Hij komt van Kanegem betekent zoveel als: hij weet alweer van niets. Volgens een oude overlevering werd er eens te Kanegem een mens neergestoken. De moordenaar, die er in geslaagd was te vluchten in de richting van Aarsele, zag in een landelijk O.L.Vrouwkapel een mannen liggen slapen. Hij trad er binnen en stak het bebloede mes van de misdaad in de zak van de niets vermoedende slaper.
De mensen van Kanegem die de moordenaar hadden achtervolgd, ontdekten spoedig de slaper met het moordenaarswapen. Op al de vragen die hem gesteld werden antwoordde de onthutste man: ‘ik kommen van Kanegem en ik wete van niets’.
Een koppige jongen wordt op zijn gebrek gewezen met de vraag of hij soms niet te Keiem is geboren of woonachtig is!
Eenieder die reeds een uitstapje naar de Kemmelberg heeft meegemaakt, staat in bewondering voor het prachtig panorama dat zich omheen de heuvel uitspreidt. Geen wonder dat men de inwoners van Kemmel voor gapers uitmaakt. Of is het soms omdat ze de vele toeristen met ‘gapende’ nieuwsgierigheid nastaren?
Van sprankelende humor getuigt de zegswijze: ‘hij komt van Kemmel’, op iemand die nog een ouderwetse hoge halsboord draagt.
Voor zaken die geweldig afsteken of blinken, voor schreeuwende kleuren in het algemeen, heeft men de uitdrukking klaar: ‘het blekt lijk Klemskerke tegen onweer’. De kerktoren aldaar, die gewit is, blekt steeds uitdagend tegen een achtergrond van onweerswolken.
Nog altijd trekken er mannen van Klerken op zwerftocht met borstels of rieten zetels, tot zelfs in Frankrijk: het zijn de ’trimars’ van West-Vlaanderen, de onvermoeibare zwervers. Vrij materialistisch klinkt:
‘Heed, heed,
dat de duvel scheet
en ha ’t den duvel niet gescheten
man ha nooit van geen Klerkenaars geweten!’
Heed was het gewas waarmee de bezembinders van Klerken hun borstels maakten.
Uit hoofde van de prachtige ligging in de uitgestrekte duinen, kon men bezwaarlijk een beter aangepaste bijnaam voor de inwoners van Knokke bedenken dan die van ‘duneslapers’.
Waar de boerin de gewoonte heeft heel laat de tafel te dekken, schertsten de knechten of buren: ”t is weer Koekelare-noene of -avond’.
In de middeleeuwen verwierven Komen en Wervik vermaardheid met de draperie of wolnijverheid: het is deze economische bedrijvigheid van eeuwen geleden, die ons de schimpnaam van ‘drapeniers’ voor de inwoners van Komen en die van ‘droogscheerders’ voor de inwoners van Wervik verklaart.
De ‘pastei-eters’ van Kortrijk aanziet men doorgaans als alweters; in de omgeving van de stad worden ze zelfs voor ‘Leiepissers’ uitgelachen. De vlassers en boeren van het Kortrijkse kunnen niet steeds de vermeende of echte hoogmoed van de Kortrijkzanen uitstaan en noemen ze misprijzend ‘halve frankskens’; een inwoners van Kortrijk heeft maar een halve frank nodig om te pronken lijk een pauw. Men maakt ze ook uit voor heren van Kort-rijk, dit is heren van korte uur, ofwel voor ‘gesheren’ (grasheren).
In de omliggende dorpen beloofde men ze een pak slagen;
‘Kortrijkzane,
broek vol pane,
broek vol striepen
we gaan ze slaan
dat ze piepen’
Een variante op de laatste twee versjes is ook:
‘de cortraisanen
gaan ’t al uitpiepen’
Een graatmagere vrouw, die het eten uit haar mond spaart om met mooie klederen te kunnen pralen, ‘is zo mager als de dood van bachten ’t Allerheiligste te Kortrijk’. Achter het kostbaar tabernakel in de oude Guldensporenkapel was immers de dood verbeeld in de gedaante van een mirakel. Schimp op het Kortrijks dialect klaroengeschal als ’tettitatuté’, d.w.z. ’t is tijd dat ’t uit is.
Krombeke, een der oudste dorpen van het graafschap Vlaanderen, is gelegen aan de rand van het vroegere Vrijbos. De bijnaam ‘bosketen’, dit is boshutten, herinnert aan de lemen woonsten die men er nog aantrof voor 1914.
Wie niet tot de slimsten behoort, is stellig van Kuurne afkomstig. Het was immers te Kuurne dat de pastoor geprobeerd had aan zijn kosten een Latijnse formule aan te leren. Ten einde hem op Aswoensdag in zijn plaats assekruisjes te laten uitdelen. Toen de koster er geen snars van begreep en de tekst maar niet kon onthouden, riep de dorpsherder vertwijfeld uit; ‘ge zijn nen ezel, en ge zult nen ezel blijven.’ Op Aswoensdag deelde de koster dan toch assekruisjes uit en sprak tot iedere gelovige de laatste woorden van zijn pastoor, die hij meende de vertaling te zijn van de Latijnse formule.
Zijn de inwoners van Kuurne niet bepaald wijs, toch kunnen ze goed rijmen op de buurtdorpen:
‘Harelbeke
vule streke,
Bavikhove
vule stove
Hulste peerdestal
en Kuurne ’t beste van al’
Een deel van Lampernisse heeft het ‘zakske van Lampernisse’ en loopt tot zeer ver achter de kerk, in de vorm van een uitwas. De uitdrukking ”t loopt lijke een zakske van Lampernisse’ wil dus zeggen dat hiet nieuws wordt rondverteld zover er mensen wonen.
‘Ik ga naar Lighem (Ledegem) en trekke Rollegem over mij’, is een bekend volksgezegde om te beduiden dat men gaat slapen.
In Veurne-Ambacht, nabij de Franse grens, schertst men in het dialect van Leisele; ‘zet je plat, up je gat, gelijk d’honds van Leisele!’.
Lissewege, Lombardsijde en Wenduine zijn de ezelsdorpen van het kustgebied. Vele ingezetenen verdienden er immers hun bestaan met op de vroegmarkten van de badplaatsen groenten te verkopen die er heen voerden met hun ezelkarretjes. Omstreeks 1865 waren er te Lombardsijde niet minder dan een vijftigtal ezelboeren, tegenover een tweetal paardenboeren.
De ‘composteters’ of nog duidelijker de ‘moeseters’ van Lo, gebruiken volgende veelzeggende beeldspraak voor een scheve schelf: ‘ze staat op drie paorchiën: Lo, Schore en Krombeke’.
De ’taartebakker’ en ‘kandeeleters’ van Menen staan aangeschreven als ‘grèters’, d.w.z. spotters en schimpers. Of ze echter genoegen willen nemen met de volgende humoristische spreuk, betwijfelen we sterk: ‘die zichzelven prijst en deugt niet, zei ’t zotje van Menen, maar ik ben fraai (braaf)’.
In geur van heiligheid staan de Menenaars alleszins niet. Beschimpt men ze zelfs niet voor ‘wagenwielvervangers’, voor dieven dus? Aan duidelijkheid ontbreekt het wel niet in volgend spotzegsel: ‘zelfs de beste vent van Menenheeft nog ne kortewagen gestolen’. Kan men een idee of ontwerp niet in de praktijk omzetten, dan luidt de beeldspraak: ‘Menen is verre van Komen’.
Aan de zeldzame bolle vorm van hun kerktoren (voor 1914) is het te wijten dat de inwoners van Mesen de spotnaam van ‘dikkoppen’ hebben gekregen. Een andere bijnaam, die van ‘numero vier’ heeft een heel eigenaardige geschiedenis. Eens was de muziekmaatschappij van Mesen naar Waasten getrokken om er aan een feestelijke optocht deel te nemen. Terwijl de muzikanten door de straten stapten, vroegen enkele Mesenaars aan hun muziekmeester welke stapmars ze moesten spelen. ‘numero vier’ was ’t antwoord; en daar ze het niet aanstonds begrepen hadden, was hij verplicht zijn antwoord verscheidene kerek te herhalen tot groot vermaak van de toeschouwers.
–
Uit de krant van 1955 – www.historischekranten.be –