banner
mrt 5, 2019
3066 Views

Fikken Trybou en zijn verfwinkel

Written by

Ondanks het hard labeur van velen om de twee eindjes van het jaar aaneen te knopen, was het er toch goed om leven in het Veurne van vóór de eerste wereldoorlog.

banner

Ondanks het hard labeur van velen om de twee eindjes van het jaar aaneen te knopen, was het er toch goed om leven in het Veurne van vóór de eerste wereldoorlog. De mensen die buiten de stadskern woonden kochten hun winkelwaar bij voorkeur in hun wijkwinkeltjes, de zogenaamde schep- of spekkewinkeltjes, die ruim voorzien waren. Voor de stadsmens lagen de zaken toen reeds anders. Als voorboden van het huidige winkelcentrum dat Veurne intussen is geworden, kwamen reeds de gespecialiseerde winkels met hun ronkende namen, hun voelhorens opsteken.

Betekende de oprichting van dergelijke handelszaken een doorn in het oog van de kleine neringdoener, het beknotte allerminst zijn werklust. De meeste winkeltjes waren ten andere als bijverdienste bedoeld.

Dank zij de gegevens in de bevolkingsregisters is het ons mogelijk een bijna nauwgezette reconstruktie te maken van de handelsbedrijvigheid in het toenmalige Veurne. Oude zichtkaarten kunnen misschien eveneens verhelderende gidsen zijn, maar zijn aan een bepaalde periode gebonden. De uitbaters verhuisden nog al vaak, van het ene jaar op het andere, voor uitbreiding van hun instelling, ruimere woonmogelijkheden of betere stand.

Wij baseren ons bijgevolg op de officiële gegevens over de jaren 1906 tot bij het uitbreken van de oorlog, om de lezer kennis te laten nemen van de talloze beroepen, zowel hoofd- als bijberoepen van de toenmalige stadsbewoners, alsmede van de herberguitbatingen. Verliet je in die tijd de Marktplaats richting Ooststraat, dan viel je al dadelijk binnen bij Eudoxie D’huyvetter, de weduwe Cosaert, waar je kruidenierswaren kon opslaan. De beide hoeken naar het Sint Niklaaspleintje toe waren ingenomen respectievelijk door de kruidenierswinkel van Blondine Sobry, weduwe Henri Vandenberghe en door de kleergoedwinkel van Georges Berteloot. Drukker Hector Morez baatte twee huizen verder een winkel van bureelgerief uit.

Op de hoek van het Kaatsspelplein trof men de schoenwinkel van Philomena Pil aan. Aanpalend vond je Lucie Bavé in haar speelgoedwinkeltje, waarbij een tweede vitrientje allerlei visgerief uitstalde. Lucie’s rechterbuur noemde Arthur Vandendries en kwam als beenhouwer aan de kost. Dan had je achtereenvolgens de apotheek Guillaume Duclos en Julien Vanderstraete in zijn winkel met de meest uiteenlopende artikelen, zoals naaimachines, uurwerken en ellegoederen. Ook buurman Henri Ducorney, had meerdere pijlen op zijn boog. Deze haarkapper, bood ook regenschermen en reukwaren te koop aan. Louis Dupont bewoonde het stamineetje ‘Café de la Poste’. Loodgieter Hilaire Spilliaert verkocht petroleumlampen, maar specialiseerde zich in de verkoop van gasartikelen o.a. de zogenaamde gaskousjes.

Hector Blanckaert, als timmerman, trachtte met de uitbating van een kruideniershandel wat bij te verdienen. Pier Delie hield een stamineetje open, waar hij later opgevolgd werd door haarkapper Pamphiel Blomme.

Karel Spilliaert, bekend als kleermaker, had een uitstalraam vrijgemaakt voor de verkoop van hoeden en klakken. Naast de deur trof men de schoenwinkel van Berten Vanderstraete aan. Deze had als naaste buur bakker Richard Prophete, waar ook kloeffen waren te bekomen. In hele trossen bengelden ze aan de gevel, in alle maten en modellen, gedeeltelijk het zicht belemmerend van de kruidenierswinkel Pinseel.

Op de hoek van de huidige Karel Coggelaan hield schilder Fikken Trybou een verfwinkel open, waar diegenen die zelf hun woning wilden verfraaien, hun behangpapier bestelden. Het andere hoekhuis was de herberg ‘De Lansier’ met Jules Vandewoude als kastelein. Henri Debal, die als ‘slunzemarchand’ de buitenwijken afketste, had, als bijverdienste voor moeder de vrouw een winkeltje geïnstalleerd waar vis naast fruit lag uitgestald. In 1919 kwam zich hier beenhouwer Miel Deschacht vestigen. Het voorlaatste huis van de Ooststraat was een imposant gebouw. Over de ganse lengte van de gevel kon men de titel van de herberg ‘Den Hert’ lezen en de bedrijvigheid van de uitbater Henri Bailleul, als koopman in marmer. De hoek met de Sasstraat tenslotte was ingenomen door de timmermansatelier en herberg ‘In de Nieuwpoortbrug’ van Fons Duforet, in 1913 opgevolgd door fietsenmaker Gusten Vanmoortel.

De woning van geneesheer Karel Barbier, bevond zich vooraan links van de straat komende van de markt naast het Spaans Paviljoen. Daarna volgden een onafgebroken reeks uitbatingen van uiteenlopende aard: Louis Nowé met zijn winkel van boeken en schoolgerief, Frederik Sioen, mercerieartikelen, Louis Hancke de hoefsmid en kastelein in ‘Den Dolfijn’, Rosalietje Deboyser met haar schepwinkeltje, Miel Dehollander, de pasteibakker, Hortense Sehes, merceriewaren, de beenhouwerij Jerome Lybeer, Zenobie Rathé met haar winkel in sterke dranken, Staf De poorter als waard in ‘De Papegaai’, kleermaker Henri Carna, de kruidenierswinkel van Leo Ververken, de pasteibakkerij van Tuur Viane met aanpalend, ‘coiffeur’ en kleermaker Jef Castelein.

Drie huizen verder stond de merceriewinkel van Warden Leper, waar zich, in 1912, timmerman Hector Gyselen kwam vestigen. Hector verhuisde daarna naar de overzijde van de straat om uit te breiden met een meubelen speelgoedzaak. Toekomstige echtparen die het konden betalen bestelden hun uitzet in ‘De Vlaamsche Bazar’ zoals Heetor zijn uitbating had genoemd. Benevens een rijke keus aan meu helen, stak het uitgestald speelgoed de kinderen de ogen uit. Houten paarden, trommels en poppen lagen in de uitstalramen ten toon gespreid, vaak onbereikbaar voor de beurs van de daglonersgezinnen.

Naast de winkel van Warden Leper vond je de pasteibakkerij ‘Au Gáteau délicieux’ van Jules Pillaert, die zijn reputatie als stielman verdedigde met de verkoop van de zo gewaardeerde amandelbroodjes tegen één frank de doos van drie kilo. De kruidenierswinkel van Tuur Delanoeye leunde tegen de pasteibakkerij aan. Léonie Vanbrabant, de weduwe August Loyette baatte een lederwinkel uit, waar je eveneens het nodige gerief voor de hengelaars aantrof. De gezusters Emma en Bertha Brys hielden het bij voorwerpen uit de mandenmakerij.

Verder in de rij ontmoette men de likeurwinkel van Joannes Vanderstraete, de kuiperij en herberg ‘In de Kuiperij’ van Théo Dumon, de beenhouwerij van Miel Leper, de kruidenierswinkel van Staf Roelandt en de bakkerij van Kareltje Dezwarte, waar in 1913 een kleergoedwinkel werd gesticht door Dis Spilliaert. En de rij vervolgde met het stamineetje ‘Het Nieuw Brouwershuis’ van Henri Haelewyck, het huis van brouwer Gustaaf Vanderstraete, de winkel van modiste Florida Bekaert en in de nabijheid van de brug de machtige afspanning het ‘Hotel du Nord’ van Mance Reynaert.

Een gelijkaardig mierennest van handelsbedrijvigheid viel te constateren in de Zuidstraat, tot aan de Lindendreef. Iemand die de linkerkant van de straat volgde kon zijn nieuwsgierigheid bevredigen of zijn kooplust temperen met een wijle voor de vele vitrientjes te vertoeven. Nauwelijks het hoekje omgeslagen of men ontwaarde de etalage van bakker Dolf Rubben. Eén enkel gesloten huis scheidde de bakkerij van het huis van behanger Miel Cornette. Op de hoek van de Nieuwstraat bevond zich de herberg ‘De Gareelmakerij’ met aanpalende erkplaats van zadel- en gareelmaker Kareltje Cannoo.

In het eenmalig nummer 14 hield, tot in 1919, Lotte Everaert, een kruidenierswinkel open. Sylvietje Debergh, haar ‘gebeurnège’ verkocht in haar kramerswinkeltje allerlei snuisterijen voor huishoudelijk gebruik en opschik. Muize- ratte- merel- en musseklemmen lagen kriskras door elkaar, naast siervoorwerpen van geringe waarde zoals broches, ringen en arm banden, zodat Sylvietje soms een half uur nodig had om een gevraagd oorwerp op te scharrelen. Het gebouw met de sierlijke topgevel, waarin thans nog de titel ‘Hier is het den Vlaemschen Leeuw’ staat vereeuwigd, hoorde toe aan de uitbater van landbouwwerktuigen Victor Feys. Het aanpalend huis was een der zovele kruidenierswinkeltjes, dat op naam stond van Tuur Fosseprez.

Waar heden een winkel in lederwaren is gevestigd, troonde toen de weduwe Isidoor Loyette geboren Léontine Thiry in haar ‘établissement’ van glas en gleiswerk. Het hoekhuis met de Klaverstraat, tot vóór kort fietswinkel, was eertijds de linnengoedzaak of ellewinkel van Eugénie Delanoye. Veearts Devloo bewoonde het ander hoekhuis. Het volgende winkeltje dat drie huizen verder stond, was de zadelmakerij van Door Vanhaecke. Bij smid Victor Grymonprez kon men terecht voor zijn verwarmingstoestel; van het bekende ‘duveltje’ tot de meest luxueuse ‘buzestove’ met ingewerkte versierde geëmmailleerde zijwanden. Ook wisselstukken zoals roosters, deksels, stovepotten, poken en tangen waren er te bekomen.

Bakker Henri David was Fikken.’s linkergebuur en naast Henri woonde meubelmaker Karel Noyé, die ook een vitrientje had ingericht voor de verkoop van regenschermen. Bij de populaire figuur Jan Anthone, kon men zijn keuze vinden in behangselpapier en benodigheden. Het aanpalend huis was het café ‘Concorde’ van Maria Coolaert, weduwe Louis Bril. De likeurhandel Vanderkeulen zat geprangd tussen de ‘Concorde’ en ‘De Bloem’ de afspanning van Léontine Vandevelde, weduwe Six.

Haar schoonzoon, Staf Moerman zou later de doening overnemen. Het uiterlijke van het vitrientje van bakker René Vanhoucke bleef goed bewaard, maar tegenwoordig treft men er een volledig schildersatelier aan. Dis Verslype, hield zich onledig met aan- en verkoop van modeartikelen, terwijl ega Irma als modiste haar laatste snuf jes van hoedenmodellen tentoonstelde. Amelietje Lebleu bewoonde het ‘Café du Midi’. Het werd destijds ingenomen door een slagerij die, door verbouwing ook de toen befaamde beenhouwerij van Ignace Morlion een ander uitzicht gaf.

Een rentenierswoning onderbrak even de lange rij van handelshuizen. Maar verder stonden zij aan zij: het schoenmakersateliertje van Léon Torrelle, het garenwinkeltje van Céline Coulier, waar spelden, naalden, knopen en linten de bijzonderste verkoopsartikelen uitmaakten en de fotozaak van Karel Ketels, die als beroep lichttekenaar opgaf. Verder trof men er nog de kruidenierswinkel van Charlotte Reynaert aan, het stamineetje van Colette Franchois, weduwe Philibert Cambier en op de hoek met de Lindendreef: de kruidenierswinkel van Clemence Mahieu, waar Jules en Elias Bonaventure in 1919 een rijwielhandel zouden opzetten.

Het andere hoekhuis voorbij de ‘Dreve’ was het domein van timmerman Fikken Lepoudre. Ernaast werkte smid Tuur Cordier, gespecialiseerd in het vervaardigen van klein bouwgerief, zoals ankers, luchtroosters, gesmede scharnieren en klinken. In de volgende woonst kwam Karel Depuydt als wagenmaker aan de kost, terwijl schipper Pol Denecker de herberg ‘Het Groot Orkester’ open. hield. Door deze titelkeuze verraadde Pol zijn bijbedoeling ; het aantrekken van danslustige paartjes in zijn ‘etablissement’. Een spaarkas vervangt tegenwoordig het cafeetje van Fideel Coolen. Hoefsmid Nesten Allaeys baatte als bijverdienste de herberg ‘Spreeuwenberg’ uit. Tussen beide drankgelegenheden zat nog de woning van werktuigmaker Pros Anthone geprangd.

Keren we nu terug naar ons oorspronkelijk uitgangspunt om de overzijde van de Zuidstraat haar vroegere identiteit te ontsluieren. Tussen de Vleeshouwerstraat en de Oude Beestenmarkt trachtten niet minder dan drie kruidenierswinkels hun wederzijdse klanten af te snoepen nl.: Tille Maarten, Justine Notebaert en Cyriel Declerck. Tussen de tweede en de derde werkte klompenmaker Staf Claerhoudt, die tevens stoelen verkocht.

Tussen de Oude Beestenmarkt en de Duinkerkestraat ontmoette men achtereenvolgens de huizen van goudsmid Nesten Cnockaert, schoenmaker Dis Spilliaert, brouwer Leopold De Bois, bakker Henri Verhoest, beenhouwer Hippoliet Dobbelaere en kruidenier Dis David.

Verderop naar het St.-Denijsplein toe, had je de winkels van Camiel Spotbeen, waar vele huismoeders hun aankopen deden linten, lappen goed en andere benodigdheden, onmisbaar bij het verstelwerk, van de suikerbakker Cyriel Top, het schepwinkeltje van Tille Gomme en de herberg ‘La Villa’ van Heliodoor Reynaert.

Voorbij het St.-Denijsplein stond als eerste huis de winkel van Maria Boonefaes, met aanpalend de bakkerij van Miel Depoorter. Het hoekhuis met de huidige Peter Benoitlaan was ‘De Zwaan’, herberg van Wardje Ascrawat met ernaast de kruidenierswinkel van Jan Vanbeveren.

Het eindje Zuidstraat, vanaf de Peter Benoitlaan tot aan de Ieperbrug bleef evenmin van ‘commerciehuizen’ verschoond. Julien Claerhoudt, leraar aan de tekenschool en huisschilder van stiel hield er een winkel van verfwaren open. Vlak ernaast had je het spekken winkeltje van Lotje Lepinois, waar ik persoonlijk zoveel kindergenot heb beleefd bij het uitzoeken naar het gewenste snoepgoed voor mijn wekelijkse zondagsklute. In de beginperiode van zijn zelfstandig bestaan als bakker bewoonde Henri Brutsaert het hoekhuis met de Spreeuwenbergstraat, maar zou naderhand verhuizen naar de hoek van de Vleeshouwer- en de Zwarte Nonnenstraat.

Naast Brutsaert woonde kleermaker Achiel Pouchele, die op zijn beurt Seraphin Clarys, de waard uit ‘In America’ als gebuur had. Daarnaast stond de brouwerij Coevoet en de herberg ‘Het Visschershof’, uitgebaat door Gusten Viaene.

Zowel in de Noord- als in de Pannestraat kon je je centen kwijt raken in de onderscheiden winkels en herbergen. De volksmond van toen voorspelde dat de lokaaltjes met trapjes op een voorspoedig einde zouden kennen, deze met trapjes af een gelukkig gesternte. Smoesjes natuurlijk, want heel wat handelshuizen lagen hoger dan de straat om redenen die we in ons vorig werk aangestipt hebben. Tot voor kort kon dergelijk exemplaar nog bezocht worden met de bakkerij Wullen, die haar bestaan rekte tot in 1978 en hetzelfde uitzicht bood als zeventig jaar terug.

Tussen bedoelde bakkerij en het Spaans paviljoen hield kleermaker Tuur Pyson, een ellewinkel open terwijl aan de andere zijde de herberg van veekoopman Jef Vereecke aanleunde. De gebroeders Henri en Miel Thomaere baatten niet alleen een winkel van kinderspeelgoed uit, maar vulden een ander uitstalraam met hun pasteigebak. De majestueuse gevel van het ‘Hotel du Noble Rose’ met Henri Brys als beheerder heeft niets van zijn vroegere roem ingeboet al is het nu een bankinstelling geworden.

Vlak ernaast stond de kruidenierswinkel van Célestine Cailliau met aangebouwde stallingen, want Célestine deed in het groot. ‘Groothandel in Koloniale Waren’ stond te lezen op de dubbele inrijpoort die een binnenkoer afsloot die naar het achtergelegen voorraadmagazijn leidde. Glas- en gleiswaren kon je bekomen bij Zelia Leeman. En ze volgden elkaar op, de winkels van groot en klein formaat, afgewisseld met de onontbeerlijke cafeetjes: de beenhouwerij van Miel Tahon, de woning van kleermaakster Celine Patyn en van van buurvrouw Clothilde Spilliaert in haar sneukelwinkeltje, waar ook de ‘grote mensen’ aan hun trekken kwamen met het opslaan van hun ‘kortendrank’.

Verder kuierend kwam men aan de bakkerij en spekkewinkel van Fiel Demey, de herberg ‘De Tramstatie’ van Smeus Moneyn, het huis van Aimé Ketelers, handelaar in steenkolen en sterke dranken èn het zoveelste schepwinkeltje van Eugenie Breyne. In de hoekhuizen met de Smissestraat kwam men terecht in de bakkerij Miel Sarrazyn en de herberg ‘Oud-België’ van mandenmaker Cyriel Brys, met aanleunend de beenhouwerij van Richard Waeyaert.

Drie renteniershuizen staken even stokken in de wielen om de reeks te vervolledigen met de brouwerij van Jozef Cailliau, de herberg ‘Het Gouden Mandeke’ van mijn bloedeigen grootvader Karel Dawyndt, de meubelzaak van Remi Van Elslande en de kruidenierswinkel van Frans Deburchgraeve, Siche Kèche,de gazetteverkoper die in 1913 naar de Duinkerkestraat verhuisde. Langs de overzijde beheerde, Jules Symoens, tot bij haar afbraak de herberg ‘Het Vuilgotje’. ‘Den Hert’ van Gusten Zoete en ‘De Gouden Klok’ van Benedikt Henderyck paalden aan elkaar.

Dan vond je Mietje Gesquiere in haar winkel van ellegoederen, Karel Blondeel als schilder-winkelier, Miel Van Coetsem als schoenmaker, Pros Houbaert als haarkapper, zijn broer Hector als kleermaker met winkel van ellegoederen en Sylvietje Houvenaeghel in haar kruidenierswinkel. Likeurmarchand Miel Kint vervolledigde deze zijde van de Noordstraat tot aan de hoek met de Pannestraat.

Nauwelijks de Pannestraat opgedraaid, of je stond met je neus vóór het vitrientje van ellegoederen van Octavie Deprez of je kon vanuit het deurgat van ‘De Toekomst’ bij Richard Van Ham een pint bestellen. Afroeper en wijn af trekker Gusten Lerooy, uit de Noordstraat geweerd wegens verbreden van de straat en afbraak van zijn vroegere woonst, had voorlopig zijn intrek genomen in een cafeetje naast Van Ham’s. Vanaf 1911 zou Wiesten Muylle hem hier opvolgen. Gusten’s linkerbuur Jan Naert kwam als kleermaker aan de kost, maar bedreef als bijverdienste het ambt van kerkopzichter en stoeltjeszetter in de St. Walburgakerk.

Liza Lepinois, ega van brievenbesteller Hector Delanghe baatte een ellewinkel uit en op het hoekje met de Scholasterstraat woonde boomkweker Karel Nevejans. Tussen enkele burgershuizen zat het stamineetje ‘Het Rousselaars Bierhuis’ van Pharaïlde Verschoore verstoken.

‘Het Zeemanshuis’, nu een zaak van antikwiteiten, werd betrokken door Wiesten Ollevier, na de oorlog in 1919 opgevolgd door Hubert Houben. Het tweede huis met uitzicht op de Noordstraat werd bewoond door smid Remi Devriendt. In het smalste deel van de Pannestraat bevond zich ‘De Wildeman’ herberg van stoelenmaker Fons Bril.

De bakkerij van Nesten Cappelle, scheidde de twee concurerende kruidenierswinkels van Amand Durieu en Pieter Vermeersch. ‘Den Keizer’, een imposant logementshuis kreeg in 1911 Jules Van Bisseghem als waard in opvolging van Tuur Secq.

Daarmee was de kous in de Pannestraat nog niet af. De wijkbewoners konden zich verder bevoorraden in de slagerswinkel van Louis Vereecke, een pintje drinken in de ‘St.-Elooi’ van hoefsmid Jules Six, hun schoenen laten herstellen bij Remi Backere en hun winkelwaar opslaan bij Henri Bulthé. Inmiddels zijn we gestrand in de Pannekalsijde, het verlengstuk van de Pannestraat om kennis te maken met de toenmalige bakker Achiel Peeren, paardensmid Eugeen Devlamynck en trapmaker Cyriel Vanderhaeghe. Bertin Comein, in 1918 gedood door een obus, beheerde het ‘Café du Soleil’ dat na de oorlog naar de overzijde van de straat: zou verhuizen. De herberg ‘De Halve Maan’ had, tot in 1911, Wiesten Reybroeck als uitbater en daarna Pier Roskams.

Verder Pannewaarts stond de bakkerij en herberg ‘De broodbakkerij’ van Miel Pyson. Langs de noordzijde van de Pannestraat, vanaf de hoek met de huidige Astridlaan begroette men allereerst kleermaker Henri Hennebert, die huis aan huis woonde met Justine Dubois in haar spekke- en schepwinkeltje. Twee huizen verder woonde plafonneerder Fons Jonckheere. Vanaf 1920 zou Camiel Matsaert hier zijn bierhandel beginnen. Fons diende zich niet ver te verplaatsen om zijn dorst te lessen want de buurt schonk hiervoor gelegenheid te over. Je had er ‘In den hemel’ van Sidonie Depuydt, ‘De Fluit’ van Cesar Nootaert en ‘De Pannebrug’ van Medard Vandenberghe.

Uit Veurne rond 14-18 van Albert Dawyndt – publicatie van Heembibliotheek ‘Bachten de Kupe’ uit 1980 –

Article Categories:
Veurne 100 jaar geleden
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *