Hoofdstuk twee van dit boeiend boek gaat over de herkomst van onze maanden. Die worden hier beschreven als de twaalf gezellen van de oppergod Wodan. Die Wodan mag je best beschouwen als de voorloper van onze God. Een onbekend fenomeen achter de schermen van het menselijk leven, waar ooit nog het eerste bewijs van zijn bestaan moet worden van geleverd.
Twaalf heilige nachten
Hoofdstuk twee van dit boeiend boek gaat over de herkomst van onze maanden. Die worden hier beschreven als de twaalf gezellen van de oppergod Wodan. Die Wodan mag je best beschouwen als de voorloper van onze God. Een onbekend fenomeen achter de schermen van het menselijk leven, waar ooit nog het eerste bewijs van zijn bestaan moet worden van geleverd. Dat getal twaalf vinden we in onze hedendaagse maatschappij nog terug in bijvoorbeeld de twaalf gezworenen in een rechtbank. Het jaar wordt op diezelfde manier opgesplitst in twaalf maanden. De eerste maand in het jaar is januari. Ooit nog omschreven als ‘Giuli’, ‘Aftera-Geola’, ‘Ijsmaand’, ‘Hardemaand’, ‘Huwelijksmaand’ of ‘Lauwmaand’ (de maand van de sneeuw).
Karel de Grote had het rond 800 over ‘Wintermaand’ of ‘Wintermonath’. De Joelfeesten of de feesten van ‘Midwinter’ duurden tot de twaalfde nacht, die van ‘het heilig licht’ die daarmee de reeks van de twaalf heilige nachten afsloot. Het feest van het dienstpersoneel wordt in sommige streken nog altijd gevierd op de eerste maandag na die twaalf heilige nachten. In andere regio’s valt die op de ’14de van Giuli’ ook wel benoemd als zijnde ‘Egyptische maandag’ of ‘Verloren Maandag’. De schrijver belooft me nu al dat hij het straks uitgebreid zal hebben over de dagen van onze kalender. De landbouwers uit de buurt van Maastricht en ook die van Luxemburg hebben het over ‘Aardslaapdag’ die op 18 januari valt.
Op die dag mag je de aarde niet beroeren want het is een ‘lotdag’. Een voetnoot maakt duidelijk wat de schrijver bedoelt met ‘lotdag’. Een dag van het lot waarbij precies op die dag beslist wordt hoe de oogsten, de veestapel en bij uitbreiding hele bevolkingsgroepen het er in de loop van dit jaar zullen vanaf brengen. Als het regent op 18 januari zal het jaar zeer nat zijn. Als het vriest mag de boer zich verwachten aan grote droogte. Een christelijke variante van ‘Aardslaapdag’, de dag waarop de aarde slaapt vinden we terug in het feest van Onze-Lieve-Vrouw van de Slaap, of zoals in het Frans ‘Sommeil de Marie’ een voor mij compleet onbekend gebruik dat ik ook nergens kan traceren via een of andere zoekmachine. In Brussel is er zelfs nog een straat die verwijst naar dit oude feest, hoewel ik daar anno 2018 ook geen sporen van terugvind. De schrijver heeft het nog over ‘Nestendag’ op 23 januari maar zijn info over deze dag vind ik wat ondermaats.
Brandende fakkels langs de straten
Ik verhuis meteen naar februari. Ooit genoemd als ‘Salmonath’, ‘Reinigingsmaand’ of ‘Mensis purgatorius’, ‘Sporkelmaand’ of ‘Sprokkelmaand’ en ook wel ‘Schrikkelmaand’ of ‘Spurkel’. De tweede dag van de sprokkelmaand was lang geleden nog een feestdag voor de knechten en de meiden op het platteland. Ze verlieten op 2 februari hun werkplekken om andere oorden op te zoeken en er eventueel te gaan trouwen. In 1844 zuiverde of reinigde men nog altijd de stallen door het verbranden van jeneverbessentakken. Het is een dag van losbandigheid, burleske feesten en zottigheid van alle soort en slag. Zelfs tijdens zijn transformatie naar de christelijke variante heeft die 2de februari veel van zijn oud landelijk karakter behouden. Want er zijn wel altijd al ‘lichtmissen’ gehouden waarbij de mensen gekscheerden en zich bijvoorbeeld verborgen achter maskers. En dan liepen ze verkleed langs de straten met fakkels en toortsen terwijl ze zich lazarus dronken.
In het Frans vertalen ze Lichtmis in ‘Le Chandeleur’ en daar herken ik direct het woord ‘kandelaar’ in, verwijzend naar de brandende fakkels in die oude stoeten. Het licht mocht trouwens niet uitgaan tijdens de nacht van de kandelaars. En zoals al de heilige nachten werden ze opgedeeld in drie ‘kaarsen’. De schaduw van de tweede kaars kondigde diverse gebeurtenissen aan die zich in de nabije toekomst zouden voordoen en dus keken de mensen van toen daar minutieus op toe. De geschiedkundigen zijn het niet helemaal eens over de werkelijke betekenis van de naam ‘sporkel’. Bij ons hebben ze daar later ‘sprokkel’ van gemaakt maar met sprokkelen heeft ‘sporkel’ zeker niets te maken. In het jaar 743 verbood het Concilie van Leptines de ‘spurcalia in februario’ omdat dit luidruchtig spektakel heidens, onzedelijk en smerig was. De kerk noemde de februarimaand ‘sporkel’ vanwege de bederfelijke feesten die erin vielen. Historicus Jan Jozef Raepsaet, een tijdgenoot van schrijver Coremans ziet verder nog gelijkenissen tussen ‘spurcalia’ en de Romeinse ‘februalia’. Hij denkt er een Grieks woord in te herkennen.
Gekkernijenzondag
De brandende fakkels, de maskers. Hier ligt natuurlijk de basis van ons carnaval. Met de verkleedpartijen die afgesloten worden door Aswoensdag, voor de christenen het startsein om veertig dagen te gaan vasten. De vasten begint meestal rond half februari. De twee volgende zondagen hebben een speciale naam; ‘Behourdich”. De eerste ‘Behourdich’ staat ook bekend als ‘Gekkernijenzondag’. Volgens ‘The Chronology of History’ van Sir Harris Nicolas uit 1833 werd er op die twee zondagen een soort spel met stokken, sticks of lansen gespeeld. Interessant is zeker de vermelding dat het hier gaat om de eerste en de tweede zondag van ‘Lent’. Tijdens die weken in februari wordt er gewerkt aan zuivering en contemplatie op weg naar Eostur waarover er later zal gepraat worden. Daarbij wordt er aandacht besteed aan de overleden familieleden.
De 22ste dag van sporkel staat bekend als ‘het feest van de doden’. Onze voorouders verzamelden zich die dag aan de voet van de graven waar ze een religieuze maaltijd verorberden ter ere van hun ouders of hun overleden vrienden. De kerk slaagde er niet in om dat gebruik te schrappen maar wijzigde die datum in ‘het feest van Sint Petrus’ stoel’ een feestdag die nu al lang niet meer in trek is. Tijdens de middeleeuwen gaven ze aan die dag de naam van ‘cara cognatio’, een soort reünie tussen de levenden en de doden. 25 februari is zoals gezegd ‘Sint-Matthijsdag’, vermoedelijk ooit een soort feestdag en een dag die eveneens behoort tot de categorie van de lotdagen.
De schrijver belooft dat hij het straks uitgebreid zal hebben over die fameuze dagen. In het noorden van Duitsland is die Matthijs een superbelangrijke heilige. De mensen verenigen zich in gilden onder de naam van ‘Kalandbroers’, ‘Kalendebroeders’ of ‘fratres Kalendarii’ die zijn feestdag erg pompeus vierden. Karel de Grote gaf aan de februarimaand de naam van ‘Hornung’ of ‘Hornungmanoth’, de periode in het jaar waarbij de herten hun geweien afwerpen. In Limburg geven ze de naam ‘Dooimaand’ aan februari, ietwat analoog met de Duitse varianten ‘Thaumonat’ en ‘Thaumond’.
Pubers van het platteland
We komen eindelijk aan de lente. Ooit benoemd als ‘Rhed-monat’ toegewijd aan de godin Rheda. Of als ‘lentemaand’ of ‘Thormaand’ aan de god Thor. Ik wil er het fijne van weten. Eerst die madam Rheda of Reda. In het noorden eveneens ‘Reid’ van het werkwoord ‘rijden’. Interessant. Rheda was de wagengod met de bijnaam ‘Reidityr’ en die kan men het best vergelijken met het rollen van de donder wanneer Rheda zenuwachtig werd. Rheda is de godin van het geluk en staat verzinnebeeld door een wiel. In Duitsland zeggen ze een ‘Fahrrad’ als ze het hebben over een fiets. De schrijver beweert dat Rheda als ‘reta’ voorkomt in de naam van ‘Margaretha’ of ‘Marguerite’ en dat dit gebruik anno 1844 nog altijd in gebruik is in het Brusselse.
Na het controleren van de etymologische achtergrond heb ik het evenwel moeilijk om dit te geloven. Dat woord Reda blijft me echter intrigeren. Een wiel, een rad. Pubers van het platteland die wilden weten met wie ze binnenkort zouden trouwen riepen op de vooravond van de maand maart de formule ‘Red, red, breng raad, raad!’ Het kan er op wijzen dat maart oorspronkelijk omschreven werd als de ‘redmaand’. Plaatsnamen in België en Duitsland verraden het belang van ‘red’ in het verleden. Rethgart in Luxemburg, Rethen en ik denk spontaan aan ‘Breda’. De rijmkroniek ‘Appenzeil’ geeft aan dat ‘Redimonat’ in Zwitserland het synoniem was van februari. De benaming ‘Thormaand’ is voldoende terug te vinden in het grijze verleden van Nederland, maar volgens de regio hier (en in Denemarken) wordt daarin vaak verwezen naar zowel januari, februari als maart.
Maria Boodschap
De terugkeer van de equinox, wanneer de zon loodrecht boven de evenaar staat betekent meteen het startsein van de lente en van een reeks feesten. Vaak vermengen die zich met de festiviteiten van Eostur, de terugkeer van de goden van het licht die het eindelijk hebben gehaald op de goden van de duisternis. Drym, de reus van de winter werd symbolisch en processiegewijs naar de rivier gebracht en op een vlot geplaatst om weg te drijven met het stromende water. Die processie had de naam ‘ommegang’. De bloemenmeisjes liepen in het rond en kondigden de lente aan. Dat oude gebruik is blijven bestaan in alle Germaanse landen, ik heb het nu wel over 1844. Natuurlijk in de loop van de eeuwen weer eens ferm geïdealiseerd door de katholieke kerk die er op 25 maart de verschijning van de engel aan de heilige maagd heeft van gefantaseerd.
Mijn notie van die bullshit is eerder beperkt dus moet ik even op Google op zoek naar de juiste naam die ‘Maria Boodschap’ blijkt te zijn. Waarbij de engel haar toespreekt met de woorden ‘ik groet u Maria!’ Ja ja, het enige dat me intrigeert is de wetenschap of het al dan niet om een grote of een kleine boodschap ging. De Trevieren uit de buurt van Trier begonnen hun jaar op 25 maart. En ook in Luxemburg blijkt ‘Maria Boodschap’ toch wel een grote rol te hebben gespeeld. Nieuwjaar en de ‘Boodschap’ vielen er ook al op dezelfde datum. Het was pas in 1576 wanneer dat oud gebruik definitief afgeschaft werd. Bij de ommegangen volgde er altijd een zonderlinge figuur de processie, altijd op respectabele afstand. Een soort geketende gevangene, een demon die de winter uitbeeldde en de naam van ‘igel’, ‘ikel’ of ‘icel’ met zich meedroeg.
Naar verluidt zou deze geketende figuur – de duivel – nog meegegaan zijn tijdens de O.L.-Vrouwprocessies in Brugge rond het jaar 1800. En ook in het Aalst van 1576 was dat het geval. De schrijver vraagt zich af of de namen ‘ikel’ en ‘icel’ afstammen van Wodan, maar hij blijft het antwoord schuldig. Ikzelf ben eerder gefascineerd door het woord ‘icel’ waar ik onmiddellijk het woord ‘ice’ in ontdek, iets waar schrijver Coreman helemaal overheen ziet. Bizar dat hij dit niet opmerkt. Ik besluit om toch eens die etymologie van ‘ice’ op te zoeken. Het woord is afkomstig van het eerste Germaans maar niemand die de link legt naar de winterse duivel ‘icel’. Dus zijn er twee mogelijkheden: ofwel komen ‘eis’ en ‘ice’ van ‘Icel’ ofwel werd ‘Icel’ gevormd op basis van ‘ice’ en ‘ijs’. Het is me wel overduidelijk dat ze een identieke betekenis hebben.
De brave ooievaars
Geschiedschrijver Goerres komt in 1796 af met nog een variante op ‘Maria Boodschap’. Hij heeft het over ‘Onze-Lieve-Vrouwe-Beklijving’, een dag waarbij het zaad blijkbaar goed aanslaat want als je in verwachting wil geraken dan biedt de copulatie van 25 maart de meeste kansen daartoe. Enkele Latijnse teksten hebben het over Maria die de maand maart ‘verjaagt’. Karel de Grote weerhoudt in elk geval rond het jaar 800 de naam ‘Lenzinmonath’ of ‘lentemaand’. De komst van de zwaluwen en de ooievaars gaf ook aanleiding voor uitingen van vreugde. Het ‘zwaluwen blazen’ was in meerdere steden een job voor de torenwachters.
En als ze zwaluwen opmerkten dan dienden ze de hoorn te blazen zodat de stedelingen het goede nieuws konden vernemen. In de noordelijke provincies werd de komst van de ooievaars gevierd. De brave ooievaars die op vandaag nog altijd de baby’tjes brengen voor de jonge mama’s. Zwaluwen en ooievaars werden bekeken als zielvogels, gewijde vogels die zielen met zich meedroegen. Hun nesten brachten geluk aan de inwoners van het huis. Wie deze nesten verwijderde pleegde zeker een misdaad. April. ‘Iostur’ of ‘Eostermonath’, ‘Odinsmonat’, ‘Fahrmonath’ (maand om te varen), ‘Wodansmaand’, ‘Grasmaand’, ‘Kalfmaand’ of ‘Eieremaand’.
Wat een variatie. Bij onze voorouders vooral bekend als ‘Eostur’ en later vereenzelvigd als zijnde Pasen. Het Duits voor Pasen; ‘Ostern’ maakt dat zo duidelijk als wat. ‘Eostur’ is zonder twijfel het grootste feest van het jaar. Nog belangrijker dan kerstdag. Overal gaan er schitterende ommegangen rond om de definitieve zege van het licht op de duisternis te vieren. De overwinning wordt opgedragen aan de goden die de zege op hun beurt schenken aan de zoon van Diudiska, een soort verzamelnaam voor de Duitsers die ijveren voor de goede principes. De overwinning wordt zo via de goden opgedragen aan het Duitse volk.
Theodisk en Walhisk
De naam ‘Diudiska’ nodigt me uit om dieper te graven in deze hoogst interessante materie. Hier zijn de woorden ‘Dutch’ en ‘Deutsch’ terug te vinden. Broer en zus met dezelfde betekenis: mensen, bevolking. Tijdens het leven van Karel de Grote wordt de taal van de lage landen aan de zee omschreven als ‘Diutiek’, ‘Diutiek’, ‘Thiudisk’, ‘Ditesc’, ‘Duuysc’ die nog altijd verwijzen naar hun roots: mensen. In het Saksisch betekent ‘Thiudisc’ dat iets toebehoort aan de mensen. Diezelfde Karel de Grote zal op het einde van de 8ste eeuw zijn eengemaakte Frankenrijk trouwens indelen in ‘Theodisk’ (de Germaans sprekende inwoners) en de ‘Walhisk’ (de Romaans sprekende inwoners).
Ik weet meteen ook waar de naam van de Walen vandaan komt. Rond het jaar 1000 zal het woord ‘Theodisk’ verder transformeren tot termen als ‘Diudisc’, ‘Diutisch’, ‘Diets’, ‘Didisch’ en later natuurlijk ‘Duits’. De Vlamingen, de Hollanders en de Holsteiners begonnen aan hun nieuwe jaar met ‘Eostur’ en later met ‘Pasen’ en niet met Nieuwjaar of 1 januari. Die kalender is blijven bestaan tot op het einde van de 16de eeuw wanneer alle landen van het Spaanse katholieke rijk overstapten naar de nieuwe Gregoriaanse kalender. 14 april was een dag van opoffering, sacrificie en ook die dag staat op de lijst van de lotdagen. Op de lotdag van de 23ste april, het ‘Koekoekfeest’, gebeurde er een mysterieus offer en op die dag voorspelde een koekoek de toekomst. Karel de Grote, weer hij, behield de oude naam van ‘Eostermonath. ‘Oostermaand’ en ‘Paasmaand’ die ondertussen al lang uit gebruik zijn geraakt. In de 17de eeuw werd ‘Grasmaand’ bekend en die zal het op lange termijn ook blijven trekken.
Dwaallichten en dwaalgeesten
Mei. ‘Drimilchi’, ‘Driemelkenmaand’, ‘Bloeimaand’, ‘Woenstmaand’ (maand van de vreugde), ‘Vrouwenmaand’ (vermoedelijk is dat Freya) en ook wel ‘Vrijmaand’ (vermoedelijk ook afkomstig van Freya). Die ‘Driemelkenmaand’ is best wel een leuke benaming. In mei geven de koeien nu eenmaal drie keer melk per dag. Tijdens de nacht van 1 mei en vooral in de vroege morgen kwamen de mensen van het oude Europa samen op de heuvels. En dan werd er feest gevierd. Het feest van de liefde als het ware, want dan legde man of vrouw alle eer af voor zijn of haar geliefde. Er bestaan in het oude Vlaams nog altijd enkele liedjes die toen werden gezongen. Die 1ste mei werd de meiboom geplant. Op het einde van de jaren 1700 gebeurde dat bijna overal. Bedoeld als een hulde voor de natuur in zomertijd.
Met het planten van de meiboom hoopten de inwoners op schone vruchten voor de akkers, goede gezonde dieren en mensen. De meiboomplanting ging vergezeld van feesten en dansen. De tweede week van mei had een gevaarlijke reputatie! Tijdens deze week, vooral na zonsondergang zwierven er dwaallichten en dwaalgeesten door de atmosfeer. Ze spookten vreemde zaken uit met mensen die op reis waren en hadden het vooral gemunt op de vrouwelijke reizigsters. Het gevaar school vooral in de bossen, woudmannen, bosgoden en varende vrouwen konden er vreemd uit de hoek komen. Er viel ook veel te vrezen van de colère van de alven en alvinnen, spoken, nachtmerries, nachtelijke paarden. Die alvinnen waren duivelse jaagsters die recht uit de hel leken te komen. De hellegasten vierden hun liefdesfeesten in de bossen onder het gezang van de nachtegalen en in het helder licht van de volle maan. Trouwen in mei bracht ongeluk. De zegswijze ‘mai-ee, boos-ee’ bestond nog in de 19de eeuw.
Deze bijgelovige toestanden zouden al afstammen vanuit de tijd van de Romeinen. Tijdens de meimaand werd het ‘Bloeifeest’ of ‘Bloemenoostern’ gevierd. Pinksteren werd aanvankelijk omschreven als ‘Rozenpasen’ of ‘Bloemenpasen’, namen die vrij vaak voorkomen in documenten uit de middeleeuwen. Dit gebeurde de vijftigste dag na Pasen. Tijdens de nacht van zondag op maandag van het ‘Bloeifeest’ werden er op heuvels offergangen gehouden. De boeren plantten bomen voor hun stallen en die sloten ze af met runderkoppen, maar dat gebruik werd met harde hand verboden omdat dit strijdig was met een goed bosbeheer. Die bomen werden ‘Pinkster-dennen’ genoemd. Ook de 25ste mei is vaak een feestdag geweest en dit valt af te leiden uit het feit dat die dag ook op het lijstje van de lotdagen terug te vinden is.
De godin ‘Sunna’
De bomen uit de heilige bossen hadden de gave van het woord. Iets wat bewijst dat buiksprekerij (hier omschreven als ‘ventrilogie’) niet zomaar een uitvinding van onze tijd is. Overvloedige bronnen zorgden voor lopend water en beekjes doorheen die heilige bossen, het water ervan kon verschillende ziektes genezen. Dat bronwater werd in drinkhoorns opgevangen en ook die hadden hun helende krachten. In 1844 blijken veel van die bijgelovige toestanden nog altijd te bestaan, hoewel ze onderweg wel heel wat wijzigingen hebben ondergaan. Karel de Grote sprak de meimaand aan met ‘Wunnimonath’ of ‘Wonnemaand’. ‘Wunn’ betekende in het oud Teutoons ‘weide’.
Toch heeft de term ‘Bloeimaand’ het best de tanden van de tijd doorstaan als synoniem voor mei. Juni. ‘Eerste Lida’, ‘Langdagmaand’, ‘Zonnemaand’, ‘Sonna-maand’, ‘Sommertras’, ‘Brachmonath’ of ‘Braakmaand’ (de maand van de velden). De feesten van ‘het zingen van de aren’ is best een liederlijke naam. Het ruisende geluid van de golvende tarwe over de velden als het ware. Het ‘Arenzangfeest’ viel tijdens de eerste dagen van juni. Om de door de zuidenwinden aangebrachte geagiteerde stortregens te kalmeren, zongen de landbebouwers zoete lofzangen ter ere van de godin ‘Sunna’ en de andere godinnen van het licht.
Onze voorvaderen geloofden sterk dat ze zelf hun steentje moesten bijdragen, ze liepen door de velden met de afbeeldingen van hun zonnegoden en smeekten hun zegen af om beschermd te worden tegen de stortbuien. Ze zongen daarbij hymnen van aanbidding en verering. Het christendom was het daar absoluut niet mee eens en bestreed deze afgoderij. Maar lang na het Concilie van Leptines bestond de praktijk nog altijd. Het poëtisch idee om mee te zingen met de golvende aren is blijven bestaan maar hoe dan ook aangepast aan christelijke praktijken.
Medard de zeikerd
De lotdag van 8 juni is bij ons een niet zo graag geziene vedette: Sint-Medard. Als het regent op Sint-Medard dan zal het zes weken regenen. In het Frans: ‘Médard le grand pissard’. En…toegegeven, ik heb nu niet bepaald last van bijgeloof, maar als het effectief regent op de 8ste juni dan heb ik het vaak persoonlijk meegemaakt dat we mogen wachten tot begin juli om de zon te zien. Médard is vooral berucht in het Romaanse gedeelte van Europa. De 15de juli is eveneens een lotdag: de feestdag van Vitus heeft een gelijkaardige betekenis. Ja, dat zal wel, daar heeft zijn voorganger wel netjes voor gezorgd. Maar dan breekt midzomer aan, de zomerzonnewende van 21 juni, met in zijn zog grote plechtigheden die meestal plaatsgrepen rond de 24ste. Het midzomervuur werd aangestoken op de vooravond van Sint-Jan, op 23 juni. De kortste nacht van allemaal.
Het vuur werd vergezeld door een gevoelen van mysterie die vaak een glimp van de toekomst liet zien aan de mensen van toen. Enkele planten kregen plots vreemdsoortige eigenschappen. De glimwormen leken plots een macabere glans uit te stralen, de rode haan en de kat konden elkaar plots niet meer verdragen. Oud en jong liepen dwars door het vuur heen om zich te zuiveren of om zich onkwetsbaar te maken. Dat vuur werd over heel Europa identiek beschreven als het Sint-Jansvuur. Na kerstdag is Sint-Jan ongetwijfeld de grootste van al de lotdagen. Geluk en ongeluk vochten vastberaden voor het lot van de mensen. Die moesten grote voorzieningen treffen om te ontsnappen aan de valkuilen van de boze geesten, het was behoorlijk moeilijk om zich te verzekeren van de liefde van de goede schimmenwereld.
Uit deel 7 van ‘De Kronieken van de Westhoek’
Beste Ivan, ik ben grote fan van uw blog, ik heb ook al eens online wat gebladerd in jou eerste kroniek en vind het heel boeiend !! Ik ga zeker één van uw kronieken kopen in Stanaard boekhandel.
Doe zo voort en nog veel schrijfplezier.
Met vriendelijke groeten,
Lionel Vandooren