Dat de landgrenzen van Picardië en zijn etnische verbondenheid met het noorden met verloop van tijd verloren gaan ligt volgens Van Es aan de sterkte van de Franse dynastie waar hele generaties van koningen hier hun invloed hebben laten gelden. Terwijl de generaties graven in Vlaanderen telkens opnieuw ophouden met bestaan wanneer de mannelijke lijn uitsterft. De Picardische tussentaal blijft desondanks lange tijd geprangd tussen het Vlaams van de Westhoek en het Romaans van de ‘Ile de France’.
Die taal moet wel degelijk ontstaan zijn ten zuiden van de Somme. Voor de Fransen is het Picardisch een zuiver dialect. Ze hebben natuurlijk gelijk omdat de volkstaal in Picardië sterk afwijkt van het Frans. De bevolkingslaag van het gebied moet sterk afwijken van die van de ‘Ile de France’. Op basis van geschiedkundige aanduidingen en de aanwezigheid van Ingaewonismen kan er aangenomen worden dat de bevolking van Picardië tot dezelfde groep behoort als de groep die vanaf Nederland via de Vlaamse provincies tot aan de ‘Ile de France’ één ‘pre-Frankische’ laag uitmaakte.
Het lijkt erop dat pas na het jaar 500 een Frankisch-Sicambrische volksstam de regio ten zuiden van de Somme onderwerpt. Dat kan afgeleid worden uit de aanwezigheid van Saksische ‘born’ namen gecombineerd met Frankische ‘bron’ namen. Zo bestaat er in Corbie een Thiembronne naast Seburne. Het Sicambrisch-Frankische vorstengeslacht trekt in de loop van de 5de eeuw vanuit Dispargum (Duisburg) via Brabant naar Doornik. Vandaar gaat het naar Amiens en vervolgens naar Parijs die hun hoofdstad wordt.
Het bestaan van een hertogdom Francia Maritima naast het eigenlijke hertogdom Francia duidt op een etnisch verschil tussen beide. Dat kan mogelijk zijn maar er mag niet uit het oog verloren worden dat de reeks Frankische stammen ook wel een allegaartje van dialecten met zich zal meedragen. Veel historici zijn van mening dat de Romanisering achteraf vrij snel gebeurd is. Van Es is overtuigd van het tegendeel. De verfransing is er mondjesmaat gekomen.
Om die snelle Romanisering te verklaren grijpen de geschiedkundigen terug naar de theorie dat er één gesloten Germaanse nederzetting heerste tot aan de Kwinte, zeg maar tot aan Calais. Tot aan de Somme is er sprake van verspreide kolonies Germanen en verderop naar het zuiden settelen Germaanse adelen zich als leenheer boven een mix van Gallo-Romaanse horigen. Het lijkt duidelijk dat als er sprake is van een taalverandering die voor het eerste zal plaatsvinden bij hooggeplaatste personen.
Maar dat de Belgische horigen zomaar massaal van taal zouden veranderen is gewoonweg onmogelijk. Aan de Galliërs moet niet eens gedacht worden want die zitten in het jaar 100 al beneden de Loire. Verder valt het toch wel op dat er in de primitieve Franse taal van toen sprake is van ongeveer vijfhonderd woorden van Germaanse oorsprong terwijl er amper Gallische woorden overgenomen zijn. De Franse taalkundige Antoine Meillet zet daartegenover dat het aantal Romaanse woorden in het ontbolsterend Frans gering is.
Pakweg vierhonderd woorden afkomstig uit het dialect en de ‘sneltaal’ van de soldaten waaruit het Frans zich uiteindelijk zal ontwikkelen. Die vierhonderd waarvan sprake zullen niet alleen in het Frans achterblijven maar ook in het Spaans en het Roemeens hun sporen achterlaten. De rest van de Franse taalschat zal later ontstaan door toedoen van geleerden en taalkundigen. Wanneer ik nu terugkeer naar de Frankische tijden dan kan ik vaststellen dat er al vroeg een soort provinciaals Latijn gesproken wordt bij de hooggeplaatsten.
Venantius Fortunatus, Sidonius Appolinarius en Gregorius van Tours bewijzen dit in hun geschriften. Het zijn zij die de opperlaag hebben gestuwd om hun voorbeeld te volgen. De lagere bevolking spreekt zijn moedertaal en als ze al een andere taal spraken zal die het soldatenjargon zijn.
Het Latijn ligt zeker niet aan de basis van het Frans. Die eer wordt toebedeeld aan dat soldatenjargon met zijn amper vierhonderd woorden. Vanuit dat brabbeltaaltje ontstaan alle Romaanse talen buiten Italië en de Provence. Hier en daar zal het Latijn wel zijn inbreng hebben met zogezegde neolatinismen die zich gaan enten op de nieuwe taal. Het zijn Germaanse monden die deze talen doen ontstaan in een ‘langue d’ oïl’ en een ‘langue d’Oc’ die op hun beurt verder zullen opgesplitst worden in diverse dialecten.
Ik heb het hier over het Bourgondisch, het Frans, Normandisch, Picardisch en het Waals. In alle regio’s ten noorden van de Loire moet de meerderheid van de bevolking er Germaans geweest zijn. De scheiding tussen het Frans en het Picardisch is altijd scherp merkbaar geweest. ‘Picardie’ heeft in de 14de eeuw niet alleen een geografische betekenis maar ook een politieke. Feitelijk kan dit land in de buurt van Amiens en Abbeville toen al beschouwd worden als een grenslijn van het front van de Romanen tegen de Vlamingen. Zeg maar een breuklijn tussen het Vlaams en het Frans of in die tijd nog het Romaans en het Diets.
De taalgrens van toen. Met verloop van tijd zal de grens waar het Vlaams ophoudt te bestaan altijd maar verschuiven naar het noorden. De Romanisering voltrekt zich heel geleidelijk en begint altijd opnieuw bij de hogere burgerij. Net zoals dat het geval is in Belgisch Vlaanderen. Die verfransing wordt daarbij gestimuleerd door de kerk die onder Romaanse leiding staat en waarbij de meeste kloosterorden hun hoofdzetel in Romaans gebied hebben.
De Vlaamse geschiedkundige Karel De Flou ziet er een duidelijke strategie van de Franse koning in. Die heeft voldoende staatkundige redenen om eenheid van taal te ambiëren over het hele land. Een pak gebieden hangen natuurlijk rechtstreeks van hem af. Telkens er een van die leengebieden zonder opvolger komt te vallen zorgt hij er voor dat die in handen komt van zuivere Romaanse adel die dan nog bij voorkeur uit Anjou. De Romanisering wordt zo gedurende veel eeuwen met vereende krachten uitgevoerd.
Zo wordt bijvoorbeeld nog in de 19de eeuw door de staat betaalde salarissen ingehouden voor wie Vlaams preekt of catechismuslessen in het Vlaams houdt. Dat er veel tijd over gaat blijkt bijvoorbeeld bij een aantal kloosters. Die van Corbie, St.-Riquier, Hasnon, St.-Amand en Maubeuge zijn in de 11de eeuw nog volledig Vlaams van aard. De Romanisering hier zal zeker driehonderd jaar aanslepen en is pas voltrokken in de 14de eeuw. De grote bevolkingscentra blijken daarentegen kernen van Romanisering geweest te zijn. Van Es concentreert zich nu op de Walen. Van waar komen die opgedoken? Ik vraag het me af. Net als de inwoners van Picardië danken ze hun bijnaam aan de Germanen. Een Waal werd er oorspronkelijk als ‘Walah’ of ‘vreemdeling’ omschreven.
De term ‘Walen’ houdt verband met zwerven of wentelen. Etnisch gezien zijn ze een mix die hier staat omschreven als ‘noords’ gemengd samen met een deel ‘alpine’ die absoluut niet van Keltische oorsprong is. Het Waals ontstaat net zoals het Frans en de diverse dialecten in Picardië, Normandië, Bourgondië uit het al voornoemde brabbeltaaltje van de oude soldaten die zich op het hele Gallo-Romeinse grondgebied moesten zien verstaanbaar te maken. Een taaltje met vooral een Germaanse inslag waarop de Latijns kennende ‘clerici’ neolatinismen hebben geënt.
Als ik kijk naar het Frans ontstaat deze taal in de mond van de Neder-Frankische stam die vanuit Westfalen over Salland, Betuwe, Brabant naar Doornik, Amiens en Parijs trok om zich later in de ‘Ile de France’ te vestigen, ten westen van de Oise. Het Waals heeft vermoedelijk een Middelfrankische (Ripuarische?) achtergrond. Franken die aan de oevers van de Rijn woonden. De Ripuariërs dringen via Tongeren verder het Maasdal in.
Dit is een fragment uit Boek 7 van De Kronieken van de Westhoek


