volledig te beschikken over de geldmiddelen. En wanneer de belegering van Noyon beëindigd werd, had Charles Mansfeld zijn leger werkloos achtergelaten. Een duizendtal soldaten, gelegerd in Saint-Pol eisten hun krijgsloon, belopende de som van 300.000 kronen. De muiterij werd voorkomen door het betalen van vier maanden soldij. De andere soldaten hadden slechts het krijgsloon van één maand ontvangen.

De Italianen, Walen en Duitsers kwamen in opstand, kozen een hoofdman en vestigden zich te Pont-sur-Sambre in Henegouwen. Andere regimenten volgden met onder andere het garnizoen van Ardres. Nadat ze deze stad uitgebuit hadden gingen de soldaten te land waar ze niets anders achter lieten dan verwoesting.

Ze arriveerden te Watou rond 23 maart 1598 waar ze een oorlogsbelasting opeisten. De parochie bevond zich in de mogelijkheid om deze te betalen. De wetten wendden zich tot de overheden van de Acht Parochies en van daar naar het magistraat van Veurne om hulp te bekomen. Wat ze beslisten is niet bekend, in elk geval kon niet direct aan hun eisen voldaan worden. Dan leverden de soldaten zich maar uit aan plunderingen. En daarmee waren ze nog niet voldaan. Ze staken de brand aan de kerk en aan de woningen op de dorpsplaats waar ze alles verwoestten en vernielden. Kapelaan, broeder François de la Couppe probeerde met enkele moedige parochianen deze bandieten te bevechten maar dat wat vruchteloos.

Jonkheer Philips d’Auxy, Jacobus de Langhe, baljuw Jan Vanhove, griffier Jacobus Buens, Carolus de Graeve, Maillaert de Lantsheere en Jacobus Du Chateau werden gevangen genomen en als gijzelaars naar de stad Ardres overgebracht.

Deze gevangenneming veroorzaakte veel opschudding en kommer. Na de onderhandelingen met de officieren van de Acht Parochies en het magistraat van Veurne, beslisten de verenigde wetten van Watou om alle pogingen aan te wenden om de vrijlating van de gijzelaars te bekomen. Daartoe werden de baljuws Pieter de Mol en Guillaume de Jonghe afgevaardigd. Ook de geestelijkheid bood krachtdadige hulp aan via kapelaan de la Couppe.

Op 9 april 1598 vertrokken de twee baljuws naar Broekburg. Ze wendden zich daar tot de gouverneur die toelating gaf aan een soldaat om hen voor verdere gesprekken te vergezellen. Het werd een gedurig heen en weerkeren tussen Watou naar Ieper, Veurne, Ardres, Grevelingen en Broekburg. Onderhandelingen over de geëiste som losgeld om de gevangenen op vrije voeten te krijgen. Uiteindelijk zouden de baljuws en de kapelaan de som van 247 ponden uitbetalen. Zo kwamen de gijzelaars na 31 dagen gevangenschap terug met hun verlossers. Een terugkomst die voor grote blijdschap zorgde.

Uit de ‘geschiedenis van Watou’ van L.A. Rubbrecht uit 1910

Article Categories:
De geschiedenis van Watou
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *