Was de streek tussen leper en Poperinge midden de twaalfde eeuw nog een onbewoonde, eenzame, eindeloze woestenij? Zo beweren de meeste geschiedschrijvers, o.a. Edmond Poullet en Victor Brants.
Ieder leenman moest zijn onmiddellijke leenheer hulde bewijzen. Hing een leen van een ander af, zo was het een achterleen.
Douvie. De heerlijkheid van Douvie had voor eerste bezitters de stam van ‘de le Douve’ van wie Sanderus afkomt met de naam van ‘Diederik’ die al in 1202 in de geschriften van Ieper geboekt staat.
Anno 13 januari 1285: Jan Li Noir, baljuw van Veurne, Lambert van Staden en Halin le Reke worden door de graaf van Vlaanderen aangesteld om een onderzoek in te stellen naar verscheidene geschillen die ontstaan zijn tussen ridder Jan van Spierre en het hospitaal van Elverdinge. In de archieven van de kasselrij Veurne zien we dat deze geschillen nog niet opgelost waren in 1507.
Heerlijkheden – lenen Heel het leenroerig tijdvak berustte vooral op grondgebied en onderworpenheid van bepaalde personen tegenover hun meesters van wie ze de grond in leen kregen. De grote leenheer was de koning van Frankrijk. De graaf van Vlaanderen was zijn leenman. Hij verdeelde zijn grondbezit in heerlijkheden die op hun beurt in nog kleinere lenen verdeeld werden. Deze verdeling werd beschouwd als een soort beloning voor bewezen diensten.
Boudewijn de imperialistische trekjes geërfd van zijn voorouders. Als hij de kans krijgt om aan de oostelijke kant van de Schelde een gebied te verwerven ter grootte van zijn bezit aan de Westelijke kant, waarom zou hij dan nog twijfelen?