Eerst een woordje geschiedenis. In de 16de eeuw, tijdens het opkomend protestantisme, werden door aanklevers van de nieuwe leer een aantal baldadigheden gepleegd. Deze buitensporigheden staan in de geschiedenis bekend als de beeldenstormerij tijdens de geuzentijd.
Ontdekking van de gebeenten.
Eerst een woordje geschiedenis. In de 16de eeuw, tijdens het opkomend protestantisme, werden door aanklevers van de nieuwe leer een aantal baldadigheden gepleegd. Deze buitensporigheden staan in de geschiedenis bekend als de beeldenstormerij tijdens de geuzentijd.
Onze streek bleef daar ook niet vrij van. Zo lezen we in de geschiedenis van Poperinge dat de wrede bosgeuzen die zich in de dichte wouden van onze gewesten verscholen, zich niet tevreden hielden met kerken te plunderen en heiligenbeelden te vernielen, maar dat ze daarbij nog de moorderijen der priesters voegden.
Een zekere Hans Camerlynck, een echte moordenaar die in nauwe betrekkingen stond met een paar geusche edellieden en de geusche predikant Jan Michiels, schaarde rond zich een bende van 40 bosgeuzen waarmee hij de dorpen doorliep en overal schrik, moord en vernieling zaaide.
Onder zijn geleide werden beurtelings vermoord de priesters van Houtkerke, Oostcappel, Reningelst, Hondschote en Rexpoede.
Tussen 11 en 12 januari 1568 verwoestten ze de kerk van Reningelst, vatten er de priesters en sleepten ze hen naar de bossen van Nieuwkerke. Onderweg plunderden ze de kerken van Westouter en Loker. Te Dranouter plunderden ze de pastorie, verwondden de pastoor, namen hem gevangen en sleurden hem naar de kerk waar de priesters van Reningelst geboeid lagen.
Van Dranouter trokken ze naar Kemmel, Nieuwkerke en Niepkerke, waar ze de kerken zoals te Reningelst en Loker bestormden en verwoestten. Overal sleepten ze de vier priesters mee en dwongen hen de geroofde voorwerpen te dragen. Tussen Nieuwkerke en Dranouter, omtrent de zwarte molen hielden ze stil en gelastten ze de priester om neer te knielen. Hun kleren werden afgerukt en daar werden ze ter plekke vermoord. De pastoor van Reningelst, Judocus genoemd, werd overdekt met wonden en de keel afgesneden; een van de kapelanen werd gewurgd; de derde priester werd de onderste lip afgesneden en daarna doorstoken.
Pastoor Breufkin van Dranouter ontsnapte aan de moordpartij doordat de bovengenoemde Camerlynck voor hem ten beste sprak.
Van de Zwarteberg trokken de booswichten naar Wulvergem en Reningelst en van daar naar de omstreken van Watou waar, tijdens een onderlinge twist het de pastoor van Dranouter lukt om te vluchten en te ontkomen. De lijken van de drie vermoorde priesters werden gevonden in een beek, lopende langs een bos, genaamd het Westhofbos en begraven in de kerk van Reningelst.
Voor de oorlog heeft men vruchteloos tijdens de herstelling van de kerk gezocht naar de overblijfselen van deze drie priesters.
Dinsdag laatstleden heeft men in de kerk van Reningelst de gebeenten ontdekt en ontgraven van de drie pastoors-martelaars die in de 16de eeuw vermoord werden. Dat waren:
Judocus Huyghesoone, pastoor, 45 jaar
Jaan Panneel, kapelaan
Robrecht Ryspoort, geestelijke koster
Ze stierven voor het geloof. Vooral omdat de heilige mis niet wilden afzweren aan de zuidkant van de zwarte molen, in de Westhofbossen, op de scheiding van West-Nieuwkerke en Dranouter, op verkoren-maandag 12 januari 1568 om 23u bij zeer klare maneschijn. Ze werden de 18de gevonden en de 20ste in de kerk van Reningelst voor het hoog altaar ‘Renier’ begraven.
Enkele dagen nadien werd door de eerwaarde deken van Poperinge een plechtige dienst gehouden die door wel 400 mensen werd bijgewoond. Een jaar later werd een zerk met grafschrift geplaatst. Later werd de kerk uitgebreid en verdween het grafschrift, zodat men eindigde met de plaats van de drie martelaars niet meer te kennen.Â
De heren pastoor De Seure in 1868 en Vanneste in 1893 zochten ze dan ook waar ze niet te vinden waren. Kapelaan Lamerant heeft nauwkeurig de kerk bestudeerd en is tot het besluit gekomen dat het hoog altaar in 1568 tegen de toren stond, aan de westkant en de martelaars dus juist in het midden van de tegenwoordige kerk lagen.
Daar heeft hij dus doen delven, verleden dinsdag 24 april 1923, met drie mannen en na twee uren werken, om 9u30 op een diepte van 1m50 stootte de spade van een van de mannen op het scheenbeen van een van de martelaren. Twee uren later waren al de harde beenderen (de zachte waren verteerd) van de drie geloofshelden bovengehaald.
Men had bij gebrek van de oude grafsteen wel een geschreven stuk willen vinden, maar men heeft er geen gevonden. Voor het overige verliep alles naar wens.
De pastoor was bijzonder groot van gestalte en 45 jaar oud. Dus moest een groot geraamte met nog bewaarde tanden gevonden worden. Zo is het ook geweest. De twee andere geestelijken waren waarschijnlijk nog jonger dan hun herder, dus geraamten met tanden waren gewenst. Welnu; geen tand ontbrak. Het waren priesters, dus begraven met priesterkleren of gedeelten ervan.
Was er iets over, het zou een stuk stole zijn. Een paar stukjes bij een geraamte gevonden, met grove boord, dus waarschijnlijk van een stole.
De lijken lagen twee met het hoofd naar het westen, het andere, (het minste) met het hoofd naar het oosten, zodat de benen een voet ver tussen de benen van de twee anderen kwamen.
Van de twee die met de voeten naar het oosten gericht waren, lag het grootste lijk rechts, dat lijk had ook in een kist gelegen (van eikenhout naar het nogal redelijk goed blijkt), dus alles wijst erop dat het groot geraamte van de pastoor was, met natuurlijk aan zijn linkerzijde zijn kapelaan en aan hun beide voeten de geestelijke koster.
Het mag bevestigd worden dat men bijna zonder mogelijke twijfel de overblijfselen van de drie priesters-martelaars gevonden heeft.
Alle H.H. Martelaars, bidt voor ons!
–
Uit de krant van 1923 – www.historischekranten.be –