Het jaar 1294. Er breekt oorlog uit tussen Engeland en Frankrijk. Beide partijen gaan op zoek naar bondgenoten. Koning Edward I van Engeland kijkt in de richting van Vlaanderen. Hij stuurt gezanten naar graaf Gwijde met het verzoek om Dampierres dochter Filippa te laten trouwen met zijn zoon en erfgenaam Edward II, de prins van Wales.
Onze graaf ontvangt de Engelsen in zijn kasteel te Wijnendale. Zijn eigen dochter als toekomstige koningin van Engeland! Een perfect vooruitzicht, zijn vreugde kan niet op. Met het oog op de oorlog tussen Engeland en Frankrijk vraagt hij voor alle veiligheid enkele dagen uitstel om zijn antwoord te formuleren. Omdat zijn schoonzoon zwaar gewond op bed ligt in Lier vraagt hij de gezanten om hem naar daar te vergezellen met de belofte dat hij hen ginder zijn antwoord zal geven. Gwijde treft in Lier ook zijn dichtste partners aan die allen instemmen met het voorgestelde huwelijk.
Gwijde accepteert de deal en maakt de belofte om zijn dochter 200.000 Parijse ponden als bruidsschat te geven. Ik maak er voor mijn lezers ook nog de kanttekening bij dat Filippa op dat moment amper acht jaar is en drie jaar jonger dan kroonprins Edward II.
Iets wat te mooi lijkt om waar te zijn is dat meestal ook. Gwijde van Dampierre schiet met dat beloofde huwelijk serieus in eigen voet en compromitteert daarmee de toekomst van zijn familie en zijn land. Waar zit zijn verstand? Filips de Schone is nota bene de dooppeter van Filippa en dat kind zal hij nu schenken aan Frankrijks aartsvijand! Zijn belofte van manschap aan de koning verandert Dampierre als een waardeloos niemendalletje in een alliantie met de vijand. Vlaanderen is per slot van rekening voor een belangrijk stuk Frans grondgebied. Wat Gwijde hier aanvangt zal zeker niet goed aankomen in Parijs. Daar komen gegarandeerd vodden van!
De werkelijkheid is vermoedelijk nog erger. De Fransman is zo koleirig dat hij er haast zinneloos van wordt. Dat is toch wat de historici beweren. Maar kwaad of niet, de monarch is een gewiekst komediant. Hij laat uitschijnen erg verheugd te zijn dat Filippa zich verlooft met Edward en dat hij haar in Parijs wenst te begroeten als een prinses van de hoogste rang. Filips slaagt er met zijn geveinsdheid in om Gwijde van Dampierre, zijn echtgenote Isabella van Luxemburg met hun dochter Filippa en 50 van de belangrijkste Vlaamse edelen naar Parijs te lokken.
Bij hun aankomst laat Filips de Schone de hele delegatie gevangenzetten. De Vlamingen zullen er een heel jaar lang vastzitten en het is pas na de tussenkomst van de paus dat ze op vrije voeten komen. En dan nog op voorwaarde dat Gwijde enkel vrij kan komen als hij zijn dochter Filippa onder de hoede van de Fransman zal plaatsen. Het meisje blijft alleen achter in Frankrijk en zal hier in gevangenschap wegkwijnen en op 19-jarige leeftijd sterven. Gwijde van Dampierre heeft zich stomweg laten vangen.
Hij ziet zich in een onmogelijke situatie gedwongen. Hij haat de Franse koning als de pest maar moet na zijn terugkeer naar Vlaanderen blijven lachen, vriendelijk en voorkomend blijven tegenover Filips de Schone. Dat is de enige manier om zijn dochtertje weer in Vlaanderen te krijgen. Maar zijn smeekschriften en vriendelijke verzoeken lijken niet de minste invloed te hebben op Filips de Schone. De Franse kroon is formeel: Filippa blijft aan het Franse hof als hofdame van de koningin, Gwijde mag onder geen beding zijn verbond maken met Engeland en moet zich strikt houden aan de vrede van Melun.
1295-1296. Edward I steekt de Vlamingen een hart onder de riem. Hij beslist om de Engelse wol niet langer via Dordrecht naar het vasteland te exporteren maar dat via Brugge en Mechelen te doen. Zoals we anno 2019 de katoennatie en de tabaksnatie kennen in Antwerpen gebeurt dat in 1295 te Brugge met de ‘wolnatie’ die in de middeleeuwen nog omschreven staat als de ‘wolstapel’. Dat is natuurlijk fantastisch nieuws voor de Bruggelingen. Hun kooplieden krijgen daarbij nog onbeperkte rechten om de Engelse wol tolvrij aan te kopen en zonder limieten koophandel te drijven, zowel wat betreft de wol als met andere goederen.
Het is Gwijde van Dampierre zelf die dit schitterend nieuws bekendmaakt in zijn kasteel te Wijnendale. Filips de Schone laat zich niet onbetuigd om de inwoners op te zetten tegen hun graaf. Frankrijk eist nu plots een vermogensbelasting van 2% op alle eigendommen, zowel roerende als onroerende. In die dagen is er sprake van 1/50ste deel. Gwijde stemt in om deze belasting in te voeren op voorwaarde dat hij de helft van de taks voor zichzelf kan gebruiken. Dat hij daardoor overkomt als de boeman lijkt niet eens bij hem op te komen.
Daarop volgt natuurlijk groot geschreeuw in Vlaanderen. Vooral in Rijsel en Douai: ze hebben die vermogenstaks nooit eerder moeten betalen en zullen dat nu zeker ook niet doen. Pas na veel dreigementen en grafelijk geweld besluiten ze om alsnog met het geld over de brug te komen. De schepenen van beide steden zijn dan al hulp en bescherming gaan zoeken bij Filips de Schone en ze leggen er twee keer 6.000 pond op tafel om door Franse soldaten te kunnen beschermd worden tegen hun graaf.
En weet je wat? De Franse koning geeft meteen open brieven uit waarmee hij de inwoners van Rijsel en Douai vrijstelt van de vermogenstaks. Ook in Gent komt er verzet tegen deze nieuwe schatting en smeden ze allerhande akkoorden met Filips de Schone. De wethouders zijn er natuurlijk op uit om verder op een goed blaadje te blijven staan bij de graaf, want ze hangen van hem af voor nieuwe voorrechten. Dus komt er voor de inwoners wel die smerige vermogensbelasting.
De verdeel-en-heers politiek en het gevangen houden van Filippa zetten Gwijde onder hoogspanning. Hij moet ingrijpen. Tijdens een vergadering in Geraardsbergen inviteert hij niet alleen de koning van Engeland maar eveneens de Duitse keizer Adolf, de hertogen van Oostenrijk en Brabant, de graven van Holland en Bar (in de Vogezen) en meerdere andere vorsten om de situatie te bespreken. Gwijde van Dampierre is de situatie spuugzat. Als het niet lukt met overleg en vriendelijkheid dan zal de Fransman het wel moeten voelen. Hij sluit op 7 januari van 1297 een pact met o.a. de koning van Engeland en verklaart de oorlog aan Frankrijk. Daar zat Filips de Schone als het ware op te wachten.
Hij stuurt enkele gezanten naar Wijnendale met een bevelschrift dat de graaf van Vlaanderen precies twee weken tijd krijgt om zich weer te melden in zijn gevangenis te Parijs. Zijn vrijlating in 1295 zal zo te horen wel gebeurd zijn onder bepaalde voorwaarden die Gwijde nu duidelijk gebroken heeft. Dampierre is natuurlijk niet gek en legt de Franse eisen naast zich neer. In plaats van zijn kat stuurt hij de abten van Floreffe en Gemblours met een formele oorlogsverklaring naar Parijs. Ondertussen werken de Bruggelingen de toren van de Onze-Lieve-Vrouw kerk af. De werken begonnen al in 1230 en dit jaar komt de torenspits er als sluitstuk van deze constructie.
Dat religieus nieuws is natuurlijk maar een fait-divers in de politieke situatie van een dreigende oorlog op Vlaamse bodem. Vlaanderen zal een hele lading drek en smurrie over zich heen krijgen. De Franse campagne begint al direct met de komst van de aartsbisschop van Reims en de bisschop van Senlis met de boodschap dat heel Vlaanderen met alles erop en eraan in de ban van de kerk geslagen wordt. En daar blijft het niet bij. 60.000 Fransen aangevoerd door de koning in persoon steken de grens over.
Dat had de graaf wel voorzien: zijn bijzonderste steden zijn extra versterkt en in opperste staat van verdediging gebracht. Robrecht van Bethune, de oudste zoon van Gwijde verzekert Rijsel en omgeving. Een andere zoon, Willem verdedigt Douai, Jan houdt het gebied van Kortrijk in de gaten. De hertog van Brabant neemt Gent voor zijn rekening en tenslotte pakt de graaf zelf de verdediging van Ieper en Brugge in handen.
In juni 1297 schiet de Franse oorlogsmachine op gang. Filips de Schone, zijn broer Lodewijk en 120 graven en heren vuren dat groot leger van 60.000 Fransen aan. Rijsel komt het eerst aan de beurt. Robrecht van Bethune moet er afrekenen met de Fransen aan de buitenkant en een meerderheid van lelieaardgezinde inwoners binnenin. Een vlotte overgang van de Leie stuurt de vijand in geen tijd naar de voorsteden van Ieper waar alles aan de vlammen ten prooi valt. Ook Robert van Artesië rukt mee op met de Fransen.
Door zijn komst gaan Sint-Omer, Sint-Winoksbergen, Cassel en Broekburg overstag. En daardoor komt Veurne in nauwe schoentjes. De Vlaamse en Duitse bevelhebbers concentreren zich aan een brug te Bulskamp om de Fransen af te stoppen. De legers treffen elkaar op 13 augustus 1297. De strijd verloopt aanvankelijk in ons voordeel. Tot de Veurnse leliaard, baljuw Boudewijn Reyfin plots naar de Fransen overloopt, de vijand zich van het slagveld meester maakt en zich dan naar Veurne haast om de boel daar te plunderen.
Nog diezelfde dag geven Nieuwpoort en Diksmuide zich over uit vrees om hetzelfde lot te moeten ondergaan. Robrecht van Bethune rekt het nog vrij lang in Rijsel. Toch houdt hij het hier op 29 augustus voor bekeken, onderhandelt hij een vrije aftocht voor zichzelf en zijn soldaten en laat deze stad over aan de Fransen. De geallieerden moeten de ene ontgoocheling na de andere slikken wanneer tal van andere Vlaamse steden nu vrijwillig de kant van Filips de Schone kiezen. In die periode zijn het vooral de Ieperlingen die zich onderscheiden als echte klauwaards ten gunste van Gwijde van Dampierre.
Dit is een fragment uit Boek 9 van De Kronieken van de Westhoek