Anno 1915, op de 25ste april, herbegonnen de verschrikkingen. Een Duits vliegtuig vloog boven het hospitaal en dropte diverse bommen. Nieuwe paniek, nieuwe bloederige taferelen. In een onbeschrijfelijke chaos sleepte ik mijn kleine zus uit haar bed en vluchtte ermee naar buiten. Broer kon wegens zijn voet niet mee en bleef waar hij was, met een trieste gelatenheid die een kind rijp maakte voor zijn tijd. We zouden elkaar in geen weken terugzien.
Hij was wat later buiten gesukkeld en door een militaire wagen meegenomen. Nog diezelfde nacht werd een deel van de gewonden – en daar hoorden wij ook bij – naar het hospitaal van De Panne overgebracht. Daar kregen we de nodige verzorging. Kleine zus leed geweldig. Haar gezichtje werd bleek en doorschijnend als was. Op een zekere morgen brachten ze een jong meisje binnen dat bij de minste beweging smartelijk kreunde.
Ik spitste direct mijn oren. Ik herkende de stem en riep mijn zus vol emotie bij haar naam. Toen ze in een bed lag ging ik er zonder het te vragen naartoe. Het was een droevig weerzien. Ook haar gezicht was tijdens die paar dagen wasbleek geworden. Hoewel de meesten in bed verpleegd werden moest zij voor elke verzorging naar de operatietafel. Verdoving werd toen nog maar weinig gegeven zodat de mensen allemaal veel pijn leden. Ik zag voor het eerst van mijn leven koningin Elisabeth. Ze was gekleed als verpleegster en ging van het ene bed naar het andere met troostende woorden voor de zieken en gewonden. Ze kwam regelmatig haar ronde doen. Ondertussen hadden ze ook onze pa naar De Panne gebracht. Ik kon hem geen bezoekje brengen omdat ik niet wist waar ik hem kon vinden.
De dagen kropen traag voorbij. Nu en dan mocht ik een weinig bij het bed van mijn vermagerde zusjes zitten. Op zekere dag moesten we opnieuw verhuizen. Ditmaal naar Chartreuse in Neuville bij Montreuil-sur-Mer waar een groot Belgisch hospitaal was ingericht. Per trein werden daar hele wagons met zieken, gewonden en soldaten aangevoerd. Ook mijn kleine zus en ik waren erbij. De oudste en mijn vader niet. Hun toestand liet het nog niet toe. En waar mijn broertje was, wist niemand…Arme eenzame jongen! Na een lastige nacht op de trein kwam de hele lading rond de middag aan in La Chartreuse.
Daar zouden we ruim twee jaar blijven. Maar eer het zover was moesten we nog een hele kruisweg afleggen. Ik mocht rondlopen en naar de mis gaan. Enkele weken later deed ik een vreugdevolle ontdekking toen ik mijn zolang vermiste broer rechtop in zijn bed zag zitten. Ik weende van aandoening, snelde naar hem toe en overstelpte hem met vragen. Het ging hem goed en hij kon al een beetje stappen.
Nu waren we weer met zijn drie samen. In ons hart smeulde een beetje hoop. Helaas niet voor lang. Eerst mocht mijn broer beginnen rondlopen want zijn voet bleek genezen. Maar korte tijd later had hij ontzettende pijn in dezelfde voet die helemaal opgezwollen was en pijnlijk om zien. De dokters opereerden hem en haalden er het ene stuk schroot na het andere uit. Ze zeiden dat het nu wel beter zou gaan maar dat wat niet het geval. Mijn broer leed helse pijnen. Toen werd er aan een amputatie gedacht. De schrik sloeg me om het hart, ik voelde me plots ontzettend alleen. Ik was de wanhoop nabij.
Toen probeerde een van de dokters voor de laatste maal een nieuwe operatie./ Die godzijdank slaagde. Zijn voet bleef zwak en gezwollen en is het altijd een beetje gebleven, maar hij genas en moest niet geamputeerd worden. Ondertussen bleef mijn jongste zusje tenger. Haar toestand verbeterde traag. Toch zou ze haar verwondingen te boven komen dankzij de goede zorgen van enkele Belgische dokters. Enkele weken later werden ook mijn zwaargewonde vader en mijn oudste zus naar het hospitaal gebracht. Een grote vreugde voor het beproefde gezin. Vader herstelde langzaam en kon al op krukken gaan.
Van mijn grote zus bleef de toestand zorgwekkend. Die lelijke hand, dat verbrijzelde been…er bleek geen herstellen aan. We stonden vaak aan haar lijdensbed. Het waren droevige bezoeken, want we konden haar pijn niet verzachten. Op een schone zonnige vooravond van juni 1915 kwam Ons Heer haar halen. Ze had genoeg geleden, genoeg gezucht, genoeg geweend. God maakte een einde aan haar folternachten.
Haar uitvaart werd een onvergetelijke gebeurtenis. Na een plechtige dienst werd ze onder een weelde van frisse, kleurige veldbloemen ten grave gedragen, een half uur ver, en bijgezet op het Belgisch kerkhof van Neuville, dat al zoveel nederige kruisjes telde. Na al die droevige maanden raakte iedereen aan de beterhand: vader, broertje en de twee zusjes. Maar ik moest de tol nog betalen. Ik werd ziek, gevaarlijk ziek. Ze vreesden voor mijn leven, maar ik genas, zij het traag. Op Kerstmis 1915 mocht ik mijn plechtige communie doen. Getekend zuster Marie-Jeanne (Jeanne Mesdom).
–
Uit ‘De Grote Kroniek van Ieper’ (werk in opbouw)