Sinds de jaren ’60 van de vorige eeuw is enorm veel veranderd in de maatschappij. Nu kunnen we haast dagelijks politici ontmoeten in rennersoutfit of in zwempak, nu kunnen we met zijn allen tientallen TV-zenders volgen of via onze pc in contact komen met de rest van de wereld nu moeten jonge mannen geen militaire dienstplicht meer vervullen, nu gaat men ’s zomers in de zon zitten in plaats van in de schaduw, … zo zouden we nog een tijdje kunnen doorgaan.
Maar ook op kerkelijk vlak is de wereld op zijn kop gaan staan. De priester leest niet langer de mis met zijn rug naar de gelovigen, de pastoor bestijgt de kansel niet meer voor zijn preek de biechtstoelen blijven leeg, zelfs tijdens de periode rond Pasen, een hostie mag je nu in je handen nemen, missen worden gelezen in het Nederlands, over lof en vespers hoor je zelden of nooit meer spreken, … Zo zouden we ook nog een tijdje kunnen doorgaan.
Inderdaad er is veel veranderd in het kerkelijk leven. Wat de dagelijkse gang van zaken in de kerk betreft, moest het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) een nieuwe elan geven aan de Kerk. Maar op het ogenblik dat het Concilie werd beëindigd, begon de materiële welvaart in de Westerse wereld stijgen en daarmee samengaand spatte het eeuwenoude maatschappijbeeld (‘het grote verhaal’), dat gebouwd was op principes als trouw en gezin, uit elkaar, het postmoderne is aan zijn laatste zucht toe.
Wie geboren werd vóór 1960 kan zich nog herinneren dat het dagelijkse leven voor een deel werd gevuld met godsdienstige verplichtingen op basis van wat de Kerk toen oplegde.
Nu zitten onze kleinkinderen al meewarig met het hoofd te schuddebollen als we vertellen over onze jeugdjaren met een dagelijkse mis en op zondag twee missen, vespers en lof. Hun kinderen zullen zelfs niet meer begrijpen waarover het allemaal ging. Als je hun nu vraagt wat een ‘epistel’ is, dan staan ze met grote ogen naar je te kijken. Misschien zit ergens nog een pienter kopje tussen die het nog heeft onthouden uit de leerstof godsdienst van zijn vorig proefwerk, maar dat is doorgaans wishfull thinking.
Je mag in om het even welk quizprogramma, van ‘De vraag van één miljoen’ tot ‘De slimste mens’, de vraag stellen wat de betekenis is van de ‘quatertemperdagen’, van een ‘volle aflaat’ of van de ‘kruisdagen’, de ondervraagde gaat je gegarandeerd met grote ogen aanstaren en op de vraag geen antwoord weten. Voor heel wat jongeren, maar ook voor heel wat ouderen, is het ‘Rijke Roomse’ leven iets wat niet meer van deze wereld is, waarover vaak wat minachtend en neerbuigend wordt gedaan.
Voor allen die vóór 1960 werden geboren was al wat met godsdienst te maken had, doordrongen van mystiek en van mysterieuze gebeurtenissen, een soort geheimtaal of hocus pocus. Het taalgebruik in de kerk, het Latijn, was enkel toegankelijk voor ‘gestudeerden’. De priester, als bemiddelaar tussen God en de gelovigen, was een figuur die enigszins verheven boven de gewone burger stond. Wie zou het vroeger hebben aangedurfd een pastoor, een pater of een kloosterzuster, bij de voornaam te noemen, tenzij het een dicht familielid of een goede vriend was. Zij onderscheidden zich immers door hun geestelijke staat en zelfs door bun kleding duidelijk van de gewone stervelingen. In het volksgeloof werden aan paters en priesters bijna paranormale en magische krachten toegeschreven.
Vanwaar die intense godsdienstbeleving? Iedereen, op een paar marginalen na, was ervan overtuigd dat het volgen van de regels van de Kerk leidde tot het verwerven van de eeuwige zaligheid. Wie die regels niet volgde, wachtte de eeuwige verdoemenis. Die vrees zat in elke gelovige ingebakken. De hel betekende immers: eeuwig branden in een nooit te blussen vuur.
In die tijd was er niet alleen een intense godsdienstbeleving. Maar er waren ook nog de volksdevotie, het volksgeloof (dat in sommige gevallen uitgroeide tot bijgeloof) en die het leven van de gewone sterveling bepaalden.
Op internet troffen we een gedicht aan van Wim Reijnders ‘Weet je nog van toen? Herinneringen aan het rijke roomse leven’. Hoewel Wim Reynders ermee het godsdienstig leven in het katholieke Brabant (Nederland) portretteert, is het even goed toepasselijk op het katholieke Vlaanderen van vóór 1960.
Weet je nog van toen?
Het was lof met uitstelling in de monstrans
Elke avond thuis de rozenkrans
Paters broeders in het lang
Een hoogmis met gregoriaanse zang
Op feestdagen een drie heren mis
En vrijdags nergens vlees maar vis
Iedere club zijn geestelijke adviseur
Bij een uitvaart geen bloemen alleen maar zwarte kleur
–
Pastoor die kwam op huisbezoek
En alle overledene in het zielenboek
Volle aflaten veertig quadragenen
Geen korte rokjes, maar vooral geen blote benen
Een priester met zijn rug naar het volk
En heel veel Engeltjes op een wolk
Dood, oordeel, hemel en hel
Een misdienaar met een altaarbel
–
Antoniusbrood Hubertusbrood
De kerk met hare moederschoot
Veel wierook in een wierookvat
Een zieltje waar een vlek op zat
Processie met een baldakijn
En lid van de congregatie zijn
’s Zondags vespers of completen
En vooral het kerkboek niet vergeten
Voor alles kreeg je genade van staat
Een schietgebedje kon heus geen kwaad
Geloof, hoop, liefde en trouw
Op het priesterkoor vooral geen vrouw
Een Suisse met eerbied in Gods huis
Leef vredig, vroom, braaf en kuis
Hoogeerwaarde, zeer eerwaarde en gewoon eerwaarde
Kruisdagen voor de vruchten der aarde –
Te Deum laudeamus en pauselijke zegen
Christoffel beschermt op al uw wegen
Een echte priester met een bonnet
De mis begon met een voetgebed
’s Zondags mocht je beslist niet breien
En in de vastentijd niet vrijen
Vijf geboden van de kerk
Zilverpapier voor het missiewerk
–
Af en toe op bedevaart
St.-Jozef werd gevierd in maart
Eerste schaal, tweede schaal en derde schaal
Met een cent begon het kapitaal
Ridders van het heilig graf met kap en degen
Zondaars die het schuifje kregen
Donderpreek met veel Latijn
Een misdienaar zit aan de wijn
–
Missionarissen die zwartjes bekeren
Drie keer daags den engel des Heren
Openen en sluiten met Christelijke groet
Een moeder die hare kerkgang doet
Een bisschop slaat je op de wang
Wat was die vastentijd toch lang
Antonius voor verloren zaken
‘De gelovigen zijn verplicht, de hun bekende huwelijksbeletselen waarin niet is gedispenseerd ten spoedigste aan de pastoor bekend te maken’
–
Een zegening met een wijwaterkwast
Een drietal stolpen op de kast
Pesjonkelen met Allerzielen
Met een of met twee knieën knielen
Engel van God die mij bewaart
Heeft de Duivel wel of niet een staart
Een retraite voor het volle leven
En een missiepreek om van te beven
–
Van de zuster een heel mooi prentje
De knikengel dankte al voor een centje
Sint Cecilia op het koor
Ga zo maar door, ga zo maar door
Per omnia secula seculorum Amen
–
Uit ‘Bij de duivel te biecht gaan’ – dialect uit de wereld van godsdienst en kerk – van Willy Tillie uit 2008.


