In onze Westhoek krijgt onze jeugd de oorlog met de paplepel ingegeven. De kinderen kennen niets anders dan oorlog, verzet en aanvallen. Het is het enige wat ze zien. Vrede kennen ze niet en dus sluipt oorlog voeren in hun spel. Paard spelen, stoeten en optochten inrichten, al is hun vaandel alleen maar een versleten bezem, de bevelsstok een gebroken lat en de generaalshoed een gevouwen stuk kleurpapier. De oorlog maakt een belangrijk deel uit van het jongensspel.
Dat is heus niet moeilijk om je dat in te beelden. Het dagelijks gesprek gaat alleen maar over schieten en vechten. De aankomende pubers hebben het onder elkaar alleen maar over de keizerlijken, Fransen, Engelsen en Hollanders en ze kennen al hun legereenheden bij naam. Ze spreken over de Tiroolse jagers, de Landoverts, de Wittenbergse dragonders van Latour, de Hongaarse Huzaren, de Ulanen, Kroaten, Hollandse Blauwe Huzaren, de Hessense in het blauw, die van Hannover en de Engelsen in het rood gekleed. De jongens kennen de details van al die uniformen. Ze maken zelf hun eigen afdelingen om oorlogje te spelen tegen die gemeenschappelijke vijand. In hun jonge harten heeft zich een diepe afkeer voor de Fransen genesteld.
Een haat die er voor zorgt dat geen enkele van hun afdelingen ooit de naam van de Fransen wil dragen. De kerels lopen naar de bossen, snijden het schors van de jonge twijgen af en maken er draagbanden en houten zweerden van. Ze steken palmtakken op hun hoeden en trekken op hun vrije zondagnamiddagen ten strijde. Vooral in Krombeke is dat vechten in gebruik. De jongens maken verschansingen met takkenbossen en houtblokken, verzamelen hun voorraden van aardebrokken om er elkaar mee te bekogelen. De daaropvolgende dagen zijn er wel altijd gasten die met blauwe ogen en gezwollen gezichten rondlopen, toch begint de strijd bij elke gelegenheid wel opnieuw. De paplepel van de oorlog doet duidelijk zijn werk.
Op een zekere zondag in 1797 maken de kereltjes een verschansing aan brouwerij ‘De Keizer’, een dertigtal meter verder komt de vijandelijke schans aan het Wethuis. Na een luidruchtige aanval wordt de verschansing aan het Wethuis stormenderhand ingenomen en de vijand op de vlucht gedreven. De straten van het dorp lopen vol vechtende jongens die het oorlog voeren, het gehuil en het geschreeuw zo ernstig nemen dat de plaatsenaars er hun deuren en ramen voor moeten sluiten. Na deze slag op de dorpsplaats van Krombeke krijgen de jongens een verbod om niet langer oorlog te spelen onder elkaar. Deze maatregelen doen de strijdlust bij de pubers allerminst bekoelen. Integendeel! De jongens van Krombeke verklaren nu de oorlog aan die van Westvleteren.
Dag en uur worden vastgesteld. Ze kiezen een geschikt slagveld aan de beek van het Galgebos, tussen Krombeke en Westvleteren. En op de roep van ‘en avant’, vliegen hele ‘hagelbuien’ van aardeklompen van weerskanten door de gelederen. De strijders gaan elkaar te lijf met stokken en knuppels. Die van Krombeke overrompelen de standplaats van de jongens van Westvleteren. Het Krombeekse leger achtervolgt nu de vluchtelingen tot aan de vijver. De veldwachter van Westvleteren, Lodewijk Bourgeois, bijgenaamd ‘Boontje’, krijgt lucht van de jongensgevechten en probeert nu de woelende menigte tegen te houden, maar de kerels zien er zo woedend en vervaard uit dat hij moet vluchten naar het huis van de vijver. De vrouw des huizes heeft er maar amper een idee van hoe hard het er aan toe gaat en springt met haar bezem in de hand op straat om haar gebroken ruiten betaald te zetten aan de deugnieten, maar… haar wapen vliegt algauw in de vijver. Van daar trekt de strijdende bende naar de plaats van Westvleteren terwijl ze de verslagen bende trakteert op vlagen van stenen en aardklompen.
Heel het dorp staat op stelten, de burgers springen naar buiten met stokken, blaaspijpen en al wat in hun handen valt. Tot finaal Naas Vanden Berghe, een lange kerel met een zwarte haardos en een stem als de donder de jongens uiteen drijft. Van beide zijden roepen ze nu de overwinning uit. Er komen strenge maatregelen om die jonge oorlogsmannen in toom te houden. Veel van die vechtertjes zullen tijdens de volgende jaren verzeilen in de dienst van Napoleon en nu een veel ernstigere rol moeten spelen. Ze zullen hun levens laten op slagvelden in Spanje, Duitsland en Rusland.
Dit is een fragment uit boek 10 van De Kronieken van de Westhoek