Gravin Margaretha van Constantinopel huwt met legerbevelhebber Willem van Dampierre afkomstig van een bekende, maar ietwat verarmde adellijke familie uit de Champagnestreek. Ze krijgen samen vier kinderen: Willem (1225), Gwijde (1226), Jan (1230) en Johanna. Als Willem op jonge leeftijd in 1251 sterft, komt Gwijde als wettelijke troonopvolger aan de macht in Vlaanderen. Gwijde trouwt met Mathilde van Bethune en wordt daardoor ook de heer van de heerlijkheden Dendermonde en Bethune. Tijdens het huwelijk van Gwijde en Mathilde wordt Robrecht van Bethune geboren. Als eerste van een hele reeks kinderen.
Bij de dood van zijn moeder, erft hij het voogdijschap over Atrecht (Arras), Bethune en Dendermonde en talrijke domeinen in Vlaanderen en Artesië. Vader Gwijde van Dampierre hertrouwt twee jaar later met Isabella van Luxemburg en wordt daardoor heerser over het graafschap Namen. Robrecht van Bethune zal er tijdens het nieuwe huwelijk van zijn vader nog 11 stiefbroers- en zusters bij krijgen. In 1265 trouwt de 18-jarige Robrecht van Bethune met Blanche, een kleindochter van de Franse koning en de dochter van Karel van Anjou. Ze krijgen in 1269 een zoon die ze Willem noemen. Maar Blanche sterft op het kraambed van Willem.
In 1272 hertrouwt Robrecht met de vijfentwintigjarige weduwe Yolande van Nevers. Het jaar erop erft Robrecht het graafschap van Nevers en wordt hun zoon Lodewijk geboren. Een stiefbroer dus voor Willem. Rond 1275 komt Robrecht van Cassel ter wereld. Willem, het 11-jarig zoontje van Robrecht en Blanche sterft in 1280 onder verdachte omstandigheden.
Bepaalde kronieken insinueren dat het kind omgebracht wordt door zijn stiefmoeder Yolande die absoluut zeker wil zijn dat haar erfdeel zal overgaan op haar eigen kinderen. Robrecht van Cassel heeft 3 jongere zussen. Johanna, de dame van Coucy en St.-Gobain (+1333), Yolande (+1313), getrouwd en vijf kinderen met de heer van Enghien, en Mathilde, (+1328), de dame van Florines. Het is bekend dat Robrecht van Bethune zijn dochters een forse bruidschat schenkt: 36.000 Parijse ponden aan Johanna, 19.000 ponden aan Yolande en 30.000 ponden aan Mathilde.
Laatstgenoemde krijgt trouwens op kerstnacht 1317 ook de lenen van Beveren en Elverdinge als erfdeel. De geschiedenis leert ons niets over de jeugd van Robrecht van Cassel. De eerste sporen die we van hem terugvinden, dateren van rond 1300. Hij moet ergens vijfentwintig jaar zijn als zijn grootvader in een hinderlaag loopt van Filips de Schone. Gwijde van Dampierre reist naar Parijs om er te onderhandelen over vrede met de Franse koning. In zijn zog reizen zijn dochter Filippina en zijn zonen Robrecht van Bethune en Willem van Dendermonde. Zijn kleinzonen Lodewijk van Nevers en Robrecht van Vlaanderen behoren eveneens tot de Vlaamse delegatie.
Ze worden geëscorteerd door een groep Vlaamse ridders waar onder meer Jan van Belle, de heer van Hondschote, deel van uit maakt. Ze worden met zijn allen op verraderlijke manier aangehouden en voor vier jaar geïsoleerd van hun achterban. Filippina zal nooit meer vrijkomen. Vermoedelijk verblijft Robrecht van Cassel de hele tijd in het graafschap Nevers waar hij trouwens in 1304 tot ridder geslagen wordt. Hier is trouwens het besef gegroeid dat hij als zoon van Vlaanderen voorbestemd is om een actieve rol te spelen bij de turbulente evenementen die zich in zijn thuisland afspelen.
Robrecht heeft tijdens zijn jeugdjaren een Vlaamsgezinde opvoeding gekregen en hij kent de gebruiken in Vlaanderen tot en met. De man lijkt voorbestemd om één van de leiders te worden van de Vlamingen die hun grondgebied met een energieke hardnekkigheid verdedigen tegen de dominantie van een Franse leenheer die over eindeloze middelen lijkt te beschikken. De controverse tussen Frankrijk en Vlaanderen is al aan de gang sinds 1075 met opflakkerende tussenpozen zoals de strijd van Bovines in 1214.
De Fransen kunnen het niet verkroppen dat Vlaanderen stilaan uitgroeit tot het meest welvarende deel van het Frankenland en doen er alles aan om te vermijden dat de Vlaamse provincie zich zou afweken van het moederland. Ridder Robrecht van Cassel krijgt in 1304 te maken met de intelligentie van de onberekenbare Filips de Schone die op dat moment al twintig jaar de scepter zwaait over Frankrijk. Het is een wrede en koele heerser die niet wars is van smerige spelletjes. Hij misbruikt als géén ander zijn vriendschap met de paus en stelt zich rancuneus en bijzonder kwaadaardig op tegenover iedereen die zich wil meten met zijn macht en rijkdom. De oude graaf Gwijde zal het wel geweten hebben. Hij wordt gevangen gehouden in het Louvre of in Compiègne.
Zijn oudste zoon Robrecht van Bethune zit vast in Bourges. Robrecht van Cassel en zijn broer Lodewijk worden onder surveillance geplaatst in de buurt van Nevers. Het gaat er rustig en vreedzaam aan toe. Helemaal anders dan in Vlaanderen waar hun thuisland tussen 1300 en 1304 zowat de meest turbulente periode van zijn bestaan meemaakt en waar de rivaliteit tussen de Leliaards en de Klauwaards hoge toppen scheert. Lodewijk van Nevers is er eigenlijk fijn gerust in. Maar zijn broer Robrecht van Vlaanderen voelt zich wel overbodig en machteloos in dit godverlaten stadje van de Nivernais. Hij is op een leeftijd gekomen om zelf actief deel te nemen, maar moet machteloos toezien hoe zijn vaderland verscheurd wordt, zonder dat hij er ook maar iets kan aan doen. Robrecht wil kost pas kost terugkeren naar Vlaanderen.
Op 20 mei 1304 besluit Robrecht om zich uit de voeten te maken en terug te keren naar zijn thuisland. Met de hulp van broeder Pierre wordt een manifest verspreid en laat hij weten dat het zijn persoonlijke taak is om de eer van zijn vader te verdedigen en dat hij er alles zal aan doen om de graaf uit zijn gevangenis te bevrijden. Door zijn vlucht verliest hij zijn rechten op zijn leengebieden in de Champagne, maar hij heeft er van nu af aan alles voor over om zijn vader op vrije voeten terug te brengen naar zijn graafschap Vlaanderen.
Hij sluit zich aan bij zijn ooms Filips van Chieti en Jan van Namen die op dat ogenblik een veldslag aan het uitvechten zijn in Doornik. De Vlamingen hebben hun hoop gevestigd op Filips van Chieti. De edelen hebben hem aangesteld als hun ruwaard. De titel ‘ruwaard’ is eigenlijk afkomstig uit het Duitse ‘Ruhe Warten’ en wordt in het Vlaams vertaald als ‘rust-bewaarder’. Filips van Chieti is aangesteld als een regent die er moet over waken dat de rust bewaard blijft in Vlaanderen. Korte tijd later is er sprake van een tijdelijke terugkeer van Gwijde van Dampierre, die de nodige gijzelaars ter beschikking stelt om voor korte tijd terug te keren naar Vlaanderen.
Er wordt een tijdelijke wapenstilstand afgekondigd zodat de graaf op zoek kan gaan naar vredelievende oplossingen. Maar de oude man heeft zijn beste tijd gehad en keert korte tijd later, zoals afgesproken, terug naar zijn gevangenschap van Compiègne. Hij is uitgeput. De toestand in zijn thuisland is trouwens helemaal niet van dien aard dat er ook maar sprake kan zijn van vrede en de Franse koning is al evenmin gek om in discussie te gaan met die vermaledijde Vlamingen.
Ridders spelen een toonaangevende rol in de oorlogsvoering van die tijd. Het zijn de aanvoerders zelf die hun mannen naar de strijd leiden. Het zijn trotse mannen die met hart en ziel voor het vaderland de Groeningestrijd wonnen in 1302. Onder leiding van hun commandant Jan van Namen, zoon van de graaf, werd het een elitestrijd waar zelf de broer van de Franse koning zijn leven liet, en waar honderden vergulde sporen achtergelaten werden als trofee van die historische overwinning voor de Vlamingen. Maar de Franse koning is verre van uitgeteld.
Anderhalf jaar later ontmoeten ze elkaar ter hoogte van Zierikzee waar de Vlamingen een nederlaag aan hun broek gesmeerd krijgen. De zoon van de graaf van Vlaanderen, die de vloot aanvoerde, wordt krijgsgevangen genomen en weggevoerd naar Calais. Maar de Vlamingen blijven niet bij de pakken zitten en maken intensief werk van een nieuw leger. Robrecht van Cassel en zijn neef Willem, graaf de Juliers, zullen het centrum van het leger bezetten aan het hoofd van milities uit Rijsel, Ieper en Kortrijk. Fransen en Vlamingen ontmoeten elkaar op de Pevelenberg op 18 augustus 1304.
Filips de Schone pretendeert dat de Fransen winnen en laat zelfs een ruiterstandbeeld van zichzelf oprichten in de O.L.V.-kerk in Parijs. Maar de realiteit is anders. Onder de loden zomerhitte van die dag blijkt geen van de troepen in staat om de andere definitief te vellen. Ja, het wordt één reusachtig aaneengesloten bloedblad met dan nog uiteindelijk de Vlamingen die de overwinning claimen. Het Vlaamse leger trekt de volgende dag naar Rijsel. De milities keren finaal terug naar hun thuissteden onder de leiding van Robrecht van Vlaanderen en Jan van Namen.
Willem de Juliers is gesneuveld tijdens de slag. Filips van Chieti blijft in Rijsel. Het duurt al met al niet lang vooraleer de Fransen aan de poorten van de stad staan en die gaan belegeren. De Vlaamse milities die zich allerminst verslagen voelen op de Pevelenberg, komen nog voor 30 september terug naar Rijsel. Nog vuriger en in groten getale onder de leiding van Robrecht en Jan. De koning moet niet denken dat hij het Vlaamse Rijsel zal kunnen innemen!
Ze slaan ostentatief hun tenten op in de nabijheid van de blauwe Leliaardtent van Filips de Schone en dagen de Fransen uit om te vechten. De Franse koning reageert verrast op de stoutmoedigheid van de massaal toegestroomde Vlamingen. ‘Ik geloof dat het hier Vlamingen regent’, roept hij uit. Hij stelt een vredesverdrag voor, noemt de Vlaamse steden, hun besturen en edelen bij naam en biedt Vlaanderen het eigendomsrecht over Rijsel, Douai en Bethune aan. De Vlaamse onderhandelaars aanvaarden het voorstel van Filips de Schone zonder te beseffen dat de koning alleen maar tijd wil winnen om de volgende keer wel met een degelijk leger op de proppen te komen.
We zijn december 1304 als Gwijde van Dampierre het akkoord ondertekent. Er wordt afgesproken dat er vanaf 16 januari 1305 onderhandelingen zullen starten tussen de Fransen en de Vlamingen om uiteindelijk tot een meer gedetailleerd vredesakkoord te komen. De slimme Filips de Schone krijgt nu enkele maanden uitstel om de oude Gwijde tot verdere toegevingen te dwingen. Maar de oude graaf overlijdt in maart op het kasteel van Pointoise. Nog voor hij van de vrijheid heeft kunnen proeven. Zijn dood wordt aanvankelijk verzwegen.
Maar als het overlijden van zijn vader na enkele maanden dan toch bekend geraakt bij Robrecht van Bethune, betekent dit het signaal om op krachtdadige wijze zijn eigen terugkeer naar het graafschap Vlaanderen af te dwingen. Zijn invrijheidstelling op 3 juni 1305 betekent in realiteit een alibi voor beiden om het vredesverdrag van Athis-sur-Orge aanvaard te krijgen door de Vlamingen. Tot ieders verrassing worden Rijsel, Douai en Bethune opnieuw afgestaan aan Frankrijk. Hier wordt de basis gelegd van twintig jaar rellen en ongenoegen in Vlaanderen. Niet moeilijk. De nieuwe graaf van Vlaanderen belooft, in naam van de Vlaamse steden, dat zij de hoge boetes zullen betalen aan de Franse schatkist.
Die belofte zorgt voor grote mistevredenheid en oppositie van die van Ieper, Brugge, Kortrijk en Gent. Robrecht van Cassel staat in die tijd pal achter de beslissingen van zijn vader Robrecht van Bethune. Ondertussen trekt zijn oudste broer Lodewijk van Nevers zich op het Franse niets aan van die oorlogstoestanden. Hij leeft een verdorven leven vol met uitspattingen en bestialiteiten. Gelukkig komt hij niet naar Vlaanderen, waar hij het zijn vader nog extra moeilijk zou maken.
Trouw is Robrecht van Cassel zeker. Vanaf 1306 staan hij en zijn ooms Willem en Jan van Vlaanderen borg voor schulden die Robrecht van Bethune aangegaan is ten opzichte van Italiaanse bankiers. Ondertussen blijven de Vlaamse steden bij hun weigering om de harde vredesvoorwaarden van Athis-sur-Orge te slikken. In 1307 trekt Robrecht met Boudewijn Alour en Simon Brasketin, en een reeks wethouders naar Parijs in een poging om die voorwaarden enigszins te doen milderen. Maar van toegevingen blijkt amper sprake. Op 8 juli 1307 is Robrecht van Cassel aanwezig in Ieper als de schepenen alsnog instemmen met de meeste van de opgelegde voorwaarden. Maar er blijft protest.
Dit is een fragment uit Boek 3 van De Kronieken van de Westhoek


