Anno 1922, tijdens de nacht van de 31ste december 1921 en 1 januari 1922, rond 3u30, brak er brand uit in de houten kerk van Vlamertinge langs de toegangsdreef van het oudemannenhuis. Deze kerk brandde helemaal af, net zoals de nabijstaande tent die als bureel diende voor Camiel Vandaele en Remy Duflou en waarin het grootste deel van de gemeentearchieven vernield werden. Een barak die diende als bergplaats voor de brandspuit brandde eveneens af. gelukkig had men nog de spuit met toebehoren kunnen uit de vlammen kunnen redden. Deze brand was begonnen in de sacristie en na enkele ogenblikken stond heel de noodkerk in laaiende vlammen! De houten kerk met heel de inboedel: meubelen, altaar, priestergewaden, beelden, enz, werden helemaal door de brand vernield. Slechts een brandkastje met het H. Sacrament en de gewijde vaten konden gered worden. Het kastje met het Sacrament werden tijdelijk overgebracht naar de woning van Jozef Veys-Goethals. Gelukkig was de houten kerk bij de Witte Molen nog niet afgebroken en deze zou nu weer dienen als voorlopige kerk.
Anno 1922, werd te Vlamertinge een nieuw spoorwegstation gebouwd langs de staatsbaan. Het vorig stationsgebouw stond aan de tegenovergestelde kant van de spoorbaan met toegang langs de Voormezelestraat (de huidige Rodenbachstraat). Het nieuw station zou toegankelijk worden voor het publiek vanaf 30 januari 1923.
Anno 1922, op de 22ste mei, vond dan toch de aanbesteding plaats voor de bouw van de nieuwe kerk te Boezinge. Aannemer Van Eeghem van Brugge haalde de opdracht binnen met een prijs van bijna één miljoen frank.
Anno 1922, op de 1ste augustus, maandag begon de firma Van Eeghem aan de werken voor de nieuwe kerk van Boezinge; het blootleggen van de oude funderingen en het gieten van nieuwe. In september bracht men de witte blokken natuursteen aan die ter plaatse moesten afgewerkt worden. De steenkappers verrichtten wonderen want de grote melonstenen, soms kolossale blokken smolten weg als sneeuw voor de zon. De bakstenen voor de eigenlijke bouw lieten langer op zich wachten want pas in januari 1923 zou kunnen overgegaan worden tot de eerstesteenlegging.
Anno 1922, op de 27ste oktober, ’s avonds, werden de goddelijke diensten herbegonnen in de herstelde maar onvoltooide parochiekerk van Vlamertinge. Dat gebeurde met een plechtig lof.
Anno 1923, op de 18de januari, was het deken Delaere van Ieper die de eerste steen legde van de nieuwe kerk van Boezinge. Dat gebeurde in de aanwezigheid van talrijke hoge gasten. Vorge woensdag had de pastoor nog een kruis geplant op de plaats waar het hoogaltaar moest komen. Op de dag van de inwijding sneeuwde het vervaarlijk, alles lag met een wit gewaad toegedekt, wat enigszins bijdroeg tot het intieme van de ceremonie. Ondanks het barre weer was heel Boezinge te been en staken de vlaggen uit, ja tot zelfs op de grote kraan. Achteraf werd voor hartverwarming gezorgd op de pastorie. De heildronken volgden elkaar op, vooral gericht aan de vasthoudendheid van pastoor Vanneste. Hij had het klaargespeeld om de tweede eerstesteenlegging te realiseren van de streek (alleen de Sint-Maartenskathedraal was eerder geweest). Bij deze gelegenheid werd een maaltijd geserveerd met een nog een veel merkwaardiger menukaart.
Wat ME-NU zullen eten
Sappige tomatensoep uit ’t Sas van Boezinge
Waaigebak met overschot van oorlogsduiven
Ossenspier vernesteld in groenten uit de wildernis
Kiekens met sala, op appels uit de frontstreek
Alles overgoten met gekleurd water uit het Iepertje
of oorlogsbuit van de Ruhr
Nectar van Pilkems struikgewas
Heildrank
Gebak uit het Westland
Fruit naar beliefte
Sneukelgoed voor de liefhebbers. Anno 1923, maart 1923. De werken aan de bouw van de kerk in Boezinge waren goed gevorderd. Tot nu. Een stagnatie van vele maanden stond ons te wachten door een gebrek aan façadesteen. De Boezingenaars beweerden dat de aannemer de sleepziekte had opgedaan. Maar we kregen te maken met een algemeen verschijnsel in de streek van de verwoeste gewesten. Er was zo veel te doen. De aannemers lieten zich verleiden om zoveel mogelijk verschillende werken aan te vangen zodat hun aandacht noodgedwongen moest verdeeld worden.
Anno 1923, april, werd de provisorische houten kerk van Vlamertinge, staande bij de Witte Molen nu afgebroken.
Anno 1923, werd het vier jaar geleden opgestarte gemeentemagazijn te Vlamertinge afgeschaft en sindsdien had Jerome Dehaeck deze handel in bouwmaterialen voor eigen rekening verdergezet.
Anno 1923, op de 12de juni, ging de plechtige inzegening van de Sint-Vedastuskerk van Vlamertinge door. Dat gebeurde door toedoen van pastoor-deken Delaere van Ieper. Bij de heropbouw van de parochiale kerk was weliswaar de vroegere bouwtrant in acht genomen, maar de kerk en de toren ondergingen verscheidene veranderingen. De torennaald werd aan de voet verbreed, zodat men nu zeer moeilijk rond de naald kon gaan. Vroeger was de ‘wandeling’ afgeschermd met een stenen borstwering en kon men dan zonder gevaar rond de naald wandelen. De middenbeuk werd verhoogd. Er was een kleine zijdeur aangebracht nabij de doopvont. Het aantal pilaren was verminderd, het oksaal dat zich vroeger meer voorwaarts onder de toren bevond stond nu helemaal achteraan de kerk gebouwd. De kleine klok die gebarsten en begraven was werd uitgedolven en zou op 26 augustus 1923 voor de eerste keer luiden in de herstelde kerktoren.
Anno 1923, najaar te Boezinge. Het aanbrengen van het houtwerk van de kap van de nieuwe kerk was vlot verlopen en in augustus was de leisteenbedekking zo goed als afgewerkt. In oktober werden de werken onderbroken door een werkongeval toen een stelling middendoor brak en twee werklieden naar beneden stortten. Ze moesten gehospitaliseerd worden maar hielden er geen nadelige gevolgen aan over.
Anno 1924, op de 2de april, vond de aanbesteding plaats voor het herbouwen van de Sint-Jozefsschool op een eigendom van burggraaf du Parc langs de Hospitaalstraat. Dit jaar werd er aangevangen met het bouwen van deze nieuwe schoollokalen en met een woning voor het schoolhoofd. Deze werken werden uitgevoerd door de gebroeders Vanderhaeghe, aannemers van Dikkebus, conform de plannen van bouwkundige Ernest Richir, gehecht aan het Hoog Koninklijk Commissariaat te Ieper.
Anno 1924, op de 14de mei, Boezinge. Men hees het kruis op de torenspits van de nieuwgebouwde kerk. Er stond een felle wind die de werkzaamheden erg bemoeilijkte? Gisteren had de bevolking de gelegenheid gekregen om de haan te gaan bewonderen die voortaan hoog boven onze hoofden – als hoogste Boezingenaar – het wel en wee van de parochie zou overschouwen. Onder het klokgelui van de noodkerk steeg de haan de hoogte in. Het gevaarlijk werkje werd opgeknapt door Boezingenaar Cyriel Dellaert, die diende als metsersknecht bij aannemer Van Eeghem. Er kon nu begonnen worden aan de verhuis van het kerkmeubilair. Op 8 juni – met Pinksteren – werd hier voor de eerste keer de hoogmis gehouden.
Anno 1925, op de 13de februari, waren de gebroeders Remi en Gerard Clarebout in een afhankelijkheid van hun woning in de Abelestraat te Vlamertinge, bezig met obuskoppen los te draaien, tot de boel ontplofte. Remi (19) werd op slag gedood en zijn broer Gerard (21) zeer erg gekwetst. Vier dagen later werd Cyriel Cappoen (51), wonende in herberg ‘De Strooien Hen’ langs de Grote Branderstraat door de ontploffing van een oorlogstuig in een stal bij zijn woning gedood. Zijn zoon André (17) die zich in de nabijheid bevond, werd erg gewond.
Anno 1925, zondag 19 juli was voor Elverdinge een tot dan toe nooit beleefde dag. Men herdacht er de dierbare gesneuvelde soldaten en burgers en dat met zo’n hart dat de herinnering aan dit feest voor altijd in het geheugen van jonge en oude Elverdingenaars gegrift zou blijven. Toen we er ’s morgens aankwamen stak de hele gemeente al in een prachtige feestdos. De plaats was kraaknet, vlaggen wapperden plechtig aan de nieuwgeboren gevels. Om 9u verzamelden de familieleden van de gesneuvelden, De Vlaamse oud-strijders en de gilden bij het gemeentehuis van waaruit ze – voorgegaan door het spelend muziek – naar de stemmige kerk stapten. Na de dienst vertrok de stoet uit de kerk van de gelovige gemeente, voorafgegaan door haar priesters, op weg naar het gedenkteken dat geplaatst was ter ere en herdenking van de gesneuvelden. Het kunstwerk werd blootgemaakt en honderden monden baden ondertussen een vroom kruisgebed. Kinderharten zongen daarna hun hulde, lof en dank en in de voormiddag werd afgesloten met het zingen van de Vlaamse leeuw.
Om 14u30 werd een stoet gevormd in de Ieper- en Groenestraat. Zes muziekkorpsen verleenden hun welwillende medewerking. Voor de kiosk waar de ouders, weduwen en familieleden van de gesneuvelden hadden plaatsgenomen, defileerde nu een grootse stoet. Met vooraan de politie gevolgd door een een twintigtal stoere boerenpaarden, bereden door boerenzoons van hetzelfde kaliber. Een dertigtal bondsvlaggen wierpen hun rijke plooien open boven die vooruitschuivende mensenstroom. Heerlijke muziektonen weergalmden en weerkaatsten tussen de huizen en vulden de feestende ziel van Elverdinge. Na de gilden stapten de in het wit geklede meisjes met hun armen vol rijkgekleurde bloemen. Knapen volgden hen op, welke tussen twee rijen bloemenjongens de namen droegen van de dierbare gesneuvelden. De geestelijkheid en de gemeenteoverheid sloten de optocht. Teruggekeerd bij het monument legden de kinderen er al hun bloemen neer. De bloemenhulde was waarlijk aandoenlijk. Jeroom Dochy, secretaris van de V.O.S. bekom het spreekgestoelte en daarna kwam advocaat J. Leuridan aan het woord.
Met een gespierde stem en rijke vranke taal sprak hij de samengeschoolde menigte toe. Volgens hem hadden de Elverdingenaars gezorgd voor de wederopbouw van onze gemeente, onze prachtige toren prijkte terug over het Westland en verving zijn in het zand geschoten broer. Zeven jaar waren verlopen sedert het ‘wereldcataclysme’. Zeven jaar geleden al dat die lieve jongens gevallen waren, ze waren gesneuveld voor hun vaderland, dat van hun volk. Omdat hun vader, hun moeder, hun vrienden en kennissen – met hun eigen taal en volksaard – nu verder zouden mogen leven. Ze stierven om ons te sparen van verdere oorlogen. Hun offer zou verloren gaan indien we niet als één man met hand en tand zouden werken voor de vrede. De man kreeg een donderend applaus voor zijn diep inslaande woorden.
–
Uit ‘De Grote Kroniek van Ieper’ (werk in opbouw)