banner
mei 6, 2019
9014 Views

De drooglegging van de Moeren

Written by

Aan beide zijden van de Frans-Belgische grens ligt tussen Veurne en Duinkerke het poldergebied ‘De Moeren’.

banner

Aan beide zijden van de Frans-Belgische grens ligt tussen Veurne en Duinkerke het poldergebied ‘De Moeren’. De polder ‘De Moeren’ heeft een oppervlakte van 3.501 ha, waarvan 1.451 ha in België en 2.050 ha in Frankrijk. Deze polder is bijzonder boeiend zowel historisch, geografisch, als op het vlak van de waterhuishouding en de waterwegen- en kavelstructuur. Omdat ze zo laag liggen, moeten de 3.500 ha goede landbouwgrond volledig en permanent kunstmatig bemalen worden.

Het geheel is omzoomd door een tweeëndertig kilometer lange dijk (waarvan ongeveer elf kilometer op Belgisch grondgebied), met een langsliggende en hoger gelegen sloot, de ‘Ringsloot’. De gronden binnen de Ringsloot liggen drie tot vier meter lager dan het hoogwaterpeil van de zee, op ongeveer één tot anderhalve meter TAW-hoogte (TAW betekent ‘Tweede Algemene Waterpassing’). De normale waterpeilen liggen ongeveer een halve meter beneden het laagwaterpeil van de zee.

Men denkt dat deze diepe ligging toe te schrijven is aan het feit dat in de tweede helft van de twaalfde eeuw dit veengebied door de abdijen van Ter Duinen en van Sint-Niklaas te Veurne op een systematische wijze ontgonnen werd als turfwinplaats. Het is in elk geval zeker dat de Moeren tot 1627 nog onder water stonden.

Toen bestonden de Moeren eigenlijk uit twee meren: de Grote Moere en de Kleine Moere. In die meren konden de grachten van het omringende polderland het overtollige water lozen. Wanneer in de winter het waterpeil in de Moeren hoog genoegh steeg., vloeide water langs een grachtenstelsel uit de meren naar zee. Maar, in de zomer was het stinkende stilstaande water een uitstekende broedplaats voor ziektekiemen, die een bedreiging vormden voor de gezondheid van de mensen en van het vee.

Van 1598 tot 1633 regeerden de aartshertogen Albrecht en Isabella over de zuidelijke Nederlanden, waartoe ook dit gebied behoorde. Zij benoemden de Antwerpse bouwmeester Wenceslas Cobergher tot eerste architect en ingenieur van het hof. Op aandringen van de aartshertogen richtte Cobergher ‘Bergen van Barmhartigheid’ op in verschillende steden (onder meer in Sint-Winoksbergen). Hij had deze banken van lening, waar mensen in geldnood iets in pand konden geven, leren kennen in Italië.

Zijn naam zal vooral verbonden blijven met het droogleggen van de Moeren. Ook dat idee had hij meegebracht uit Italië, waar hij tussen Rome en Napels grote moerasgebieden had zien droogleggen. Eigenlijk waren het de Hollanders die voor het eerst laaggelegen moerasgebieden droog ‘maalden’. In de 17de eeuw werden zij zowat overal in Europa gevraagd om hun kennis in te brengen bij het droogmaken van gronden. Ze legden moerassen droog in de Vendée, in Italië, Duitsland en zelfs in Rusland.

De droogmakerij was een zeer grootse onderneming voor die tijd en, zoals alle grote projecten, zou ook dit project veel tegenkanting en argwaan wekken. Het principe van de droogmaking lijkt eenvoudig, maar eigenlijk was het geniaal en gedurfd.

Cobergher startte in 1620 met het aanleggen van een ringdijk rond elk van de twee moeren, zodat het water uit de omringende polders niet langer in de meren kon lopen. Langs de buitenzijde van de ringdijk werd een ringsloot gegraven. Bij deze hoger gelegen ringsloot werden 22 vijzelmolens geplaatst, die elk een pomp aandreven met een Archimedes-schroef. De schroef van Archimedes bestaat uit een op een lengteas bevestigde spiraal die in een goot of cilinder ronddraait. Door deze schroefpomp schuin in het water te plaatsen, kan het water door de draaiende spiraal omhoog gebracht worden. Zo werd het water uit de Moeren in de ringsloot overgevijzeld.

Het ‘Clytgat’, dat de Grote Moere en de Kleine Moere verbond, werd gekanaliseerd. Er werd ook een groot afvoerkanaal (le canal des Moëres) gegraven naar de achterhaven van Duinkerke, zodat het opgepompte water kon worden afgevoerd en bij laag tij op eigen kracht in zee kon worden geloosd. Binnen de stilaan droger wordende Moeren werden rechtlijnige afvoerkanalen getrokken, waardoor een geometrische grondindeling tot stand kwam.

In de loop van het jaar 1622 verschenen de eerste gedeelten van de bodem van de meren boven water. Op 17 december 1627 kon de Spaanse koning Filips IV, die ook over Vlaanderen heerste, de Moeren geschikt verklaren voor ‘weiden en vetweiden’.

Als vergoeding voor zijn werk kwam Cobergher in het bezit van een deel van de drooggelegde Moeren. Het westelijke deel (de ‘Westcavel’) werd zijn eigendom, terwijl het oostelijke deel (de ‘Oostmoere’ of ‘Oostcavel’) aan Albrecht en Isabella toebehoorde. Beide delen waren gescheiden door de ‘Separatiedyck’, die van noord naar zuid door de Grote Moere liep.

In 1631 werd het ‘waterschap der Moeren’ opgericht, met als dijkgraaf Paul De Cuyper uit Duinkerke, een medewerker en vriend van Cobergher, en ook mede-eigenaar in de Moeren.

Cobergher had tot dan toe alle uitgevoerde werken voor de drooglegging, de verdeling van de gronden en de permanente ontwatering zelf gefinancierd. Hij had daarvoor grote schulden gemaakt en de inkomsten van het vruchtgebruik waren klein. Waarschijnlijk daarom verkocht hij in 1634 een aantal polders. Na zijn dood verkochten zijn erfgenamen de rest aan de heer de Noirmont. Deze werd met zijn tweeduizend gemeten (een gemet is in Vlaanderen gelijk aan 0,4423 ha) de grootste eigenaar in de Westcavel.

Het is de heer de Noirmont die de landinrichting van de Moeren verderzette. Stilaan werden hofsteden aangelegd, huizen opgericht en in 1644 werd in het centrum een kerk gebouwd. Het land werd bewerkt, het dorp Moerkerke ontstond, een nieuw polderlandschap werd geschapen.

Dat de hoeven de naam van een heilige droegen, was geen toeval. De katholieke kerk had, na jaren strijd tegen het protestantisme, weer een stevige machtspositie opgebouwd. En dat was ook in het gewone dagelijkse leven merkbaar. De meeste van deze hoeven hebben tot op vandaag hun oude naam bewaard. Het is boeiend ze eens op te zoeken op de huidige Belgische en Franse topo-grafische kaarten (NGIBrussel – IGN-Parijs). Een alfabetische lijst ziet er zo uit: Sint of Saint(e) Agnes, Amand, Amelia, Anne, Antoine, Antonius, Charles, Etienne, Ferdinand, Flavie, Flora, François, Gonzalve, Jacques, Jozef, Julie, Klara, Léon, Leopold, Louis, Marie, Paul, Thomas, Vincent.

Als we de twee heiligen van de SintGustaaf-molen en de Sint-Karelsmolen er bij tellen, komen we aan het respectabele aantal van 26 heiligen. En dan vergeten we nog het hele heilige geloof van de Sainte-Foy-hoeve. Wat de twaalf duivels van de ‘Pont des douze diables’ in zo’n heilig gezelschap komen doen, is ons een raadsel…

De eerste drooglegging van de Moeren was van korte duur. Op 4 september 1646 werd bruusk een einde gemaakt aan de exploitatie van de Moeren. Spanje en Frankrijk voerden eens te meer oorlog. Om strategische tedenen moest de omgeving van Duinkerke onder water gezet worden. Het moeizame werk van vele jaren werd door het opendraaien van een paar sluizen in één dag vernietigd.

Het zou honderd jaar duren vooraleer men de Moeren opnieuw droog zou leggen. Tusen 1646 en 1746 braken steeds nieuwe conflicten uit tussen de grote Europese mogendheden, Frankrijk, Engeland, Spanje, Oostenrijk… Er was altijd wel ergens oorlog. En vermits de haven van Duinkerke strategisch belangrijk was, liepen alle pogingen om de Moeren weer droog te krijgen, stuk op militaire en politieke belangen. Het was in diezelfde periode (1714) dat de Moeren voor het eerst in de geschiedenis over twee landen verdeeld werden. De rijksgrens tussen Frankrijk en de Oostenrijkse Nederlanden liep nu dwars door de Moeren, over een rechte lijn vanaf het midden van het woonhuis van de hoeve ‘het Groot Moerhof’ in de richting van de kerktoren van Hondschote.

In het begin van de achttiende eeuw bestonden de Moeren weer uit twee meren, die alsmaar groter werden, omdat de afvoerkanalen in Duinkerke afgesloten waren. De Ringsloot was totaal vervallen en grote delen van de Ringdijk waren verdwenen. De mensen klaagden weer over de nadelige invloed van het stilstaande water op hun gezondheid.

Uiteindelijk kreeg graaf d’Hérouville op 1 februari 1746 de toestemming voor de droogmaking van de Franse Moeren. Twintig jaar later (in 1766) had de graaf alle gronden in de Franse Moere en in de Oostenrijkse Moere in zijn bezit. Hij had ze ongeveer helemaal droog gekregen, maar hij had er veel geld in gestoken. Te veel. In 1779 trok hij zich volledig terug.

Ondertussen waren de drooggemaakte gronden in 1770 opnieuw verloren gegaan door een dijkdoorbraak. De kanalen waren zo vervallen dat de Moeren in 1773 weer onder water kwamen.

Vanaf 1780 werden verschillende pogingen ondernomen om de Moeren weer droog te leggen. Weliswaar met wisselend succes, want er leek geen einde te komen aan de moeilijkheden die van in het begin met de drooglegging gepaard gingen: erfenisproblemen, faillissementen, en … overstromingen. Zo gebeurde in 1793 net hetzelfde als in 1646: Duinkerke werd door de Engelsen belegerd en de Fransen zetten het gebied onder water.

In 1826 was de droogmaking eindelijk volledig gerealiseerd en het gevaar voor overstromingen sterk verminderd door een betere afvoer van het water naar de zee. In 1828 werden de molens hersteld. Elke molen kreeg de naam van een rivier zoals ‘Po’, ‘Leie’, ‘Seine’, ‘Schelde’, ‘Rijn’, ‘Taag’, ‘Donau’ en ‘Ganges’.

In de Eerste Wereldoorlog waren de Duitsers aan de beurt voor een gedeeltelijke onderwaterzetting. In 1944 deden ze het nog eens over, maar dan met meer kennis en zwaardere gevolgen. Alleen de daken van de huizen waren nog zichtbaar boven de wijdse watervlakte. Het duurde tot in 1950 voor de aangerichte schade hersteld kon worden.

Van de vroegere molens is niet veel overgebleven. In de Franse Moeren dient de afgeknotte toren van de Ganges als behuizing voor een elektrische motor die etn vijzel aandrijft. De houten schroef van de Donaumolen (7,5 meter lang en met een diameter van 1,75 meter) wordt bewaard in het Centre Régional de Molinologie van Villeneuve d’Ascq.

Aan de Belgische kant zijn de laatste overblijfselen de romp van de Sint-Gustaaf, die in de plaats van de Leie kwam, de achthoekige basis van de Seine, en de SintKarel, die de Schelde verving. Alleen de Sint-Karel is nog ingeschakeld in de ontwatering van de Moeren. Hij werd volledig gerestaureerd in de periode 1977-1983, nadat de Provincie West-Vlaanderen in 1975-1976 de oude houten vijzel al vervangen had door een nieuwe metalen schroefpomp, die aangedreven werd door een elektrische motor. De metalen vijzel is 6 meter lang en 1,5 meter in doorsnede. Hij is opgesteld in een hellingshoek van 31,50 graden en stuwt het water 3,2 meter hoger de ringvaart in.

Ook het pompstation De Seine werd in 1982 door de provincie gemodernizeerd en getransformeerd in een modern pompgemaal met twee automatisch gestuurde schroefpompen en twee geautomatiseerde krooshekkens met een transportband. Dit Seine-gemaal staat in normale omstandigheden in voor het overpompen van het meeste water. De SintKarelsmolen werkt eigenlijk alleen nog als hulp gemaal.

Het spreekt vanzelf dat naast de pompen ook de dijken een belangrijke rol spelen in het droog houden van een laag gelegen polder zoals de Moeren. De zware regenval in de zomer van 1980 had dit eens te meer aangetoond. De oostelijke dijkoever van de Ringsloot werd in 1982 verhoogd en versterkt. In dezelfde periode werden ook ruimingswerken uitgevoerd in Frankrijk. Al het water uit de Ringsloot vloeit door het Canal des Chats en het Canal des Moëres naar Duinkerke. Daar wordt het nog eens overgepompt in het pompstation Les Quatre Ecluses en vloeit dan op eigen kracht in zee.

In een gebied zoals de Moeren is een goede verstandhouding tussen de Franse en de Belgische overheid en polderbesturen onontbeerlijk. Water laat zich niet tegenhouden aan de grens! En je eigen wateroverlast kwijt raken door het over buurmans akker te laten lopen, is natuurlijk geen oplossing. Beide landen proberen rekening te houden met elkaar. Zo sloten ze in 1894 een conventie, waarin een maximaal peil voor de Ringsloot overeengekomen werd. Boven dat peil (2, 14 meter TAW) mag geen water meer worden overgepompt, om geen moeilijkheden te veroorzaken in de Franse Moeren.

Nu de grote waterproblemen definitief van de baan waren, hing er boven dit unieke polderlandschap een ander gevaar. Enkele jaren terug leek het erop alsof er een intensieve zandontginning in de Moeren zou ontstaan. Verzilting, vernieling van het delicate ontwateringssysteem, ontreddering van een zeer kwetsbaar hydrografisch net, gevaar voor de watervoorziening en schending van het landschap leken daarbij voor de ontginners van ondergeschikt belang. Het is gelukkig niet zover gekomen, omdat het gebied in 1980 als landschap werd beschermd.

De toekomst van de Moeren is afhankelijk van het evenwicht tussen het bewaren van het unieke polderlandschap, de vereisten van de landbouw, de hydrografie en de verkeerstechnische verbinding tussen West-Vlaanderen en Noord-Frankrijk.

Begin juli 1997 werd de Al8 OostendeCalais tussen Adinkerke en Gijvelde opengesteld. De eerste halteplaats in Frankrijk draagt de naam ‘Aire des Moëres’. Van de afrit Gijvelde (F) of Adinkerke (B) is men zo in de Moeren.

Uit ‘Bazatse’ nr 3 van 1997

Article Categories:
vergeten geschiedenis
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *