Veel vuurpotten waren te vinden in Frans-Vlaanderen. Het is alleen daar en in West-Vlaanderen dat men de vuurpot nog schijnt te kennen. Op de schoorsteenbank in de herberg ”t Oud-Wethuys’ in het openluchtmuseum Bachten de Kupe in Izenberge staat een vierpot.
De vierpot
In de herbergen stond een vierpot of vuurpot met brandende houtskolen om de pijp te ontsteken. Deze vuurpot was in email-metaal, soms versierd. De koperen vuurpotten behoren tot de luxe.
Veel vuurpotten waren te vinden in Frans-Vlaanderen. Het is alleen daar en in West-Vlaanderen dat men de vuurpot nog schijnt te kennen. Op de schoorsteenbank in de herberg ”t Oud-Wethuys’ in het openluchtmuseum Bachten de Kupe in Izenberge staat een vierpot.
In ons dialect zegt men vier voor vuur. Het brengt volgend voorvalletje in de herinnering uit mijn schooltijd.
Ik zat in het eerste studiejaar van het Sint-Bernarduscollege in Nieuwpoort (schooljaar 1928-1929). De klassen werden met kolenkachels verwarmd, meestal ontstoken door de collegeknecht of de schoolmeester himself.
Zekere morgen hadden we geen vuur in ons verwarmingsapparaat. Onze onderwijzer G. Samyn stuurde een leerling naar een andere klas om ‘vier’ en gaf de koolschup mee. De jongen kwam terug met op de schop het cijfer vier in krijt opgeschreven in plaats van het gevraagde vuur. Zo nam meester Meyus zijn collega in het ootje. Onderwijzers net als de leerlingen kunnen elkaar wel eens plagen.
Van kolenkachels gesproken. Toen we in de vijfde Latijnse zaten, kregen we met de vierde Latijnse les in de vaderlandse geschiedenis door een nieuw aangekomen priester-leraar. Een lange zwarte stoofbuis hing aan het plafond met ijzerdraden. Een leerling die babbelde in plaats van naar de les te luisteren kreeg een opmerking. Deze student had een donkerde huidskleur dan de andere jongens. Bij zijn berisping vergeleek de professor die student met de hangende zwarte stoofbuis. Deze kaatste de bal stiekem terug en de leraar sleepte de bijnaam ‘stovebuze’ in zijn leraarschap mee.
Andere collegepriesters die een ‘laptjesnaam’ droegen waren: ‘Schelle’ (de principaal), ‘Djing’ (Julien), ‘Ciesen Tandem’ (Frans een man met vooruitstekende tanden), ‘kave’ (van zijn familienaam afgeleid), ‘Kapmes’ (mager met een hoekig gezicht), ‘Upstairs’ (gaf aan de puber op zijn de kamer de eerste seksuele voorlichting. Indien men tijdens de avondstudie aan de surveillant te kennen gaf dat men voorlichting vandoen had, stak men de duim bewegend opwaarts (upstairs) en men kreeg de toelating om naar de kamer van de betrokken priester te gaan.
‘Wardje’ (Edward), ‘Piek’, ‘Fikken’. Van ‘Piek’ (vooruitstekende neus) kregen we Nederlands. Hij las de tekst uit het boek ‘Zuid en Noord’ dat op de eerste bank van een leerling lag – niet op een gewone manier maar wel onderste boven (averechts).
‘Fikken’ was titularis van de zesde Latijnse en tevens ondersurveillant. Hij was berucht voor een verraderlijke slag om de oren. Wijdstapvoets, de handen op de voorovergebogen rug, kwam hij geruisloos naar de mispeuterende student in de studiezaal gestapt. Onverwacht stond hij dan achter de bank van de betrokkene en gaf hem daar een ‘laaier’ die niet van de poes was.
‘Upstairs’ was ook gekend om zijn gezag in de klas. Men hoorde geen muis piepen. Deze faam ging van generatie naar generatie over. Dat kwam door zijn draai om de oren, waarvan men enige keren ronddraaide. Hij heeft dat maar enkele keren tijdens zijn lange loopbaan van leraar moeten doen en zijn faam was gevestigd. Die manier van straffen is nu uit den boze, zoals de spreuk ‘wie de roede spaart, bemint zijn kind niet’, verleden tijd is.
Terugkerend op onze vuurpot; deze werd ook onderaan de biljarttafel gezet om die te verwarmen. Dit liet toe dat de biljartballen beter over het laken rolden.
–
Uit ‘Bachten de Kupe’ van 1984


