De eerste verkeersweg van enig belang, die Roeselare van zuid tot noord doorsneed, en tot heden is blijven bestaan, dateert uit de hoge oudheid. In hun pogingen om de Morinen en de Menapiërs te onderwerpen, hadden de Romeinen in Noord-Gallië een grote heerweg aangelegd, waarover hun legers konden worden aangevoerd.
Wegenissen en verkeer in Roeselare
De eerste verkeersweg van enig belang, die Roeselare van zuid tot noord doorsneed, en tot heden is blijven bestaan, dateert uit de hoge oudheid. In hun pogingen om de Morinen en de Menapiërs te onderwerpen, hadden de Romeinen in Noord-Gallië een grote heerweg aangelegd, waarover hun legers konden worden aangevoerd. Volgens de mening van Dr. Blancke zou hij ten tijde van Julius Caesar door Sabinus en Cotta gebaand, en onder keizer Augustus door Marcus Agrippa voltooid geworden zijn.
Uit zuidelijke richting van Rijsel over Menen komend, bereikte hij het zuiden van Roeselare, waar hij eerst Rijselweg, later (Oude) Menenstraat, Oude Meense Aardeweg, Oude Heerweg of eenvoudig Zuidheerstraat, en thans Menenheerweg werd geheten. In noordelijke richting, over de Ooststraat naar Brugge doorlopend, werd hij in het noorden van Roeselare Bruggeweg of Bruggestraat, later Oude Bruggestraat, Oude Brugse Aardeweg, (Oude) Brugse Heerweg of eenvoudig Oostheerstraat, en thans Beverenaardeweg genoemd.
Ofschoon de meningen omtrent oorsprong en gebruik van die baan zeer uiteenlopend zijn, mag toch worden aangenomen dat zij voor de militaire doeleinden der Romeinen heeft gediend, wijl men in haar nabijheid, tijdens de 19de eeuw, meerdere malen koperen Romeinse muntstukken, o.a. in de ‘Geldberg’ heeft opgegraven, alsmede een met as en een bronzen Vespasianus-medaille gevulde urne, en een kleine buste van Minerva. En ook langs deze baan is het dat, tot in 1933, de ‘Tumulus’, een vermeende Romeinse grafheuvel, heeft gestaan.
De oudste middeleeuwse straten, die in de Roeselaarse oorkonden staan: vermeld, zijn de Ieperstraat, de Noordstraat, de Ooststraat en de Zuidstraat. Deze laatste drie, die naar de hoofdwindstreken werden benoemd, en alle hun vertrekpunt namen op de Markt, zouden om deze beide redenen op een Frankische of Friese oorsprong wijzen.
Opvallend is daarbij dat de Noordstraat niet vlak in noordelijke richting loopt, doch naar het noordwesten afwijkt; de Ooststraat gaat helemaal het noordoosten in, terwijl alleen de veel kortere Zuidstraat naar het zuiden loopt. Dat is te verklaren door het feit dat in de vroege Middeleeuwen de oriëntatie in Vlaanderen niet dezelfde was als nu: het toenmalige noorden wordt nu noordwesten geheten! De Ieperstraat liep in de algemene richting van Ieper, onder wie de de kasselrij Roeselare zich bevond.
Naast deze vier straten, die de hoofdwegen van het oude schependom uitmaakten, bezat het middeleeuwse Roeselare ook reeds enkele voorname wegen, die de binnen- met de buitenstad verbonden: Hoogledestraat, Torhoutstraat (later Gitsstraat), Tieltweg (nu Ardooiesteenweg), Gentstraat (nu Vierwegstraat + Kleine Ardooiestraat), Bruanestraat (nu Mandellaan), Kachtemstraat, Kortrijkstraat (nu Rumbekesteenweg), Groenestraat, Veldstraat (nu Oostnieuwkerkesteenweg) en Sleihagestraat (nu Diksmuidesteenweg).
Op de buitenstad zelf lagen meestal straatjes en wegeltjes, terwijl de met bomen afgezette landwegen ‘dreven’ werden genoemd. Van de hoeve het ‘Maagdeken’ liep de Kerk- of Marktweg naar de Kleine Weg, waarlangs men naar de kerk en naar de markt kon gaan.
In de binnenstad lagen twee ‘Keerhoven’ of ellebogen, gevormd door de kromming of draai van een straat; het ene lag in de bocht tussen Kromme Winkelstraat en ’s Graven Wal, het andere in de bocht die de Zuidstraat met de Kortrijkstraat verbond. Er lag ook een bocht in de Kromme Winkelstraat terwijl de ‘elleboog’ van het Keerstraatje nu nog in het Citroenstraatje duidelijk zichtbaar is.
Al deze straten en wegen waren in de Middeleeuwen nog smalle, soms kronkelende, aardewegen, die in tijd van regen en sneeuw tot modderpoelen werden omgeschapen, en het verkeer ten zeerste belemmerden. Daarom werd dan ook naar middelen uitgezien om die lage en moerassige verbindingswegen te verbeteren en te verstevigen. Lange balken werden op de straatbodem gelegd, rustend op houten palen die in de grond waren geslagen en waarvan de uiteinden met wissen aan elkaar waren gebonden: de wegen werden met hout belegd:
‘Betaelt Meeux Jacops, van houte dat gheleit was in de strate an den Ryselwech’; – ‘betaelt Andries de pachter up t’ goet te Deinse, van houte dat jeghen hem ghecocht was omme te legghene in de strate by Beveren’; – ‘item in de ij weke van October betaelt Hoste Ramaert ende Pauwels Sobbele elc van twee daghen dat zij tvoorn. hout in de strate leyden’; – ‘betaelt gillis jacop den xxij jn septembre van het zelue houdt te voerene by den wulf omme de straten daer mede te makene’; – ‘iiij’ wissen omme mede te bindene de langhe bondels omme jnde straten te legghene’; – ‘betaelt Joos van aelmeersch temmerman deser stede van diuersche weercken by hem dit gheheele jaer omme de stede ghedaen van nieuwe planken gheleyt thebbene int Broucstraetken ende jocken ghemaect ande oost muelne ter bescermenesse vande voetweghen’
Ellenlange lijsten van dergelijke houtbestrating zijn in de jaarlijkse stadsrekeningen te vinden, en hele sommen werden daartoe door de stad aan de ‘straatmakers’ uitgegeven. Verschillende van deze palen werden in het jaar 1939 in de Groenestraat en de Zuidstraat, op een diepte van 2,40 m. blootgelegd, terwijl aan de Kom van de Vaart dikke turflagen werden opgedolven.
De eerste kasseistenen kwamen slechts op het einde der 15de eeuw in gebruik: ‘betaelt Jan van bilgemont .als pachter vander cauchiede Jnt verleden jaer’, en vanaf de 16de eeuw begonnen zij volledig het hout te vervangen: ‘betaelt Jan marael van ijc cauchie steenen by hem ghehaelt te meenene’; – ‘van de caucie te makene up de marct’.
De stadsrekening over 1529-30 bevat een ganse lijst van straten die in die jaren met kasseistenen werden belegd. Ook op de buiten werden de wegen geplaveid, en reeds in de jaren 1751-54 kon de eerste grote steenweg Menen-Roeselare-Brugge worden aangelegd. In de 19de eeuw volgden de steenwegen naar Izegem (1838), Diksmuide (1847), Hooglede (1865), Moorslede (1866) , Oostnieuwkerke (1867) en Beveren (1869).
Nu mag Roeselare zich over een breed en goed onderhouden wegennet verheugen, dat overigens nog regelmatig wordt uitgebreid. In de jongste jaren werden gans nieuwe straatcomplexen aangelegd, waarvan de namen zich om een centraal begrip bewegen: straten met boomnaam (groep ‘Meiboom’), straten met bloemennaam (groep ‘Azalealaan’), straten die aan de gemeenten herinneren waar de Roeselaarse uitwijkelingen gedurende de oorlogsjaren 1914-18 verzorging en onderkomen vonden (groep ‘Baasrodestraat’), of die een feit of persoon uit de Vlaamse Geschiedenis oproepen (groep ‘Jan Breydelstraat’), of hulde brengen aan de Roeselaarse Stadsmagistraat (groep ‘Jan Mahieustraat’) of aan beroemde Roeselaarse personen (groep ‘Jules Lagaelaan’) 9, enz.
De Westlaan, waarvan de eerste sectie in 1928-30 werd aangelegd, en die in de jaren 1952-53 met twee nieuwe secties werd verlengd, is intussen een meesterstuk van wegenbouw geworden. Bedoeld als singelbaan om de westelijke binnenstad, zal zij, na het voltooien van de vierde sectie, de Menensteenweg met de Bruggesteenweg in een wijde boog verbinden. Sierlijk over de golvingen van Roeselare’s bodem glooiend, is zij, met haar gebetonneerd wegdek van 10 m. breedte en beiderzijdse füets- en wandelruimte, de eerste autobaan van de stad geworden.
Vanouds werden door de stedelijke overheid alle middelen aangewend om de straten op te tooien en het stadsbeeld te verfraaien. Overal werden bomen geplant en plantsoenen aangelegd. Blijkens de ‘Stadsboomplantingen’, stonden er in 1712 langs de straten van de binnenstad 661 olmen en abelen, 435 populieren, 50 essen, 48 linden en 76 tronkwilgen ‘soo op de nieuwmarckt, oude speye, nieuwe speye, in de straete leedende van den hazelt naer Joos Lerberge, vandaer naer de nonnekens, voors van dito Lerberghe naer michiel madou inde straete naer Spagnien, als in de straete van rousselaere naer beueren’.
En de Nieuwmarkt was bekleed met ‘Jonghe queckerien van fijne abbeelen’! – Het moderne Roeselare is, helaas, boomarm geworden, tenzij dan langs enkele grote steenwegen. Dit werd echter, in de mate van het mogelijke, vergoed door het aanleggen van parken. In 1936 werd langs de Grote Bassin een Stadspark geopend; verschillende openliggende terreinen, zoals namelijk in de omgeving van het station, werden met gras en bloemen bezaaid, en het aanleggen van een nieuw volkspark nabij de voormalige Spanjemolen is in het vooruitzicht gesteld.
–
Uit ‘Het Roeselaarse Volksleven’ van Désiré Denys uit 1955


