Bij Broodseinde ligt de Maarlestraat. In Duitsland, Engeland, Frankrijk, België, Nederland en daarbuiten krioelt het van de varianten op el-apa, il-apa, ol-apa, ul-apa en al-apa. De latere Germanen en Kelten zijn hun dialecten gaan enten op diezelfde oernamen. In de regio van Zonnebeke zijn de sporen van de oude waterplaatsen navenant. Het oude water dat we nog terugvinden in de naam van de Leie die ooit tot aan de voet van Geluveld, Hollebeke, Zillebeke en Ieper reikte.
Het oude water van de ‘il-apa’, de ‘il-lis’naar de ‘Lys’, de Leie. De plaatsnamen met ill(n)e, oll(m)e, ulle, hulle, al(m)e, el(m)e zijn zowat overal terug te vinden. Houthem, dicht bij de Leie droeg vroeger de naam van Holthem. Wat verderop heet Rijsel niet voor niets ‘Lille’. De mensen spreken van ‘Leegem’ als ze Ledegem bedoelen.
Oorspronkelijk staat hiervan natuurlijk (il)leghem aan de basis. Wel te verstaan dat die ‘hem’ er pas in Frankische tijden bij komt als mijn ’thuis’ aan het water. Kijk maar naar de oude landkaarten. Zonnebeke zelf wordt vanaf het jaar 1000 genoemd als Honnebeke, Sinnebecche. Je ziet en ruikt de waterplaats aan de ilne of ulne. Kijk maar naar Hollebeke aan de olne, naar Zillebeke aan de ilne. Kijk maar naar het ‘Wieltje’ (illtje). Wat te zeggen van Bellewaerde (ille)? Kijk naar de Hanebeek waar natuurlijk de alne in verscholen zit.
We gaan verder. Geluveld en Geluwe zijn natuurlijk Hilleveld (hille-ille) en Hilwe (hille). Molenaarelst is natuurlijk Mor-ulle. De havenplaatsen bij Komen en bij Ieper heten niet per toeval Brielen. Ze staan voor ‘ille’. Ieper staat voor ‘il’pre. De Bassevillebeek is natuurlijk een laaggelegen beek van de ille. De Hanebeek was oorspronkelijk de Halnebeek, de Alne, de Ane zoals in Frankrijk de Aisne en de Aa. De Hene vloeit trouwens ook in Henegouwen.
De Hullaertdreef aan Den Doel verwijst natuurlijk naar de (h)ulle. In 844 wordt Passendale voor het eerst omschreven als Pascandala. Dat de naam ‘pasik’ (kind) in Passendale terug te vinden is, lijkt erg twijfelachtig. Het achtervoegsel ‘ala’ laat echter opnieuw een oeroude plaats aan het water vermoeden. De naam poel is een erfenis van ‘ulle’. Het dal tussen Ieper en het Hooghe wordt aanvankelijk het Lichterveld (Illichterveld) genoemd.
Er is dus naast Hilleveld een Lichterveld. Er is méér! Tussen Broodseinde en Passendale vinden we het Rozeveld en de Rozestraat die natuurlijk niets te maken hebben met bloemen. Broodseinde en Rozeveld zijn als broer en zuster. Een derde dicht familielid is natuurlijk Rosebecca dat we op vandaag kennen als Westrozebeke.
Vergeet de verhalen die Broodseinde linken met brood! Alles heeft te maken met water. De watergelinkte term O(l)rot maakt het duidelijk dat de vroegere bewoners hun land dicht bij het water omschrijven als Orotseinde en Orotsveld. De vroegere ‘olle’ naam van Lombardsijde staat trouwens bekend als Orot. Roeselare (Roulers) koestert nog altijd zijn middeleeuwse – Latijnse – naam Rollarium.
De vergelijking vind je trouwens over heel Europa. In de buurt van het Duitse Stuttgart ligt het oude stadje Rosenberg bij de Orrotsee. Ook in Frankrijk is er een plaats met de naam Orrot. Niet ver in de buurt van Rosenberg ligt trouwens Esslingen een zusterstad van Beselare. Oude kaarten geven de naam Bekelare aan de heksengemeente. Bek-illa-re?
De oorspronkelijke Indo-Europeanen van de Westhoek komen vanaf het jaar -800 meer en in aanvaring met volkeren die vanuit het oosten optrekken naar de westelijke gebieden van Europa. Ze verspreiden zich via het deltagebied van de Rijn en de Maas tot over de Schelde en de Leie. Het waterniveau aan de voet van Zonnebeke, Geluveld en Zandvoorde is op dat moment in tijd gevoelig gedaald. De voorbije eeuwen is er bos in de plaats gekomen op deze aangespoelde en zeer fertiele kleibodem. De nieuwe mensen zijn Kelten, Celtae.
Ze vermengen zich al dan niet op gewelddadige manier met de lokale inwoners. Enkele honderden jaren is de versmelting een feit. Het zijn allemaal Galliërs geworden. Steeds meer gronden worden aangesproken om de groeiende bevolking te kunnen huisvesten. Het Keltisch-Gallische rijk bestaat uit duizenden verschillende stammen die onafhankelijk van elkaar leven. Hun huizen – te midden van de wouden – zijn gemaakt van hout en stro en zijn bepleisterd met klei.
Ze groeperen hun huizen en zoeken voortdurend naar nieuwe technieken om hun dorpen te verdedigen. In onze streek, dus ook in die van Zonnebeke, spreken we van oppida of heuvelforten. Het zijn vernuftig aangelegde aarden wallen en grachten. Meestal wordt een heuvelfort gebouwd op een natuurlijke heuvel. Via hindernissen wordt het voor een vijand zeer moeilijk om tot in het centrum van de vesting te geraken. De heuvelforten dienen niet enkel als verdedigingssysteem, ze zijn ze natuurlijk ook toevluchtsoorden in tijden van onrust. De heuvelforten – het exemplaar op de Kemmelberg is bijvoorbeeld erg imposant – bieden plaats voor handelsactiviteiten, nijverheid en religie.
Oostelijk gelegen van het laaggelegen moerasgebied van Ieper en Zillebeke doemen de dichtbeboste heuvels van het Hooghe en de Zandberg op. Een ondoordringbaar woud dat al vele duizenden jaar oud is. De mensen noemen het de Rumetra. Het woud strekt zich uit van de Kemmelberg tot aan de buitengebieden van Brugge. Donker en reusachtig. Een woud zonder genade. In deze Rumetra liggen wouden die pas veel later zullen omschreven worden als de Nonnenbossen of het Polygonebos.
Met daarin verscholen Den Doel en Het Veld. Op een hoogte van pakweg 50 meter zijn de heuvels de voorbije duizenden jaren gevrijwaard gebleven van het water. De plek waar ooit het centrum van Zonnebeke zal komen ligt op 27m hoogte. Heuvelopwaarts gaan we van hier naar de heuvelrug van Broodseinde. De bodem op de Zonnebeekse heuvels is één en al klei. Waar er erosie kon ontstaan, is er sprake van zand, grind en keien. Goed voor bomen zoals de zomereik, de esdoorn of de wilde kastanje. Uitstekend voor heide, brem en biezen.
De lager gelegen gebieden en de heuvelruggen hebben echter een vruchtbare bodem waar leem en klei elkaar afwisselen. Hier duiken sporadisch de eerste landbouwexploitaties op. Midden in de bossen die propvol gevuld staan met beuken, eiken, hazelaars en essen. Enkele eeuwen voor het begin van onze tijdrekening vallen de Belgen (de Saksen), een oorlogzuchtig volk afkomstig uit Germanië (Duitsland), de lage landen binnen. Enkele tientallen Germaanse volksstammen komen zich vestigen in België en Nederland. In Vlaanderen zijn dat de Menapiërs, de Atrebaten en de Morinen.
De laaggelegen gebieden van de Westhoek worden nu bewoond door de Morinen, genoemd naar de vele moerassen of ‘moeren’ die verspreid zijn over onze streek. De hoogtelijn (40 à 50m) die vanuit de Leie oprijst ter hoogte van Zandvoorde en die verder golft naar Passendale en Klerken vormt niet alleen de waterscheidingslijn tussen de Leie en het Ijzerbekken. De laaggelegen gebieden zijn Morinisch territorium.
De heuvels van groot Zonnebeke vormen zowat de scheidingslijn – het spergebied – met het gebied van de Menapiërs. De Menapiërs leven niet meteen in de beste verstandhouding met de Morinen. Elk leeft meestal in zijn eigen gebieden. De Morini van de laaggelegen moerassen en de Menapiërs van de heuvels komen nu en dan met elkaar in conflict. Primaire en oorlogszuchtige twisten tussen rivaliserende volksstammen.
Dit is een fragment uit Boek 1 van De Kronieken van de Westhoek


