banner
mrt 4, 2019
1650 Views

Er is niet zoiets als één waarheid

Written by

Er is niet zoiets als één waarheid. De schrijvers zijn op zoek gegaan naar Vlaamse en dus inlandse bronnen die hun eigen invalshoek geven over wat er allemaal gebeurd is in onze streekgeschiedenis.

banner

Er is niet zoiets als één waarheid
Er is niet zoiets als één waarheid. De schrijvers zijn op zoek gegaan naar Vlaamse en dus inlandse bronnen die hun eigen invalshoek geven over wat er allemaal gebeurd is in onze streekgeschiedenis. ‘Onze vaderlandse kronieken verdienen ruimschoots de voorkeur boven wat de vreemden over ons hebben geschreven’, stelt Blommaert. Jean-Jacques Lambin, op dat moment in zijn topjaren als Ieperse archivaris, krijgt meteen een pluim toegeworpen. Lambin heeft net zijn ‘Merkwaerdige gebeurtenissen, vooral in Vlaenderen en Brabant’, gebaseerd op de kronieken van zijn voormalige stadsgenoot Olivier van Dixmude, uitgegeven.

Ook de Brugse professor Jan-Antoon De Jonghe krijgt lof toegewaaid om zijn ‘Chronycke van den lande ende graefscepe van Vlaenderen’, die het verhaal brengen over Vlaanderen tussen 405 en 1492. Beide werken zijn door Vlaanderen in alle gretigheid ontvangen. Dat is toch de insteek van schrijver Philip Blommaert. Blommaert komt over de brug met twee naamloze schrijvers die geleefd hebben in de 15de eeuw en die 203 handgeschreven bladzijden kronieken voor het nageslacht achtergelaten hebben. Een ideale opdracht voor de kersverse ‘Maetschappy der Vlaemsche Biblophilen’. Waar hebben die kroniekschrijvers hun mosterd gehaald, vraagt Blommaert zich af. Hij vindt dat de oudste delen merkwaardig parallel lopen met wat kanunnik J. De Smet al heeft uitgegeven in zijn ‘Corpus Chronicorum Flandriae’. En er zijn eigenlijk wel wat gelijkenissen met de kronieken die Lambin heeft uitgebracht.

De oude kronieken worden in een nieuw kleedje gestopt
De ‘Kronyk van Vlaenderen’ geeft echter veel preciezere details vrij. Zo bijvoorbeeld over het beleid van Zannekin tegen Lodewijk van Nevers, de slag op het Beverhoutsveld en die van Westrozebeke. Vooral het deel tussen de jaren 1384 en 1467 oogt erg belangrijk. De oude Latijnse bronnen spelen hier geen enkele rol meer. De kronieken van die jaren zijn opgesteld als een opstel dat met uiterste stiptheid en zeer compleet de gebeurtenissen van die tijden in beeld brengt. Hier wordt duidelijk met kennis van zaken geschreven. Zelf gezien en zelf aan den lijve ondervonden. Of gehoord van iemand die het wel kon weten.

Nergens wordt de oorlog van de stad Gent tegen hertog Filips de Goede met meer precisie beschreven. We leren, voordien ongekende details, kennen over de bloedige strijd tegen de aantasting van Vlaanderens oude grondwetten. De zoveelste schok voor de Vlamingen die door de Franse geschiedschrijvers zo pertinent vals worden afgeschilderd. Blommaert is pertinent: met zijn ‘Kronyk van Vlaenderen’ wordt het nu duidelijk wat er zich precies heeft afgespeeld in die dagen. Wij van onze kant, proberen de bewuste kronieken in het nieuwe kleedje van onze taal van vandaag te herwerken. Korte en scherpe teksten, vermengd met het 15de eeuwse Vlaams van de kroniekschrijvers, moeten het geheel bevattelijk maken en ons vooral prikkelend en zintuiglijk onderdompelen in de gebeurtenissen van die dagen. Alsof we een bad nemen in ons eigen verleden. We nemen jullie alvast mee naar het jaar 1384.

Ridder Arnould rept zich van aan de Edelareberg
1384. Filips de Stoute, de hertog van Bourgondië, is getrouwd met de enige dochter van de pas overleden graaf Lodewijk van Male. Op zijn twintig is hij nu de 27ste graaf van Vlaanderen. En ook die van Artesië, Nevers en Rethel. Hij doet wat hij kan om de koningen van Frankrijk en Engeland weer met elkaar te verzoenen. Filips is vrij discreet. Een diplomaat. In Vlaanderen en Frankrijk lijkt het gedurende de eerste maanden van zijn bewind al ‘peis en vree’. In mei 1384 is het vredesbestand tussen de Engelsen en de Fransen verstreken en is het gedaan met die bedrieglijke rust. Oudenaarde wordt nog altijd bezet door de Gentenaars van Jan Yoens. Arnould V, de heer van Schorisse en notoir Leliaard, zijn vader diende ooit als adviseur van de graaf, heeft 4 gevulde hooiwagens laten komen naar Oudenaarde.

Een list. Onder het hooi hebben zich in elke kar een achttal gewapende mannen verstopt. Een onschuldige aanvoer van paardenvoer lijkt het. Enkele eenvoudige dorpelingen vergezellen de hooiwagens en vragen de bewakers aan één van de poorten van Oudenaarde om binnen te kunnen komen. Van zodra de vierde kar binnen gedenderd is in de stad, breekt het geweld los. De mannen springen van onder het hooi heen, en doden de bewakers en iedereen die zich wil bemoeien. Ridder Arnould rept zich van aan de Edelareberg richting Oudenaarde. Hij snelt met zijn mannen naar de markt waar zijn soldaten uit volle borst ‘Vlaanderen de Leeuw’ scanderen. De standaard van Vlaanderen wordt geflankeerd door de vlag en de wapens van de nieuwe prins van Bourgondië. De Gentse rebellen wordt met het zwaard aangepakt en dood geslagen en gehakt. We zijn 17 mei van het jaar 1384.

Het Gentse legertje vertrekt naar Damme
De 18de dag van de hooimaand, juli dus, breken er rellen los in Gent, ‘eene wapeninghe ende loepinghe ter marct’. Die van Gent hebben al zo veel klop gehad van de Fransen het voorbije jaar, en toch durven ze het opnieuw aan om de vlag te hijsen van de koning van Engeland. De heer van Herzele wil dat beletten en dat had hij beter niet gedaan, want de man wordt ter plekke afgemaakt door de rumoerige Gentenaars. François Ackerman is nu duidelijk de sterke man in de opstandige stad. Met luide stem beveelt hij dat allen die paarden in hun bezit hebben, moeten oprukken naar de markt.

Een heel peloton Engelse boogschutters trappelt al vol ongeduld. Het Gentse legertje trekt nog diezelfde zomeravond de stad uit. Richting Damme waar de mannen, in de duisternis van de nacht, de vestingen oversteken en zonder weerstand van betekenis doordringen tot in het centrum van het stadje. De volgende dag is een dag vol roofpartijen. Ackerman laat alles wat ook maar enige waarde heeft, wegvoeren naar Gent. ‘Net voldoende om mijn soldeniers en die Engelse boogschutters te betalen’ redeneert François Ackerman. Charles VI is aan het roer als koning van Frankrijk. Graaf Filips de Stoute roept zijn hulp in om de muitende Gentenaars af te stoppen.

We hebben het raden naar de grootte van het leger. ‘Een groten volke van wapenen’. Veel schoon volk. Prinsen en ridders. De broer van de koning, Lodewijk, de hertog van Orleans, tekent eveneens present. Rond 15 augustus beginnen de Franse elitetroepen aan een omknellende wurggreep van het stadje Damme. Het duurt niet lang voor dat een boodschapper zich in Gent aanmeldt met het nieuws dat het slecht gesteld is met het garnizoen van Ackerman daar in Damme. Een groot gebrek aan brood en voedingsmiddelen. Met die grote menigte van Fransen is het trouwens zo goed als onmogelijk om hulp te leveren vanuit Gent.

De Ryke pakt de Fransgezinde broekschijters aan
aangesteld. De krachtige en kordate Bouwen de Ryke is een adept van François Ackerman. Hij moet wel sterke schouders hebben want er zijn nogal wat Gentenaars die de aanslepende oorlog zo moe zijn als koude pap. De situatie is vreselijk lezen we. ‘Zouden ze niet beter gratie vragen aan de koning van Frankrijk en aan Filips van Bourgondië?’ Het zal er ongetwijfeld woelig aan toe gaan en Bouwen de Ryke geeft de opdracht om de al te gewelddadige Fransgezinde broekschijters in zijn thuisstad op te pakken en te onthoofden. We leren opnieuw een prachtig woord kennen. ‘De octave van Onser Vrouwen te Half Oughste’.

Op 23 augustus zitten de Engelsen en de manschappen van Ackerman nog altijd zonder eten daar in het verzegelde Damme. Het is de vooravond van Sint-Bartolomeüsdag, vermelden de kronieken en ook dat er voldoende wijn is. Ackerman besluit zijn voeten te vegen aan de Franse omsingeling. Rond middernacht slagen de Gentenaars er in om via de poort van Moerkerke weg te glippen richting Gent. De volgende morgen zien de Fransen dat de vogels gaan vliegen zijn en het is nu hun beurt om Damme binnen te trekken waar ze natuurlijk geen tegenstand ondervinden. Tot hun verrassing treffen ze enkele tientallen Gentenaars die blijkbaar niet op de hoogte waren van de ontsnapping van hun kapitein.

Of hadden ze zich te veel laten verleiden door de wijn? De onthutste mannen worden opgepakt en naar de Braamberg van Brugge gevoerd waar ze in het Steen worden opgesloten. Jan Walkier is op dat moment kapitein in Brugge. ‘Wie zijn die mannen?’ vraagt hij aan de magistraten van Gent. ‘Zijn het bannelingen, of hebben ze gestreden om Aardenburg of Oudenaarde in te nemen?’ Met zulke gasten hebben ze in Brugge niet het minste medelijden. ‘Sulke deed hy onthoefden, ende dan bachten de Magdaleenen in ’t sandt delven’.

De wonderlijke komeet van 27 september 1384
De regio van de Vier Ambachten krijgt het nu zwaar te verduren van de Franse legers. Daags na de inname van Damme, zwermen de Fransen uiteen in het hele buitengebied ten noorden van de as Gent-Brugge. De mensen zijn zo verrast dat ze niet eens de kans krijgen om te vluchten. Hun schamele bezittingen worden meegenomen en hun huisjes in brand gestoken. De 10de september is de nachtmerrie voorbij en trekt de koning weg naar Doornik. De 27ste september 1384 kijkt het volk van Vlaanderen totaal verbijsterd naar de hemel waar zich een nooit eerder gezien fenomeen afspeelt. Er zoeft een wonderlijke komeet door de lucht.

Zijn kleuren zijn spectaculair; ‘rood, groen, blauw, wit en geel’ staat het geboekstaafd, ‘ende soe was van veele varuwen, roedt, groene, blau, wit ende ghelu’. Is het de winter die in aantocht is, of staat het water hen echt aan de lippen daar in Gent? De stedelingen beseffen dat de koning zich nog altijd in Doornik bevindt en schrijven een nota aan de graaf of er geen mogelijkheid bestaat om een vredesbestand af te sluiten of om er op zijn minst over te praten met zijn koning. De koning is natuurlijk maar wat blij dat hij het oorlogvoeren even opzij kan zetten en keurt het bestand goed, ‘ende warens zeere blyde ende men tracteerde in Dornike zeere langhe, ende met groeter pinen wart hij ghesloten in den advent up Sente Luciendach’, half december 1384 komt er eindelijk wat rust in de gemoederen.

De Fransen bouwen een kasteel in Sluis
Sluis is strategisch van groot belang voor de Fransen. De noordelijke toegang tot Frankrijk. Filips de Stoute geeft in die dagen de opdracht om in de haven van Sluis een kasteel te bouwen. De financiering van het 16 torens tellende bolwerk komt vanuit Frankrijk. De haven zal vanuit het nieuwe kasteel bewaakt worden door Franse soldaten. De Vlamingen worden geweerd. Korte tijd nadat het vredesbestand werd ondertekend, komen hertog Filips van Bourgondië en zijn vrouw Margaretha van Male naar Gent, waar ze in stijl en met alle egards worden ontvangen. Het gravenkoppel zweert bij hoog en bij laag het land van Vlaanderen te beschermen en de wetten van het land te respecteren. De afgevaardigden van Gent zweren op hun beurt om trouwe onderdanen te zijn. Blijkbaar is er geen vuiltje aan de lucht meer te bekennen.

Haveloze bendes nietsnutten zweren door Vlaanderen
In het jaar van Onze Heer 1386 trekken de Franse troepen met man en macht door Vlaanderen. Op weg naar Sluis. Ze plannen een invasie in Engeland, maar de wind op zee zit de hele tijd verkeerd, die bleef ‘altoes staende contrarye’, waardoor de adviseurs van de koning hem aanraden om af te zien van die plannen en om onverwijld terug te keren naar Parijs. De Engelsen staan te popelen om af te rekenen met de Franse indringers en de Fransen op hun beurt zijn woest omdat het Engelse crapuul de ene wandaad na de andere heeft gepleegd op Frans grondgebied. Haveloze bendes Franse en Bretoense nietsnutten, huurlingen, die oorlog voeren om geld en als alibi om onderweg te roven en te stelen, zwerven werkloos rond in de streek tussen Brugge en Sluis. Op zoek naar vertier.

Ze logeren in herbergen te Sluis en te Brugge die zij achteraf met bruut geweld beroven. De reactie van de Brugse bevolking blijft niet uit. ‘Die van Brugghe dat siende, sloughere vele van den Franssoysen ende Bortoenen bedectelyke doot’. De hertog Jan van Berry, oom van de koning en broer van de graaf, wordt het slachtoffer van één van die Brugse represailles. Ter hoogte van de Carmersbrug wordt hij zo hevig aangevallen dat hij alle moeite heeft om zwaar gewond van zijn paard te geraken en zich in veiligheid te begeven in een herberg waar hij drie weken nodig zal hebben om weer enigszins te herstellen. ‘Ende sijn paert was oec zeere ghequetst ende gewondt’.

Jan van Waes, de parochiepriester van Sint-Walburga
Gent 1387. Er worden nieuwe muntstukken boven de doopvont gehouden. Een nieuwe munt voor Vlaanderen. Zilveren penningen waar de wapenen van Brabant en Vlaanderen in geslagen zijn en die bekend worden als ‘Roesbekers’. In hetzelfde jaar 1387 dwingt de graaf zijn land van Vlaanderen om de paus van Rome te droppen in het voordeel van de paus van Avignon. De pausenkwestie ligt al jaren gevoelig in Vlaanderen en ook nu weer laat de maatregel van Filips de Stoute de bevolking niet onberoerd. Priesters, religieuzen en geestelijken van beide geslachten kuisen hun schop af en gaan wonen in het land van Keulen, naar Luik, in Utrecht of Brabant of op andere plekken waar Urbanus, de paus van Rome, wel gerespecteerd wordt als kerkelijke leider.

Jan van Waes, de parochiepriester van het Brugse Sint-Walburga, predikt er op los. ‘De Clementinen sijn vermalendijt’ en hij trekt naar Luik. Pastoor Jacob van Oostburg en de Brugse Chartreuzen trekken ook al weg uit het graafschap Vlaanderen. Filips de Stoute pakt de dissidentie in Brugge bijzonder hardhandig aan. Bruggeling Pieter van Roeselare wordt opgepakt, naar Rijsel gevoerd en er onthoofd wegens zijn opruiende taal in het voordeel van paus Urbanus. En hij is niet de enige. Verschillende eerlijke poorters van Brugge worden vanwege hun geloofsovertuiging uit de stad verbannen. Het valt niet te verbazen dat de bevolking van de stad bijzonder geïrriteerd en rumoerig reageert op de grafelijke maatregelen. In Gent is de situatie vrij identiek. Ook zij willen hun paus zo maar niet laten vallen omdat hun prins dat eist. Nogal wat Brugse gelovigen zakken tijdens de vasten af naar Gent om er te biecht te gaan en om er de heilige sacramenten toegediend te krijgen.

Acht walvissen spoelen aan te Oostende
31 augustus 1389. Wever Vander Stelle en zijn gezelschap hebben uitgekiend dat de heren van de wet die avond zullen vergaderen met de commissarissen van de prins. De stadsrekeningen zullen er worden voorgelegd en de wetgeving voor het volgend jaar dient goedgekeurd. Het lijkt voor de mannen een interessant tijdstip om binnen te vallen, vooral in de wetenschap dat ze de steun hebben van één van de raadsleden in de vergadering. Maar het plan pakt anders uit dan verwacht. Wouter Vander Stake en tonnenmaker, ‘cupere’, Pieter van Sijsele plegen verraad waardoor Pieter Vander Stelle wordt opgepakt en er letterlijk zijn hoofd bij verliest.

Tussen 1389 en 1395 hebben de kronieken het uitgebreid over politieke ontwikkelingen in en rond diverse Europese slagvelden. Over de Turken, de Sarazijnen en de Hongaren en over de heldhaftige daden van de zoon van de graaf daar in Hongarije. Die Jan van Bourgondië is blijkbaar niet de eerste de beste. En in 1395 is er sprake van een grote aflatencampagne in Rome. ‘T groete afflaet a pena et a culpa’. Vrijstelling van schuld en straf in ruil voor geld en toevallig of niet is er sprake van grote sterfte ‘al Neederlandt dore’. In 1403 krijgt Oostende het bezoek van acht flinke walvissen.

Ze spoelen aan tijdens de nacht van Sint-Brixius, 12 november dus, we gaan uiteindelijk toch nog de heiligenkalender leren kennen. Daar liggen de kolossen op het zand. De inwoners kijken ongetwijfeld hun ogen uit naar het schouwspel dat zich afspeelt daar aan de kustlijn. Ze noteren nauwgezet wat ze zien. Tussen ‘der mule ende den steerte’ meten ze 23 meter. Hun neusgaten zijn zo groot dat een mensenvuist er zijn plaats in vindt. De beesten hebben een muil als ‘eenen ingelsschen vullesacke’, wat dat laatste ook moge betekenen. In hun buik vinden de Oostendenaars bij elk van de walvissen zowat 24 ton smout. Om ze in stukken te hakken, moeten ze de dieren met ladders beklimmen en in de opengesneden buik van de dieren staan 16 à 17 mannen te scheppen en te snijden om al het kostbaar smout te recupereren. ‘Sy schiepen ende goten ’t in tonnen die in der visschen buyke by hemlieden stonden, ende nochtan en letten sy d’een om den anderen niet haer werc te doene, sy stonden in deser visschen buyc en wrochten dat smoudt ute, als of sy ghestaen hadden up eenen schoenen saelvloer, verscheeden d’een van den anderen’. Het ongeziene spektakel zorgt voor een kort rijmdicht dat we u niet willen onthouden;

Oostende weet dat bij Brixte Nachte
gevangen waren Walvissen Achte’

De dood van graaf Filips van Bourgondië
De sterk verouderde en verzwakte Filips van Bourgondië trekt in 1404 op pelgrimstocht naar Onze Lieve Vrouw van Halle te Brabant. Dat vertellen de kronieken in elk geval. Dat er die dagen in Brabant een griepepidemie heerst, leren we op Wikipedia, en verder dat de graaf mag aanschuiven aan een rijkelijk banket dat door de lokale adel voor hem wordt georganiseerd. De 62-jarige Filips de Stoute raakt besmet door een kwalijke griep en voelt zich zo ziek en zo verzwakt dat hij beslist om door te reizen naar Dijon. Veel verder dan Ruisbroek trekt de man het niet. Hij overlijdt op 27 april in datzelfde Ruisbroek.

Na heel wat verwikkelingen wordt zijn dode lichaam gebalsemd en overgebracht naar het door hem gestichte Bourgondische kartuizersklooster even buiten Dijon waar hij wordt begraven. Een jaar later volgt zijn vrouw Margaretha van Male haar man in de dood. Tijdens ‘Sente Lijsbettennacht’, 19 november 1404, woedt er een helse storm op de Noordzee. De Sint-Elisabethsvloed! In Holland, Zeeland en Vlaanderen breken de dijken door onder druk van het zeewater dat nu doordringt tot in de streek van de Vier Ambachten. Koksijde, Nieuwpoort, Lombardsijde, Biervliet, Gaternesse bij Oostburg, Sluis en Soutenen-weert bij Goerken wordt door het water overstroomd ‘by denwelken al ’t volc verdronc dat in dese jeghenoeden woenden, mans, wijfs, kindere ende al de beesten.’

Op Goede vrijdag 1405, ergens halfweg de voormiddag, wordt er opnieuw een walvis verrast door het getijde van het noordzeewater. Een exemplaar van 25 meter lang en bijna 6 meter hoog laat zich ter hoogte van Duinkerke door de ebbe verrassen. Er zijn 60 mannen nodig die met man en macht proberen te beletten dat hun prooi weer het ruime sop zou kiezen bij het stijgen van het water. Uiteindelijk halen ze hun buit, meer specifiek 27 ton smout, op het droge.

Brugge staat in 1405 zowat 11 dagen onder water
Het zijn de dagen waarbij Jan van Dijon, de oudste zoon van Filips de Stoute en Margaretha van Male, zijn intrede doet als nieuwe graaf van Vlaanderen. De achtentwintigste in de rij zal 16 jaar aan het roer van het graafschap blijven. Kort na Pasen wordt hij volgens de Vlaamse gebruiken ‘alomme ende eerlyken’ ontvangen. En zweert hij, net zoals zijn vader dat deed, om de steden en hun dierbare vrijheden te zullen respecteren. We mogen niet voorbij gaan aan de wetenschap dat de honderdjarige oorlog tussen Engeland en Frankrijk in 1405 nog verre van afgelopen is. Een vloot van 100 schepen brengt een massa van zwaar bewapende Engelse soldaten op het droge aan de sluis te Mude, Sint Anna ter Muiden.

Het ontscheepte leger staat onder het bevel van Thomas, de broer van koning Hendrik van Engeland. De Engelsen trekken nu naar Cadzand waar ze grote schade toebrengen. ‘Sy roefden ’t volc, verbarrenden de huuze, ende daer naer sy stormden up de Sluus, ende een Sluzenare schoet den amirael van den Ingelsschen doot, ende hiet de amirael, de grave van Pennebrouc.’ Jan, de hertog van Bourgondië krijgt de hulp van de Gentenaars (die van Brugge vertikken het van mee te stappen in dat verhaal) om weerstand te bieden tegen het geweld van de Engelsen die nu Ramskapelle in brand steken.

De Vlamingen slagen er in om de Engelsen weer in zee te drijven, richting thuisland. Onderweg gaan hun schepen voor anker in de haven van Nieuwpoort en leren we opnieuw een bloedmooi detail uit onze vaderlandse geschiedenis kennen. Het verhaal van de stielman Wouter Janszone. ‘Hy roefde den Ingelsschen de taeffele van den hoeghen outare van Sent Annen ter Mude, dewelke sy daer gheroeft hadden, ende oec vele anders goedts van haren roeve, dat zy ghemeent hadden in Inghelandt te voerene’. Of de kostbaarheden al dan niet werden terugbezorgd aan de rechtmatige eigenaars in Sint Anna ter Muiden, komen we helaas niet te weten.

Uit deel 4 van ‘De Kronieken van de Westhoek’

Article Categories:
terug naar het verleden
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *