Onder de Saksische volkeren figureren de Katten. Ze komen uit de streek van Hessen. Het gebied van de Rijn en de Main bij Frankfurt, Wiesbaden, Marburg en Kassel. Het zijn de Katten die eigenlijk de meeste sporen achterlaten van hun vroege aanwezigheid in de Westhoek. De Katsberg, de Kattevliet, Kattebeke, Kattestraete, Kathove. De lust bekruipt me om ook hier de Ieperse kattenstoet aan toe te voegen. Vermoedelijk vinden we ook hier de naam van de Casselberg.
De naam van het stadje evolueert van Catisletum, Katsletum, Casletum naar Kattisletanus mons, Kattisletensis, Calesmons. Is het trouwens toeval dat in de plek van waar ze vandaan komen ook een Kassel bestaat? Van de 4de tot de 8e eeuw is Casletum niet meer te vinden in de boeken. ‘Vermoedelijk verwoest’, veronderstelt geschiedschrijver Schayes. In de 9de eeuw vinden we Cassel terug onder de naam Casletum, een oorkonde van 814 heeft het over Catisletum en de berg wordt nu omschreven als ‘Cales mons’.
Geleidelijk aan verdwijnt de herinnering aan de Katten, maar in een akte van 1227 treffen we opnieuw de naam van Katsland en de Katsberg aan. De naam ‘Cales mons’ lijkt trouwens verdacht veel op ‘Kales’, het Calais van vandaag dat in diezelfde tijd ook als ‘Caletum’ wordt betiteld. Kunnen Calais en Cassel broer en zus zijn?
Mijn schrijver Victor Derode is aangekomen bij de Kerles, de Kerels. Hij is ervan overtuigd dat hier de echte wortels van de Vlamingen in Frankrijk terug te vinden zijn. In de noorderse talen worden de edelen aangesproken als ‘Jarl’. In Engeland is dit ‘Earl’. Het lager volk, de plebs, de horigen en de slaven noemen ze ‘Troeelle’. De vrije en hardwerkende middenklasse mensen zijn de ‘Ceorls’. Van die namen komen de namen Keerl, Kaerl, Kerel, Karlin en finaal ook Kerle.
Het woord Kerle staat neergeschreven in de Edda, een verzameling van de oudste mythologische verhalen uit het noorden van Europa. De Kerls en de Fledmen leven samen in diezelfde Westhoek. Enkele tellen later in onze geschiedenis versmelten ze (volgens de historicus) tot de Flemings om uiteindelijk als ‘Vlaminks’ te landen. De Kerls bezetten een enclave van waaruit de kasselrijen van Veurne en van Sint-Winoksbergen zich ontwikkelen. Het Kerelgebied beslaat onder andere het territorium van Broekburg, Duinkerke, Cassel, Belle, Guînes, Ardres en Terwaan. De Kerls stellen zich vijandig op tegen elke vorm van vreemde overheersing.
Zo kunnen ze de Romeinen die Gallië bezet houden, noch zien, noch ruiken. En ook hun haat tegen de Saksische families zit diep. In de 7de eeuw als er eigenlijk al lang geen sprake is van de Romeinen, krijgt prediker Sint-Elooi de kwalificatie van vuile ‘Romein’ naar zich toe geslingerd. Een uiting van hun diepste antipathie voor dat volk.
‘Denk maar niet Romein’, roepen ze naar de apostel, ‘denk maar niet dat wij onze eigen cultussen gaan opgeven om je te plezieren.’ De wet in Brugge is deze van de Kerels. Afgezanten van Rome en geestelijken blijven beschouwd als Romeinen. De financiële compensatie die moet betaald worden voor de moord op een geestelijke bedraagt de helft van die bij de moord op een vrije man.
De Salische wetten volgen diezelfde redenering: de compensatie voor de moord op een Romein bedraagt de helft van die op een Frank. De Kerels tonen trouwens diezelfde haat tegen de Franken zelf en dat manifesteert zich vrij regelmatig in de geschiedenis. Zo hebben geen goed oog in het huwelijk van de Boudewijn met de Ijzeren Arm met Judith, de dochter van Karel de Kale. Uit dat huwelijk spruit rond het jaar 865 de kleine Boudewijn II van Vlaanderen voort.
De Kerels dopen de kleine al vast met de zelfde bijnaam als zijn gehate grootvader en noemen hem Boudewijn de Kale. Nu zouden we dat in ons dialect sarcastisch omschrijven als ‘Karel, ons kletsekopke’ Een bijnaam die niet al te goed in de aarde valt bij de Franken die een flinke haardos als een teken van mannelijkheid en autoriteit aanzien. De nieuwe graaf probeert de Kerels enkele jaren later wat te paaien als hij zijn zoon de naam van Arnulf schenkt, de naam van een heilige die het bloed van de Romeinen en het Germaanse bloed van de Kerls bezit.
Het is een toegeving die weinig indruk maakt op de Kerels. Ze dragen hun haren kort en torsen lange baarden. Terwijl de heren, net andersom, met lange haren rondlopen en hun kin scheren. Er kan geen groter contrast bestaan. Iets wat trouwens erg opvalt tijdens de kruistochten waarbij de ridders maar al te duidelijk in schril contrast staan met het voetvolk. Graaf Boudewijn IV beslist op jonge leeftijd, hij is geboren in 980, om een belangrijk signaal te geven aan de Kerels door zelf een lange baard te dragen. En zo gaat hij dank zij de Kerels verder door het leven met de bijnaam ‘Belle Barbe’, Boudewijn met de Schone Baard. Hij is trouwens niet de eerste vorst, want rond 800 had Karel ‘Karl’ De Grote een lange baard laten vergezellen van wapperende haren.
Vooral met hun taal distantiëren de Kerels zich van al de rest. Ze spreken het Teutoons, Platdiets. Het Vlaams. De landheren zelf cultiveren het Frans. Dit verschil in taal vormt een onoverbrugbare barrière. Wat betekent het toch telkens een triomf voor de Kerels als ze in hun hardnekkige strijd tegen de Fransen stilaan wat meer Vlaams in hun publieke oorkonden kunnen zien verschijnen. De Kerels verachten de Franken dat ze zich lieten vangen aan het christendom.
Een opmerkelijk gebeuren in de geschiedenis vindt zijn oorsprong in die minachting. Zover we kunnen kijken in de geschiedenis van de Westhoek bestaat er tussen de Saksen zelf een ononderbroken staat van vijandigheid. De ene moord na de andere die dan gevolgd wordt door wraakoefeningen en represaillemaatregelen. De eer van de families staat bovenaan. De Salische wetten regeren vele honderden jaren over de streek. De Kerels begrijpen er niks van. Hoe kan je nu moorden onder landgenoten?
Niet dat er veel vijandigheden bestaan tussen de Vlamingen de Saksen. Dat zeker niet. Uiteindelijk zijn ze allebei voorstanders van de ‘Walhalla’ tradities en worden ze onderdrukt door de Franken die hen een andere cultus willen opdringen. Wees er maar gerust van dat er tussen de Saksen en de Vlamingen enerzijds en de Franken anderzijds een dodelijke strijd gevoerd wordt. De Saksen worden omschreven als ‘paganissimi’, onverbeterlijke boeren, een naam die voldoende zegt over hun motieven. Ursmarus schrijft het al neer voor dat het aanbreken van het jaar 700.
Bloedige twisten beroeren de landelijke gebieden in boerengaten zoals Nieuwkerke, Blaringhem en Strazeele. De haat tegen de Franken, doorgegeven van vader op zoon, heeft haast mythische vormen aangenomen. De vetes worden door de Saksen bijzonder scrupuleus van vader op zoon doorgegeven bij de wissel van de opeenvolgende generaties.
De schrijver vraagt zich af wat er in 1865 overgebleven is van die haat van de Saksen en de Kerels tegen de Fransen. ‘Zit er in het hart van de Vlaming nog restanten van haat tegen alles wat Frans is?’ We laten zijn opmerkingen voor wat die waard zijn. Terug naar de ‘Kerls’. Eigenlijk staat de naam voor ‘ploeger’. Gallië staat voor veel Germaanse volkeren als ‘Kerlingaland’, het land van de ploegers en de landarbeiders.
De militaire chefs van Morinië probeerden zich baas te maken van de vrije Kerels waarop een geanimeerde strijd is losgebroken en eerstgenoemden het onderspit moesten delven. Met Julius Caesar is het andere koek. De Kerlingse gilden worden nu gedomineerd en raken verstrikt in de Romeinse administratie en door de Romeinse eeuwen heen geraken hun wetten en gebruiken verstrengeld met die van de bezetters.
Met de Franken moeten ze ook al dit centraal gezag ondergaan. Alles wat ze onderling beslissen, wordt door de bezetters ongedaan gemaakt. Het lijfeigenschap woekert om zich heen, de feodale wetten grijpen iedereen die tot nog toe kon ontkomen, bij de keel. Maar de Kerels zijn authentieke mensen gebleven. Grof en bruut, mensen die geen nonsens kennen. Ze zijn fier op hun vrije afkomst, hun eertijdse onafhankelijkheid die ze zo diep hebben gekoesterd.
Van zodra er problemen rijzen, zien we diezelfde fierheid de kop opsteken. We zien het door de hele geschiedenis van de Westhoek en vooral ten tijde van de kruistochten. De ridders en de edelen zijn belust op die heilige oorlogen en de vrije bevolking volgt de heren voorlopig nog in hun allures. De vrije mensen verstouten zich echter met de dag. Ze komen in opstand en nemen het openlijk op tegen de ‘seigneurs’.
Onder de naam van de ‘Blauvoetijnen’ ontketenen ze een burgeroorlog die maar blijft aanslepen. Zelfs nadat de revolutie al lang gekalmeerd is, blijven de gemoederen verhit en zullen ze nog lang hun rol spelen bij de onrust die Vlaanderen zal teisteren. Waar de naam ‘Kerel’ aanvankelijk synoniem staat voor arm en zwak en overwonnen, gaat die een nieuwe en rijke glans krijgen. Kerel zijn wordt meer en meer het synoniem van durver, stouterik en dapper. Een imago waar ze mee pronken.
De nieuwe betekenis van Kerel wordt geadopteerd door de Vlaamse taal. ‘Een frischen keirel’ zeggen ze in 1865, een mooie man met een fiere uitstraling. Als ze praten over hun kinderen dan zeggen de moeders ‘die van ons is toch een kereltje’. C’est un petit kerle. Of ‘Het is een kloeken keirel’. Het woord Kerel is uitgegroeid tot een voornaam. De namen Carl, Karel, Charles, Charlotte en Caroline zijn algemeen verspreid over Vlaanderen.
Dit is een fragment uit Boek 4 van De Kronieken van de Westhoek