banner
sep 24, 2025
3 Views
Reacties uitgeschakeld voor De Grote Hemme bij Lombardsijde

De Grote Hemme bij Lombardsijde

Written by
banner

Het zeestrand van Nieuwerijde en Vloedgad valt in 1537 in ieder geval binnen de Nieuwpoortse grenzen. Een reglement van die tijd heeft het over de strandschuimers die aangespoelde goederen plunderen nadat een of ander schip op zee is vergaan. Bij elke storm gaat er wel een of ander schip verloren waardoor het de strandschuimers nooit ontbreekt aan gelegenheden om aangespoelde voorwerpen van waarde buit te maken. Een gebruik dat trouwens al bekend stond van de Romeinse tijd. Wie koffers met geld heeft opgevist of opgeraapt heeft aan het strand, moet die brengen naar de woning van Jan de Moncheron. De vinders zullen een deel van het geld krijgen. Net zoals dat het geval is bij de vondst van bijvoorbeeld balen wol, waar gesproken wordt van een vindersloon van 25%. Er kan echter maar een deel opgeëist worden indien de eigenaar van het vergane schip zich niet meer aanbiedt en nadat de overheid de vondsten officieel heeft aangeslagen.

Er zijn nogal wat bewoners die het niet al te nauw nemen met de verplichting om hun vondsten binnen te brengen. Keizer Karel grijpt op 10 december 1547 in en stelt daarmee paal en perk aan hun praktijken. ‘Verdroncken ofte by der zee up de strange gheworpen goederen’ moesten binnen de 24 uur aangegeven te worden. De staat zal alle onkosten binnen de drie werkdagen vergoeden. De heling van aangespoeld goed wordt aanzien als diefstal. Dieven worden opgehangen. Zo eenvoudig zijn leven en dood in die tijd.

De zee geeft en neemt in zijn eeuwigdurende tocht door de tijd. De geestelijken van de abdij van Oudenburg kunnen er over meepraten. De gronden aan de noordkant van de Nieuwpoortse haven zijn al eeuwen eigendom van de abdij nadat ze afgedijkt werden om er akkerland van te maken. Die dijken bezwijken regelmatig onder de druk van het water en zorgen voor grote schade. Niet alleen aan het akkerland zelf, de weggespoelde aarde gaat van langs om meer de doorgang van de havengeul belemmeren. Het stadsbestuur heeft voor een eerste keer ingegrepen in het jaar 1456 wanneer ze de Diederik Volkgravenpolder koopt van de abdij van Oudenburg. De dijken zullen beter in stand kunnen worden gehouden in eigen beheer. Het is ‘wishful thinking’ van de Nieuwpoortnaars. Een geweldige overstroming op Allerheiligen van 1465 spoelt de dijken weg en zorgt ervoor dat er mag herbegonnen worden aan nieuwe ophopingen.

De inspanningen van de stad worden telkens opnieuw om zeep geholpen door de wind en het water. De storm van 1510 is er een mooi voorbeeld van dat het probleem weer op de voorgrond treedt. Dit keer zorgt de dijk van de polder aan de ‘Grote Hemme’ bij Lombardsijde voor het grootste kwaad. De stad zoekt de verantwoordelijkheid weer bij de abdij en start onderhandelingen met de paters om de polder over te nemen. Abdij en stad komen tot een overeenkomst waarbij de polder van eigenaar verhuist voor een jaarlijkse rente van 300 Parijse ponden. Nieuwe dijkbreuken in 1532 en 1533 zorgen ervoor dat ook de Diederik Volkravenpolder en de Kaaipolder onder de controle van het stadsbestuur zullen gebracht worden.

Ook aan de westkant van de haven moeten er verbeteringen worden aangebracht. Het stadsbestuur van Veurne-Ambacht, nochtans verantwoordelijk voor de goede werking van de Rioolbrug, heeft de brug zwaar aan zijn lot overgelaten. Een verwaarlozing die erg nadelig is voor de scheepvaart van Nieuwpoort. Nieuwpoort dringt er bij Veurne-Ambacht al een hele tijd op aan om zijn verplichtingen na te komen, maar dat gebeurt pas na ingrijpen van de Raad van Vlaanderen die bij vonnis van 11 november 1544 de formele opdracht geeft de brug te herstellen en in goede toestand te blijven onderhouden. In de tussentijd, op november 1530 namelijk, heeft Nieuwpoort de toestemming gekregen van keizer Karel om een houten brug aan te leggen over de haven.

Dat Nieuwpoort en Veurne kat en hond zijn met elkaar mag ik zeker niet beweren. Dat betekent echter niet dat er nooit een vuiltje aan de (zee)lucht is. De rechtbanken moeten nu en dan ingrijpen om disputen tussen de twee stadsbesturen of tussen hun burgers te beslechten. Een financiële bijdrage langs hier en een klacht langs daar. Het is stil waar het nooit waait. Schrijver René Dumon neemt een kijkje in de speciale gevallen en sleurt me zo mee doorheen de hele zestiende eeuw.

Op 16 maart 1545 moet een getrouwde vrouw voor de rechtbank verschijnen op beschuldiging van erge feiten. Ik heb er het raden naar wat ze precies heeft uitgespookt, het vonnis dat uitgesproken wordt, geeft aan dat het wel om serieuze feiten gaat. De vierschaar spreekt zich uit dat de dame ’ten torture bi gheselinghe up de banc’ gelegd moet worden en daarbij ’tuuterste te doene’ en het ‘lichaem te onghehinderen’.

Op 5 november 1594 wordt de bazin van herberg ‘De Schomynkel’ gestraft met een boete van drie pond omdat ze bier heeft verkocht boven de vastgestelde prijs. Pekelzonden die niet het vermelden waard zijn en toch haalt de waardin mijn kronieken van de Westhoek. Grappig eigenlijk; zou ze het zelf beseft hebben? Idem dito voor Marc Cassetta die gefoefeld heeft met zijn gewichten bij de levering van een bol kaas. Erger is het gesteld met een Nieuwpoortnaar die iemand op straat heeft aangevallen met ‘een blooten snydere’ en daar nu een boete van 40 pond voor aangesmeerd krijgt. De helft van het geld is bestemd voor de kerk en de andere helft voor de armen van zijn parochie.

Voor de rechter verschijnen is geen pretje in die dagen en het zal zeker al niet plezant zijn om dan ook nog voor het geringste straffen toebedeeld te krijgen. Het blijft hoe dan ook een kwestie om je voor de magistraten rustig en kalm te houden en om de bestraffing niet nog erger te maken. Een burger die zich in 1551 na zijn veroordeling door de rechter niet kon inhouden en hem uitgescholden had dat ‘hij liever zynen hals zoude laten costen dan tvoorseide vonnesse te vulcommen’ wist direct hoe laat het was. Hij zag zich veroordeeld om ‘knielende verghevenesse te biddene aan Gode van Hemelryke, de heere ende wet ende te gaen op eene pilgremage te Kuelen.’ Te voet naar Keulen heen en terug om eens je tong te roeren, dat waren nog eens tijden.

In 1551 blijkt er wrevel te bestaan rond de discipline van de koorzangers die in de oude handschriften vermeld staan als ‘corysten’. Er is geen sprake meer van tucht, de heren komen naar de kerkdiensten als het hun belieft maar willen wel betaald worden als ze er niet zijn. Een beetje zoals de cipiers en het treinpersoneel heden ten dage. De ‘corysten’ worden voor alle duidelijkheid aangesteld en betaald door de stad. De kerkmeesters maken regelmatig hun beklag over de toestand. Toch duurt het nog een hele poos voor Nieuwpoort maatregelen aankondigt die een einde moeten maken aan ‘de desordre ende onghereghelteit’ van de koorpaljassen.

Misschien hebben de zangers last van de warmte. Ik suggereer het alleen maar als blijkt dat het jaar 1551 in de annalen is blijven hangen vanwege zijn erg hete zomer. De droogte slaat toe en de vrees voor brand en vuur zijn reëel. Kijk maar naar al de daken die nog met stro bedekt zijn. Er komen preventieve maatregelen, voor elke deur moet er water beschikbaar zijn. De brandblussers avant la lettre worden verplicht en iedereen moet ‘stelle voor zyne deure watere of een leere vutsteke, naar doude costume.’

De vervanging van stro door dakpannen is al een tijd aan de gang zoals dat het geval is in Veurne en in Duinkerke. De Duinkerkenaars krijgen van hun stadsbestuur een subsidie van 30 schellingen per lot van 1000 dakpannen. Ook een Nieuwpoort is er sprake van een financiële ondersteuning waarbij elk dossier individueel bekeken wordt. Het is in 1551 in elk geval al flink de gewoonte dat Nieuwpoort een derde van de kosten voor zijn rekening neemt als de daken van oude of nieuwe woningen moeten vervangen worden.

De tegeldekkers draaien overuren. De aanvragen komen van overal binnen. Ook van buiten de stad. Ze profiteren van de massale vraag om hun tarieven te verhogen wat zorgt voor een regen van klachten op het stadhuis. De ambtenaren zien zich verplicht om officiële prijzen op te leggen, met daarbij boetes voor de dakwerkers die zich er niet aan houden. Het wordt tijdens deze hete zomer van 1551 ook expliciet verboden om nog opdrachten buiten de Nieuwpoortse stadsmuren uit te voeren.

Dit is een fragment uit Boek 7 van De Kronieken van de Westhoek

Article Categories:
fragment uit deel 7
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Comments are closed.