Jozef II sterft op 20 maart 1790 en laat een warboel achter. Zijn broer en opvolger Leopold II probeert de schermen te lijmen en de vrede in zijn uitgestrekte landen te herstellen. Zo wil hij absoluut de schone Belgische staten weer in zijn bezit krijgen, die behoren nu eenmaal tot zijn erfenis. Hoe kan hij dat beter realiseren dan met de nodige schone beloften? Dat hij de bijzondere vrijheden van elke gouw zal laten onderhouden bijvoorbeeld. Maar de Staten vertrouwen zijn schone woorden niet en beslissen om de strijd tot het uiterste verder te zetten.
Financieel oogt het plaatje helemaal niet rooskleurig. De kas is uitgeput, het congres zoekt verwoed naar middelen om wapens en levensmiddelen in te zamelen. De Staten van West-Vlaanderen sturen op 7 juni 1790 500 man naar het leger. Op 8 augustus – ter gelegenheid van Thuyndag – schenken de Ieperse ‘dochters’ twee ijzeren kanonnen en een vaandel. Een gift voor het vaderland. De beiaard speelt daarbij zijn deuntjes, de klokken luiden en er is feest in de stad. Toch lopen de Ieperlingen allemaal rond met kleine en bange hartjes.
Hun vrees is terecht. Wanneer de nieuwe keizer tot de vaststelling komt dat zijn voorstellen niet geaccepteerd worden grijpt hij militair in. Veldmaarschalk-vrijheer de Bender rukt op met een leger van 40.000 soldaten om de Nederlanden met geweld te heroveren. Als het niet kan in rust en overleg dan zal het met de wapens moeten gebeuren. Het congres blijft pal in zijn overtuiging om de onafhankelijkheid van de Nederlanden te verdedigen en bij de bevolking groeit de geestdrift om een steentje daartoe bij te dragen.
Toch kunnen onze ongeoefende vrijwilligers geen standhouden tegen het Oostenrijkse leger dat op 2 december logischerwijze Brussel binnenmarcheert. De congresleden vluchten naar Holland, het verraste volk stelt vast dat de Oostenrijkse soldaten het beschaafd houden. De belofte dat de mensen zullen terugkeren naar een bestuur zoals onder Maria Theresia laat hen overstag gaan voor hun nieuwe keizer Leopold. De Belgische Staten hebben even gesnuffeld aan het vuur van de onafhankelijkheid. Terwijl ze zich nu weer moeten schikken naar de wil van hun vroegere bezetter blijft hoe dan ook het vuur smeulen in de resterende assen.
In West-Vlaanderen hebben ze ook ferm gehoopt op een zegepraal tegen die van Oostenrijk. Op 17 oktober 1790 richten de Ieperlingen de ‘hoed van de vrijheid’ op bij de hoofdwacht. Een mast van een meter of dertig hoog, voorzien van een blikken hoed met een in het zwart geschilderde pluim. Hoog boven de mast wapperen driekleurige vlaggen met de spreuk ‘vrij of dood’ op het wapenschild van West-Vlaanderen. De Staten van West-Vlaanderen tonen zich na de verklaringen van keizer Leopold d.d. 14 en 31 oktober allerminst geneigd om zich opnieuw te onderwerpen.
Integendeel: op 11 november verschijnt er een oproep tot mobilisatie voor nieuwe vrijwilligers om de linies van Brabant en Henegouwen te helpen verdedigen. Dat zou gebeuren onder het bevel van commissaris-generaal Malou-Riga. De inwoners krijgen tijd tot de 24ste november om de lijsten van het voetvolk, het paardenvolk en de kanonniers te komen aanvullen. De respons bij de bevolking is bijzonder matig, de tijden zijn er niet naar om jongelui te missen voor oorlogsdoeleinden.
Op 30 november 1790 komt Malou wat dwingender uit de hoek, zwaait hij met termen als ‘beminde medebroeders en vrienden’ in zijn zoektocht naar vrijwilligers. Zo bijvoorbeeld aan de ‘voluntairen’ van Elzendamme of ze zich willen klaarhouden voor een optocht die zal starten aan de Ieperse Esplanade op zaterdag 4 december vanaf 8u. Vlaanderen stelt niets fatsoenlijk tegenover het vijandelijk leger van de Oostenrijkers. De onderwerping aan keizer Leopold is een week later al een feit. De hoed van de vrijheid verdwijnt op 9 december uit het straatbeeld. Op 29 december 1790 stappen 1.500 mannen voetvolk van het regiment van Jozef Colleredo met vliegende vaandels en slaande trommels de stad binnen. Ze sleuren drie kanonnen en veel legerwagens met zich mee. De Oostenrijkers nemen bezit van de kazernes en de vestingen.
Uiterlijk lijkt het er op dat ze hier in Ieper niet de minste weerstand ondervinden. En toch is de situatie hier niet zo rustig als die lijkt. De Vonckisten beschikken potverdorie echt wel over veel aanhangers in het Ieperse. De Ieperlingen hadden zich samen met andere uitwijkelingen te Rijsel in de voorbije meimaand al laten opmerken door een mislukte aanslag op het congres. Hun opruiende pamfletten over de oppermacht van het volk en over de Franse Revolutie gaan vaak over de schreef en bevatten misleidende boodschappen die veel Vlamingen misleiden. Hun beweringen dat het congres de terugkeer van de oude vrijheden niet ernstig neemt stoelen nergens op en zijn enkel bedoeld om de straten onrustig te houden. Malou-Riga steekt zijn bewondering voor de Fransen niet onder stoelen of banken. Terwijl het congres de Fransen als vijanden beschouwt zijn ze integendeel onze broeders beweert de Ieperse aanvoerder.
Schrijver Allaeys neemt een een kijkje over de grenzen waar de situatie totaal verschilt van die bij ons. Daar is de koning alleen meester. Lodewijk XIV heeft die heerszucht ten top gedreven en doorgegeven aan zijn opvolgers. Lodewijk XVI teert er op verder maar is helemaal niet geïnteresseerd in het welzijn van zijn eigen volk. Terwijl de Fransen van groot naar klein gemanipuleerd worden door opruiende schriften die het hebben over de decadentie aan het Franse hof en bij de hoogste kringen.
De vroegere achting voor Lodewijk XIV is ondertussen al veranderd in een diepe minachting. Vooral wanneer de buitensporigheden en de wulpse toestanden aan het koninklijk hof zomaar op straat belanden. De afkeer van het volk voor het koningshuis groeit met de dag. Terwijl de Fransen moeten zwoegen en zweten om in leven te blijven gooit het koningshuis het geld over de balk. Dat Lodewijk XVI in wezen een onberispelijk gedrag vertoont willen de inwoners in de Franse straten niet zien. Vooral de opdeling van de maatschappij in drie standen verhit de gemoederen. Eerst zijn er de Franse edelen. In de vroegere riddertijd maakten ze de roem van het koninkrijk uit. Toen konden ze tijdens de oorlogen hun kracht en macht uitstralen.
Op het einde van de 18de eeuw leiden ze een onbezorgd leven aan het koninklijk hof. De oude edeldom kijkt vol minachting neer op de nieuwelingen in hun stand die vaak hun status hebben gekocht, de papieren edeldom staat bekend als een nest bloedzuigers met een niet te blussen geldzucht. De tweede stand is de clerus. De hoge geestelijkheid ondergaat de invloed van het koninklijk hof dat alles te zeggen heeft over hun benoemingen. Van een godsdienstige zending kan men amper praten. Holle boodschappen, status en eigenbelang spelen de hoofdrol. Hun leventjes staan in schril contrast met de priesters van de lagere rangen die met het volk leven en strijden voor een beter leven. De eenvoudige priesters krijgen van overheidswege niets en moeten hun eigen boontjes doppen.
De derde stand in Frankrijk bestaat uit de burgerij. Mensen die rijk en machtig geworden zijn door arbeid, handel of nijverheid, in het bezit van rijkdommen en landgoederen. Velen zitten in bestuursraden maar hebben – gezien de almacht van de koning – feitelijk niets in de pap te brokken. Wie denkt dat de rest van de verpauperde bevolking ingedeeld tot een vierde stand behoort hier in Frankrijk komt bedrogen uit. Deze zwijgende meerderheid bezit niet eens het recht om zich in een stand geklasseerd te zien.
Tijdens de Statenvergadering van 1789 komt de tweespalt tussen de standen scherp naar voor. De burgerij wil zich meester maken van de macht ten koste van de adel. De edelen zetten alles op het spel om hun macht en voorrechten te behouden terwijl de hogere clerus tussen beide partijen dobbert en alleen maar afwacht. De enige persoon die op dat moment eendracht en vrede wenst is koning Lodewijk XVI die de nodige hervormingen wil doorvoeren maar zich daarmee nog in een groter wespennest stort. Alles wat hij ook maar voorstelt wordt door zowat alle partijen misbegrepen zodat hij uiteindelijk nergens nog steun en advies vindt. De geest van de revolutie kruipt langzaam uit de fles. Tijdens de nationale vergadering van 17 juni 1789 grijpt de derde stand de macht, gesteund door enkele edelen.
Zij zullen voortaan de wet dicteren in Frankrijk. De soevereiniteit van de koning is verleden tijd, de omwenteling kan nu helemaal losbarsten. In Parijs stoken figuren als Marat, Robespierre en Danton het volk op om de nieuwe nationale vergadering in massa te ondersteunen en te helpen bij het stemmen van revolutionaire veranderingen. Met de kracht van de straat slagen ze er in ongelooflijke hervormingen door te voeren. Zo bijvoorbeeld de verklaring van ‘de rechten van de mens’, de afschaffing van de adel en de burgerlijke inrichting van de clerus. Daarbij verliest de kerk al zijn eigendommen en zien de priesters zich verplicht trouw te zweren aan de grondwet.
Dit is een fragment uit Boek 10 van De Kronieken van de Westhoek


