De represailles van het blauw bloed sterken de opstandige boeren in hun overtuiging dat ze definitief komaf moeten maken met de overheersing van de Fransgezinde elite. Op 3 januari 1325 rukt de brigade van Zeger Janszone op naar het bolwerk van Gistel. Boogschutters of niet. De mensen van het West-Vrije en van Westkerke zijn (al dan niet vrijwillig) noodgedwongen achter hun Gistelse heren blijven staan. Vijftien moedige en sterke Westkerkenaars blijven dood achter op het slachtveld en al evenveel vluchten naar de kant van de opstandelingen. Leider Jan van Bergen wordt zwaar gewond gevangen genomen. Hij wordt weggevoerd naar het cachot van Brugge.
Het volk van het West-Vrije sluit zich vrijwel onmiddellijk aan bij het heir van Janszone. De meute rukt op naar het versterkte Nieuwpoort dat onder het bevel van Robrecht van Cassel staat. Maar er is geen spoor van gehoorzaamheid tegenover hun heer. Ze openen integendeel de stadspoorten en sluiten zich aan bij het volksverzet.
Het volk en het stadsbestuur van Brugge hebben al tijdens de winter 1324-1325 onvoorwaardelijk de kant van het Vlaamse verzet gekozen. De graaf reageert koel op die beslissing maar wacht even af om maatregelen te nemen. (die zullen er pas komen half maart 1325 als hij zijn beslissing van het vorig jaar i.v.m. het Zwin laat annuleren). Veel handelaars en kooplieden hebben ondertussen het woelige Brugge verlaten en laten de stad achter in een toestand van chaos en verwarring.
De populaire Brugse buitenpoorter Nikolaas Zannekin gaat zich weer actief mengen in de strijd van het Westland. De Bruggelingen geven aan Zannekin en Janszone de opdracht om deze keer het totale bestuur in de Casselrijen aan de kust over te nemen. Als Brugge er in slaagt om de controle over het volledige Westland te verkrijgen, zal het zijn onderhandelingspositie tegenover de graaf van Vlaanderen aanzienlijk kunnen versterken. Zoals zo dikwijls in het leven, gaat het over macht.
Nieuwpoort heeft zich dus aangesloten bij het leger van Zannekin dat nu in drie afdelingen opstoomt richting Duinkerke, het bastion met de gloednieuwe burcht van Robrecht van Cassel. Maar waar bevindt die zich eigenlijk op dit moment? Bij het eerste geweld van 1324 heeft hij zich “low profile” gehouden en ietwat de kat uit de boom gekeken. Hij claimt mee te voelen met het gemeen. Maar hij speelt een dubieuze en gevaarlijke rol.
Na de vergaderingen in Kortrijk en Gent met de graaf en de stadsbesturen, krijgt hij de opdracht om zich naar Ieper te begeven en van daar uit de gepaste tegenmaatregelen te nemen. Hij krijgt het bevel om de troepen van Zannekin en Janszone met alle mogelijke middelen te bestrijden, de hofstedes plat te branden, de gronden onder water te zetten. Te doden waar nodig.
De oom van de graaf zit echter met een probleem. Zijn aanhang van ridders is klein en hij heeft het niet onder de markt om aan voldoende voetvolk te geraken. Het laatste is niet moeilijk te begrijpen: de meeste potentiële soldaten van de Westhoek maken al deel uit van het volksleger van Zannekin. Zijn ridders adviseren hem om de strijd met het verzet niet aan te gaan. Maar Robrecht van Cassel gaan tot in de clinch met het volksleger. Het is natuurlijk een ongelijke strijd. Eentje die eigenlijk niet wordt gevoerd want het voetvolk van zijn leger loopt al van bij het begin van de schermutselingen over naar de kant van de Zannekin broeders.
Er zit er maar één zaak op: zich terugtrekken naar het veilige Sint-Omaars. Duinkerke, Sint-Winoksbergen, Cassel en Belle vallen allemaal in de handen van het verzet. Zijn nieuwe burcht in Duinkerke wordt verwoest en ook de versterkte burcht van Cassel wordt in brand gestoken en vernield. Het volk van Duinkerke en van Bergen-Ambacht schikt zich onder de volksleiders en zweert de eed van de opstandelingen.
Er volgt meer goed nieuws voor Zannekin. De mensen van Cassel en van de Ambachten van Belle hebben besloten om een eigen militie ter beschikking te stellen in dienste van het Vlaamse verzet. De militie is voorzien van “hooftmannen” en van “tienmannen”. Ze spreken af dat de nieuwe afdeling van het volksleger hun kamp zal opslaan in Poperinge van waaruit het Ieper zal bewaken. Robrecht van Cassel is ondertussen al teruggekeerd in het versterkte Ieper en wacht op verdere orders van de graaf.
De aanval op Ieper is verre van evident voor de opstandelingen. De patriciërs zijn meester in de stad en ze beschikken blijkbaar nog over voldoende macht en autoriteit om de ambachten en het gewone volk rustig te houden. Maar ze nemen toch extra maatregelen om zich te beschermen tegen een vijandige overname van het gemeen. Ondertussen verovert de afdeling van Zeger Janszone de steden Torhout, Roeselare en Kortrijk. Er is eigenlijk maar één plek waar het de opstandelingen niet voor de wind gaat: de belegering van het Aardenburgse patriciershol door de mannen van Lambrecht Bovin, stuit op hevige weerstand. Vooral het feit dat veel edelen zich daar verschansen, zorgt voor zware verliezen bij de landmensen. En de winter speelt natuurlijk ook zijn rol.
Maar hoe dan ook, de hele westelijke kant van Vlaanderen – met uitzondering van Ieper en Aardenburg – is veranderd is in één Vlaamse volksenclave. In de veroverde gebieden wordt de macht overgedragen aan de volksmassa. De graaf doet vanuit zijn residentie in Gent verwoede pogingen om in Deinze een oostelijke uitbraak van het volk tegen te houden.
Hij ziet vertwijfeld toe hoe de burgeroorlog zich verder ontwikkelt. Dit is al lang geen boerenopstand meer. Het volk neemt het land over. Maar wat kan hij er nog aan doen? Op 13 maart 1325 beveelt hij de vernietiging van alle Brugse privileges en vrijheden. De enige Brugse reactie hierop is de melding dat hij straks zijn valiezen zal mogen pakken: ze staan klaar om zijn grafelijk gezag voorgoed omver te werpen.
Maart 1325. Een volksleger van vijfhonderd opstandelingen onder leiding van Walter Ratgheer wordt wat later neergeslagen. Maar de Gentenaars aarzelen om de vluchtende boeren achterna te gaan naar Assenede en zijn zeker al niet te vinden om Aardenburg te ontzetten. Een rechtstreekse confrontatie met Brugge is een brug te ver.
Het Gentse bestuur ziet een rol weggelegd in overleg en diplomatie. Vermits Ieper nog steeds in handen is van de rebellen, is de macht van de steden in dit conflict zeker nog niet uitgespeeld. Het Gentse bestuur wil kost wat kost de vrede bewaren met zijn eigen wevers en ambachtslieden die natuurlijk ook op apegaten staan om mee te strijden met hun broers in West-Vlaanderen. Gent praamt de graaf dan ook aan tot voorzichtigheid in de kwestie. De aanvankelijk anarchistische boerenopstand is hoe dan ook uitgemond in een georganiseerde clash tussen de standen. En vooral tegen de graaf en het Franse bewind.
Het is tot een status quo gekomen tussen de strijdende partijen. Tijd voor een tijdelijke wapenstilstand en een poging om de zaak te deblokkeren. Graaf Lodewijk van Nevers stelt opnieuw voor om een scheidsgerecht in te stellen waar Gent en Ieper onder leiding van Robrecht van Cassel een uitspraak zullen doen over de situatie. Er wordt alvast beloofd dat niemand zal veroordeeld worden tot de doodstraf. Ook de in die tijd frequent toegepaste straffen zoals verminking en verbanning zullen niet worden uitgesproken door de vierschaar (“mits het leven, de ledematen en het goed van elkeen ongedeerd bleef”).
Het beleg van Aardenburg wordt stopgezet. Alle opstandelingen keren naar hun woonplaatsen terug. In de veroverde steden zijn de belangrijkste bestuurspostjes in handen van het volk en van de ambachten. Alles is razendsnel gegaan. De grafelijke regering is lam geslagen. De gouverneur d’Aspremont is opzij gezet. De graaf ziet zich genoodzaakt om een Vlaming aan te stellen als nieuwe gouverneur. Het wordt de Gentenaar Jan van Axel.
Dit is een fragment uit Boek 3 van De Kronieken van de Westhoek