Oktobersmoor hangt om de toren en rond zijn naald, in wilde vlucht, één enkel zwaluw, als verloren, maakt krinkels in de grauwe lucht
Oktobersmoor hangt om de toren
en rond zijn naald, in wilde vlucht,
één enkel zwaluw, als verloren,
maakt krinkels in de grauwe lucht
en roept. Als uit de grond getoverd
van ’t alle kanten, op zijn stem,
alsdoor ’t geboomte, dat droef ontloovert,
een zwaluwwolk zweeft op naar hem.
Hij is de baas! Hij valt aan ’t tellen
van al zijn volk. Hij dreigt en kijft,
zendt konders d’ure vast geen stellen
bij ’t volk dat nog ten achter blijft.
Welhaast de vliegende stafetten
verschijnen jubelend met de rest;
een halve sim, wat oude metten,
een oom, een moei, een kakkersnest.
Maar hij, als leider van zijn volk,
zit hoog en staart nu welgezind
op heel die rusteloze wolk
die schijvert lijkt een wervelwind.
Plots breekt hij los in zegekreten
en vliegt met al zijn volk van kant
met slanke, wijde vlerkesmeten
vooruit, naar dit verre zomerland.
.
Edward Vermeulen (Warden Oom) in ‘Volkse Verzen’ van 1973