9 juni 1382. Op één maand tijd hebben de Gentenaars onwaarschijnlijke zaken verricht. 200.000 Vlamingen gemobiliseerd (toch volgens kroniekschrijver Despars). Na een bevel aan al de gemeenten van Vlaanderen om de milities op de been te brengen stromen alvast 100.000 gewapende mannen toe in kampen langs de Scheldeboorden. Filips van Artevelde kan zich betrouwen op de zonen van de krijgsgezellen die ooit voor zijn vader vochten; Simon van Vaernewyck, Jan de Beer, Gozewyn Mulaert. Uit dat groot leger hoort de leider een luide roep om een veldslag uit te vechten. Dat immense leger gaat in eerste instantie postvatten voor Oudenaarde. Het is de bedoeling om de stad uit te hongeren en nodeloos bloedverlies te vermijden. Arteveldes leger is gewoonweg indrukwekkend.
Bezoekers uit Brabant en zelfs uit Duitsland komen op er op af om de ontelbare tenten van de gemeentelijke troepen te bezoeken. Ze begeven zich naar de wijk van de Gentenaars, geplaatst aan de Henegouwse zijde langs een brug die ze over de Schelde hebben geworpen. De vreemdelingen kijken hun ogen uit op het kamp van de Bruggelingen en van daar overschouwen ze de geschakeerde vlaggen van Ieper, Kortrijk, Poperinge, Cassel en het Brugse Vrije. Wat vooral hun bewondering opwekt zijn de schietgevaarten van de Vlamingen, hun ’tuimelaars’ en de kanonnen onder de welke men een soort van mortier aantreft en die van op een afstand van zes uren te horen zullen zijn. En dan hebben de Gentenaars nog hun grootste kanon thuisgelaten. Artevelde laat balken en staken in de Schelde slaan om de scheepvaart te beletten.
Hij verandert al snel van gedacht waarop de belegeraars beginnen met het afvuren van hun kanonnen. Nodeloos bulderend geweld dat zoals te verwachten niet meer oplevert dan veel lawaai. Daniël van Haelewijn neemt alle maatregelen om de stad te behouden. Wie geen wapens kan hanteren dient zich te begeven in de kerken of kloosters of zich te verschuilen in kelders. Al de woningen die zich naast de vestingen bevinden worden afgebroken of met aarde bedekt om eventuele brand te beletten. Op die manier geeft de stad Oudenaarde geen krimp onder het offensief van Arteveldes leger. Filips van Artevelde laat grotere kanonnen aanrukken. Die werden gegoten in Gent. Het zwaarste monster heeft een lengte van 6 meter en een schachtdiameter van ongeveer 1 meter en weegt maar liefst 16 ton. Dat is onze ‘zegepraal’, pochen de Gentse soldaten maar als achteraf zal blijken dat dit reusachtig geval eigenlijk ook niet bij machte is om het doel te bereiken, veranderen ze deze naam in ‘Dulle Griet’, ter nagedachtenis aan Margareta van Constantinopel, hiermee verwijzend naar haar koosnaampje van ‘Zwarte Margriet’. De inwoners van Oudenaarde schrikken zich een hoedje maar ze blijven op post.
Ze wagen zich zelfs aan enkele wekelijkse uitvallen waarbij ze veel van hun vijanden doden. Artevelde krijgt ook nog te maken met een uitbraak van de pest onder zijn troepen. Met de vaststelling dat die overdreven massa geen extra voordelen biedt bij de belegering, stuurt hij een deel van zijn manschappen naar Dendermonde om ook die stad te gaan innemen. Maar hier kent hij evenmin succes. Rupelmonde en Saaftinge blijven trouw aan graaf Lodewijk. Terwijl het beleg van Oudenaarde aan de gang is slagen de Gentenaars er wel in om de stad Deinze te veroveren. Ze steken die in brand en vernietigen er de stadspoorten. Artevelde stuurt nog een keer 1.000 Gentenaars weg uit het beleg om al de kastelen en de hofsteden van de gevluchte edellieden te plunderen en te verwoesten. Deze buitmakers laten zich dat natuurlijk geen twee keer vragen, ze voeren zijn orders tot in de puntjes uit en doorlopen het land met vuur en zwaard. De woestelingen dringen zelfs door tot in de kasselrij van Rijsel waar ze dorpen en korenmolens verbranden. Tot ze op de vlucht gaan voor het garnizoen van Rijsel en daarbij enkele manschappen verliezen. Toch weten ze verder nog het kasteel van de bisschop van Doornik in Helkijn te plunderen en in brand te steken. Pas daarna keren ze met hun grote buit terug naar het beleg van Oudenaarde.
Zijn zilveren wieg is gestolen
De graaf laat zich evenmin onbetuigd. Omdat de Kortrijkzanen zich na de slag op het Beverhoutsveld weer aangesloten hebben met die van Gent wreekt Lodewijk van Male zich nu scrupuleus op hun gijzelaars die in zijn bezit zijn. Ze worden allen onthoofd in de stad Bapaume. De Ieperse gijzelaars die nog in Douai vastzitten verhuizen in zeven haasten naar Bapaume en Hesdin zodat ze buiten de actieradius van de Gentenaars zullen blijven. Veel meer kan hij echter niet doen. Als er één persoon is die Vlaanderen weer onder controle kan krijgen dan zal het zijn eigen schoonzoon Filips van Bourgondië moeten zijn. In Vlaanderen beter bekend als Filips de Stoute. Sinds de dood van Karel V in 1380 bekommert Filips zich om de twaalfjarige Franse troonopvolger Karel VI. In die positie bezit Filips de Stoute dan ook behoorlijk veel autoriteit en macht in het grote Frankrijk.
Graaf Lodewijk informeert zijn schoonzoon over de gebeurtenissen in Vlaanderen, hoe de rebellen hun kasteel in Male geplunderd en beschadigd hebben, dat ze zijn zilveren wieg en zijn kostbare wapenverzameling hebben gestolen. Filips de Stoute zal nu wel moeten ingrijpen om zijn erfenis te beschermen en stapt af op de koninklijke raad van Frankrijk om er naar Franse militaire steun te hengelen. Zijn verzoek wordt door het hof toegestaan op voorwaarde dat graaf Lodewijk nog een laatste redelijk voorstel zou doen om tot vrede te komen. Een beetje tegen de zin van de Franse puberkoning Karel VI, omschreven als een onnozel kind met een vroegtijdig verzwakte geest, die de verplettering van de Vlaamse trots al helemaal voor zich ziet gebeuren. De graaf stelt in eerste instantie 200 ter dood veroordeelde gijzelaars op vrije voeten en probeert vrede te maken met Brugge, Gent en Ieper. Artevelde die sterk onder de invloed staat van zijn oorlogszuchtige secretaris Hendrik Carpentier wil aanvankelijk niet van enige vrede horen. Maar de wetenschap dat het in Oudenaarde niet van een leien dakje loopt doet hem alsnog van mening veranderen.
De ruwaard is flink in zijn gat gebeten
Dat zijn zowat de omstandigheden als een wapenheraut van Filips van Artevelde zich in Senlis bij de koning aanbiedt met een brief. ‘Een zeer zoet en minnelijk geschreven verzoek’, waarbij de Vlaamse gemeenten aan de Franse koning aangeven dat ze zich willen verzoenen met hun heer de graaf. Indien de graaf bereid is om ‘vreedzaam’ over vrede te onderhandelen en elk wapengeweld achterwege zal laten, willen de Vlamingen zich helemaal onpartijdig opstellen voor wat betreft de geschillen tussen Frankrijk en Engeland. De onderliggende boodschap valt hier in Senlis in verkeerde aarde. Als Lodewijk van Male niet inbindt zal Artevelde de Engelsen er bij betrekken. De koninklijke raadsheren geven geen krimp maar zetten wel de Vlaamse boodschapper voor enkele dagen gevangen.
Ze zijn hier zeker de desastreuze alliantie tussen Edward III en Jacob van Artevelde niet vergeten. Het antwoord van Filips van Artevelde verstrakt zo de Franse houding tegenover de Vlamingen, en het ergst van allemaal is natuurlijk de wetenschap dat de Franse koning zich niet eens verwaardigt om Artevelde te antwoorden. Een grote onbeleefdheid die de (in zijn gat gebeten) Vlaamse ruwaard ertoe aanzet de contacten met Frankrijk op te schorten en effectief stappen te zetten in de richting van Engeland. Twaalf gezanten vertrekken naar koning Richard II met het verzoek om het Engels-Vlaamse verbond te vernieuwen en natuurlijk om militaire steun te krijgen in een oorlog tegen Frankrijk. De Engelse koning ontvangt de Vlamingen uitstekend en belooft hulp. Het blijft natuurlijk op dat moment een open vraag op welke termijn dat allemaal zal kunnen. Beloven kan in elk geval geen kwaad.
Artevelde weet dat er oorlog van komt
De toenadering tot de Engelsen bereikt op géén tijd de oren van de Franse koning. ‘Tijd om wat subtieler om te gaan met Artevelde’, denken ze aan het hof. Dus laten ze dan toch hun gezant vrij en sturen ze enkele gevolmachtigden naar Doornik om in onderhandeling te treden. De Franse “deputés’ sturen op 16 oktober 1382 een brief naar Filips van Artevelde waarbij ze hem verzoeken de Vlaamse afgevaardigden tot bij hen te sturen zodat de geschillen kunnen bijgelegd worden. De Gentenaar moet er nu zelf niet meer van weten, hij heeft het gehad met die denigrerende houding van de Franse koning en nu hij denkt te kunnen rekenen op de Engelsen wil hij van geen vrede meer horen. Karel VI krijgt een koekje van eigen deeg. De briefdrager voor de Fransen, een Doornikse ingezetene vliegt in de gevangenis. Filips stuurt een krijgsgevangene naar Doornik met de brutale boodschap dat hij pas wil onderhandelen als Oudenaarde en Dendermonde in zijn handen gegeven worden en dat hij goed genoeg op de hoogte is dat Frankrijk zich mobiliseert om tegen de Vlamingen in actie te treden. En dat hij de Fransen niet vertrouwt. De boodschap dateert van 28 oktober en is nog geschreven tijdens het beleg van Oudenaarde. De Franse gevolmachtigden keren met deze verklaring terug naar Péronne waar de koning en zijn adviesraad zich momenteel bevinden.
De stoutmoedigheid van Artevelde irriteert de Franse zielen zodanig dat een unanieme oorlogsverklaring er het gevolg van is. Graaf Lodewijk en zijn schoonzoon Filips de Stoute kunnen voor 100% rekenen op de chauvinistische Fransen. En hoewel de winter al op komst is aarzelt de koning niet met zijn bevel om met een machtig leger te velde te trekken tussen Artesië en Vermandois. Artevelde weet ondertussen dat er oorlog van komt. Hij stelt de heer van Herzeele aan als bestuurder van Gent. Hijzelf reist naar Brugge, stuurt Pieter van den Bossche naar Komen en Pieter De Winter naar Waasten om daar de toegangswegen te bewaken en er al de bruggen over de Leie te laten afbreken. ‘Dat Franse koningske moet niet denken dat hij dit jaar nog over de Leie zal geraken!’ Het lef van Filips van Artevelde komt verschrikkelijk hautain en verwaand over bij de Franse kroniekschrijvers. De Gentse leider vervoegt ondertussen het beleg van Oudenaarde.
Een veldtocht tegen de Vlamingen
In Atrecht besluiten de Fransen dat hun koning de veldtocht tegen de Vlamingen mag bijwonen. Karel VI is op dat moment nog niet eens 14 jaar. Zijn vier jaar jongere broer Lodewijk zal zich naar Péronne begeven om hem op te volgen indien de koning zou sneuvelen. Er zit in elk vaart bij de Fransen die op enkele dagen tijd via Seclin en Rijsel oprukken tot in Marquette waar ze de grote armee opdelen in vier divisies. De maarschalken van Vlaanderen, Frankrijk en Bourgondië voeren het bevel over het eerste leger van 1.700 ruiters en 5.000 voetgangers. Lodewijk van Male is bevelhebber van het tweede leger. 16.000 ruiters en voetgangers met onder hen veel verbannen en weggevluchte Vlaamse edellieden. In de derde legerbende zien we de jonge koning met enkele notoire Franse hertogen. Onder hen Filips de Stoute, de hertog van Bourgondië. Hier voeren ze de Franse oriflamme, het symbool van de natie. De vierde legereenheid kan ik beschouwen als de genietroepen. Die rukken op onder bevel van de hertogen van Artesië en Blois en verscheidene anderen. Zo stuurt Judocus van Haelewijn 1.600 delvers aan die moeten zorgen voor het herstel van de wegen die er door de aanhoudende regenval zeer slecht bijliggen. Het weer lijkt nog maar eens tegen te zitten voor de Fransen.
10 november 1382. De eerste Fransen bereiken de brug van Komen, aan de overkant van de Leie. Aan de Vlaamse kant bewaren de zowat 9.000 Vlamingen van Pieter van den Bossche de oevers zodat de vijand er niet kan oversteken. Olivier Clisson, connestabel van Frankrijk probeert de brug te herstellen maar daar steken de Vlamingen een stokje voor. Terwijl deze schermutselingen aan de gang zijn laat de heer van Saimpy enkele schuiten te water stellen tussen Komen en Wervik, waarmee hij een klein legertje van 600 Fransen overzet. Na een geslaagde overtocht stelt de vijand zich op in een bos aan Vlaamse kant. Daarna rukken ze in alle stilte op richting Komen. Van den Bossche wordt hen weldra gewaar maar durft niet aan te vallen omdat hij geen enkel idee heeft over hun getalsterkte. Aan de overkant vreest Clisson voor een debacle voor zijn 600 landgenoten die het straks zullen moeten opnemen tegen deze 9.000 Vlamingen. Tijdens de nacht laat hij een noodbrug van balken over de Leie werpen en maakt hij de oversteek.
Bij het krieken van de dag vallen de Fransen met geweld aan op de Vlamingen. Pieter van den Bossche loopt twee verwondingen op en zou ongetwijfeld gesneuveld zijn indien hij niet zou weggedragen zijn door enkele dienstknechten. Toch is de Vlaamse nederlaag een feit. Met noodlottige gevolgen. 4.000 gedode Vlamingen, vooral de Brugse wevers betalen het gelag. De rest vlucht halsoverkop naar Kortrijk, Ieper en Brugge. De vloed van de Fransen is nu niet meer te stuiten. Komen, Waasten, Wervik en Menen vallen in hun handen en ondergaan net zoals al de andere rijke gemeenten aan de Leie een golf van vernietiging, plundering en brandstichting. De herstelde Leiebrug doet niet lang daarna dienst als een rode loper voor de Franse koning. Het is de graaf zelf die de opvolger van Filips de Schone nu binnenleidt in het erfgoed van Gwijde van Dampierre. De Vlaamse weerstand is gebroken.
De hemel brandt boven Wervik
Komen ondergaat inderdaad een grondige verwoesting en plundering. De Fransen wurgen en doorsteken de inwoners die zich her en der in de kerken verscholen houden. Korte tijd later brandt de hemel boven buurstad Wervik. Van de rijkdom en het zwoegen van zijn wevers en zijn nijverheid schieten alleen nog maar brandende puinhopen over. De Bretoense soldaten vinden er zoveel goud en zilver dat ze de kostbare lakenstoffen overlaten aan hun onderofficieren. Karel VI paradeert na zijn vertrek uit de abdij van Marquette als een volleerde legeraanvoerder door de Leiestreek. Pas de volgende dag zal hij zijn kamp opslaan op de Sint-Elooisberg, op een uur stappen van Ieper. Het is hier bij Sint-Elooi dat de Franse koning op de hoogte wordt gebracht van een opstand van de Parijzenaars en de Franse stedelingen.
Daar ervaren ze de bewapening van Karel VI om de voorrechten van de Vlaamse steden aan te pakken als een persoonlijke bedreiging. Het scheelt niet veel of de stadsmuren van Parijs zullen gaan bezwijken onder de druk van de volksrevolutie. Gelukkig is er de persoon van Nicolas Flamand die zijn landgenoten oproept om voor alle zekerheid toch maar te wachten tot die van Gent de zege zullen behalen op de koning. De oorlog in Vlaanderen moet dus van ontzettend belang zijn voor deze jonge Karel VI! De toestand in Parijs verontrust de koning natuurlijk wel. Hij mag dan wel die brug in Komen overgestoken zijn. Nu moet hij absoluut noodzakelijk één belangrijke Vlaamse stad onderwerpen. Dat moet en zal Ieper worden.
Ieper dreigt in moeilijkheden te geraken
19 november 1382. De volgende stad die in moeilijkheden zal geraken is zoals verwacht die van Ieper. Van aan de Leie tot aan de voet van de stad staat de hele regio in brand. De voorbije nacht hebben Franse ridders en voetknechten de boerderijen in de omgeving geteisterd en pas bij het aanbreken van de ochtend zijn ze naar hun tenten teruggekeerd. De vrees voor de wraak van de Franse koning zorgt binnen de stadsmuren van Ieper voor grote oproer en onderlinge ruzies. De burgers willen de stad aan de Fransen uitleveren maar bevelhebber Pieter De Brouckere en andere door Artevelde aangestelde ambtenaren willen het beleg afwachten. Daar willen de Ieperse poorters absoluut niet van weten. Ze doden De Brouckere en zijn kompanen en sturen twee paters van de predikheren naar de koning om Ieper-stad via een vredesverdrag aan hem uit te leveren.
Ze keren terug met het antwoord van de koning. Het wordt al snel duidelijk wat hij wil: twaalf van de aanzienlijkste burgers met onder hen de abt van Voormezele gaan de koning tegemoet met de sleutels van de stad en de belofte dat ze hem 30.000 gulden zullen betalen indien hij hun stad niet zou plunderen. En natuurlijk smeken ze hem om genade. Twaalf volwassenen die bij een 14-jarig jongetje smeken om genade. Zo een van de vreemde zaken uit onze nationale geschiedenis. De knaap gaat in op het voorstel, de stad zelf blijft gespaard maar voor de rest geeft hij de vrije teugel aan een bende Franse ruiters om het Ieperse platteland te verwoesten en de Franse colère te vertalen in zoveel mogelijk schade voor de Vlamingen. De eigenlijke stad van Ieper komt er met deze gunstvoorwaarden vrij goed van af. De koning was ongelooflijk inschikkelijk. Dat Ieper op dat moment een beetje dient als pasmunt voor de rust in Parijs is hier natuurlijk niet geweten.
Vlaanderen is nu een veroverd land
De inwoners van Poperinge, Cassel, Sint-Winoksbergen, Broekburg, Grevelingen, Duinkerke, Belle, Mesen, Roeselare en Torhout die vernemen dat Ieper zich zonder beleg heeft overgegeven en dat dit zonder bloedvergieten en ‘in genade’ kon gebeuren, nemen allen hun door Artevelde aangestelde bevelhebbers gevangen en leveren die uit aan de Franse koning. Ze worden te Ieper op de brug onthoofd. Over welke brug het dan wel gaat staat niet gespecificeerd. De koning hanteert bij deze onderwerping een dubbele moraal: de mensen mogen hun huizen en hoven ongeschonden behouden maar hun vee en al hun andere eigendommen zullen dienen tot buit voor zijn krijgslieden. Wat ook zo gebeurt, de mensen zijn al blij als ze hun leven mogen behouden. En iedereen zal wel zo verstandig geweest zijn om geld en goud ergens in de grond te verstoppen, verscholen voor de grijpgrage handen van de Franse soldaten. Hieruit blijkt duidelijk dat de Fransen niet naar Vlaanderen gekomen zijn om hun graaf te helpen maar doodgewoon om zijn land te beroven.
Lodewijk van Male speelt trouwens maar een ondergeschikte rol bij de Franse veldtocht op zijn territorium. Tijdens de hele campagne is er niemand die er ook maar aan denkt om hem te raadplegen. Zijn Vlaamse achterban krijgt trouwens een formele verplichting om geen andere taal te spreken dan de Franse. Vlaanderen wordt nu als een veroverd land behandeld en moet eten uit Franse handen. Karel VI en zijn hof blijven vier dagen binnen Ieper. De Bruggelingen krijgen dus enkele dagen tijd om zich aan de koning te onderwerpen, iets wat ze graag zouden willen doen maar de angst voor het leven van hun gijzelaars in Gent is te groot. Ze kijken ook aan tegen de wetenschap dat 7.000 van hun medeburgers nog altijd actief zijn in het beleg van Oudenaarde waar ze door Pieter van den Bossche onder grote druk gezet worden om hun rol van rebel vol te houden.
De kraaien voorspellen niet veel goeds
Tijdens deze cruciale dagen komen de gezanten die voor Artevelde naar Engeland uitgestuurd werden terug in Calais. Ze zijn in het gezelschap van William van Frenton die in naam van koning Richard II een eeuwig verbond met de Gentenaars en hun bondgenoten wil sluiten. Maar aangezien de campagne van de Fransen volop aan de gang is raadt de bevelhebber van Calais hen aan om daar ter plekke te blijven en even te wachten op de uitslag van de veldtocht. Artevelde kan nu op dit moment niets aanvangen met de Engelse beloftes terwijl hij op het punt staat om rechtstreeks met de Fransen in de clinch te gaan. Bij een overwinning van de Vlamingen kunnen ze dan gemakkelijker de oorlog verderzetten maar in geval van een nederlaag moet er niet al te veel goeds van de Fransen verwacht worden. De gezanten kunnen zich vinden in dit advies en blijven dus voorlopig waar ze zijn. Filips van Artevelde staat er dus met andere woorden alleen voor. Terwijl de koning zich nog in Ieper bevindt begint hij al meteen zijn krijgsmacht te versterken. Hij trommelt extra volk op uit Gent, Brugge, het Brugse Vrije, Aardenburg en de steden die hem trouw gebleven zijn. De geruchten dat de Fransen van plan zijn om op te rukken naar Brugge noodzaakt de ruwaard om 40.000 manschappen weg te trekken uit het beleg van Oudenaarde en die voor deze stad te positioneren.
Hun vertrek zorgt voor een immense opluchting bij de bewoners van de Scheldestad. Na zes maanden staat het water hen tot aan de lippen en dreigt het gebrek aan levensmiddelen voor nog meer ellende en zelfs de dood. Die van Oudenaarde vinden het veelbetekenend dat het wegtrekkende leger van Artevelde in de lucht vergezeld wordt door hele horden kraaien. De kroniekschrijvers vergeten hun commentaar niet te vermelden als ze roepen en de toch wel macabere voorspelling scanderen ‘ga, ga naar de dood, die uw lichaam zullen eten vliegen boven uw hoofd’. Artevelde vertrekt dus met zijn leger en zijn kraaien via Kortrijk naar Roeselare. Hier in de buurt wil hij de weg afsnijden voor de Fransen om hen te beletten om Brugge in te nemen. Het komt natuurlijk niet goed uit dat die van Gent nog maar korte tijd geleden Brugge beroofd hebben van drie stadspoorten en de stad er nu open en bloot bijligt. De heer van Herzeele en andere commandanten ontraden Artevelde om de strijd met de Fransen aan te gaan. Maar weer is het diezelfde Hendrik Carpentier die zijn willetje kan doordrijven bij Filips van Artevelde. Mijnheer van Herzeele die deze zinloze strijd niet ziet zitten, kwetst zichzelf aan de voet zodat hij wel noodgedwongen moet terugkeren naar Gent.
De Guldenberg van Westrozebeke
26 november 1382. Artevelde vertrekt met zijn volk uit Roeselare om de Franse krijgsmacht tegemoet te gaan. Niet zo ver van Westrozebeke krijgt hij de vijand in het zicht. Hij vindt er een zeer voordelige legerplaats om zijn kamp op te slaan zonder dat de vijand hen zou kunnen aanranden. Het Franse leger slaat zijn kamp op niet zo ver verwijderd van de Vlamingen. Tussen beide strijdkrachten bevindt zich enkel een partij land en een molendam, ter plekke de ‘Guldenberg’ genoemd. De avond valt natuurlijk al vroeg zo laat in de herfst. De Vlamingen profiteren van de invallende duisternis om te eten en te drinken en om zich te versterken voor de slag van morgen. Dan gaan ze allemaal rusten. Rond middernacht ontwaakt het hele kamp – Artevelde incluis – door een vals alarm op de Guldenberg. Even later zetten de Vlamingen hun gestoorde nachtrust verder. Geschiedschrijver De Lettenhove vertelt er nog bij dat Arteveldes vrouw Yolanda Van den Broecke haar man vergezelt in zijn tent. En dat het echtpaar er toch niet helemaal gerust in is. Enkele dagen geleden werd haar broer in Ieper geslachtofferd bij de komst van de Fransen. Als het hier morgen in Westrozebeke verkeerd loopt zou ze nog wel nog eens weduwe kunnen worden.
27 november 1382. Een donderdag. Filips van Artevelde is al heel vroeg opgestaan en laat de trompetten schallen. Tijd om te vechten. De Vlamingen stellen zich op in hun slagorde. Aan de overzijde zijn de Fransen ook al wakker. Graaf Lodewijk heeft de hele nacht het kamp bewaakt met 600 ruiters. Nog voor het klaar wordt laat de koning een heilige mis opdragen om te bidden tot God dat hij hun wapens zou willen zegenen. Daar hebben de Vlamingen niet eens aan gedacht. Voor de strijd begint heeft Filips van Artevelde ook nog wat te zeggen. Hij pompt zijn mannen moed in, zij hebben de Engelsen nergens voor nodig omdat die achteraf toch maar zouden weglopen met de eer van de overwinning. De Gentenaar stelt zich meedogenloos op t.o.v. de Franse edelen. De Vlaamse strijders mogen hen niet sparen maar moeten ze zeker doden, wie genade toont voor hen verdient zelf de doodstraf. Alleen de Franse koning zullen ze in leven houden, hij is nog een kind en weet niet wat hij doet. Die zullen ze naar Gent leiden om hem daar het Vlaams aan te leren. Maar geen van de Franse hertogen, graven en edellieden mag ooit nog naar Frankrijk terugkeren. Of deze speech al dan niet uit het brein en de fantasie van een Franse kroniekschrijver voortspruit maakt natuurlijk een groot verschil uit voor de nagedachtenis van deze Filips van Artevelde.
De schrijver heeft het er in elk geval over dat de Vlamingen door zijn woorden zodanig opgefokt zijn dat ze zich onoverwinnelijk achten. Rond 8u verlaten ze hun veilig kamp en lopen ze slordig en ordeloos de Guldenberg op om subiet het karweitje aan te pakken. De Vlamingen vinden het zelfs niet nodig om zich zoals anders te beschutten achter hun karren en wagens. Nee, ze vallen direct aan, met een verschrikkelijke charge die de afdeling van de koning doet terugdeinzen. Daarna stormen ze zonder enige schrik op de beide vleugels van het Franse leger. Pas op dat moment ontrolt de vijand de koninklijke standaard en begint het echte gevecht. Duizenden Fransen die de Vlamingen zo scherp in de tang plaatsen, hen van zo dichtbij omsingelen en op een hoopje persen dat ze niet eens hun wapens kunnen gebruiken. In dit gedrum zijn ze niet eens in staat om zich te bewegen, laat staan om te slaan met hun ijzerwerk. In dit onoverzichtelijk kluwen van menselijke lichamen kappen en kerven de Fransen verschrikkelijk in op de Vlamingen. Op nog geen uur tijd is het spel hier afgelopen.
–
Uit ‘Het oud verhaal van Vlaanderen’ – deel 9 van ‘De Kronieken van de Westhoek’ –


