Ik keer eerst nog eens terug naar de grote stadsbrand die raast door het Nieuwpoort van 1512 en die haar hele noordkant in de as legt. Het is niet de eerste keer dat de stad in lichterlaaie komt te staan. De meeste woningen zijn gebouwd uit hout en bedekt met stro. De mensen maken dan nog gebruik van turf om hun huisvuren aan te steken. Brandpreventie is prop nul. In 1503 zijn er in Veurne een twintigtal woningen in rook opgegaan en de schade is hier erg beperkt gebleven dank zij de kranige bluswerken van de mensen zelf. Maar buiten een dankmis aan de Heer werden er geen preventieve maatregelen getroffen om nieuwe branden te voorkomen.
Veurne krijgt in 1512 te maken met een nieuwe stadsbrand waarbij het vuur van één woning zich verspreidt naar 300 andere huizen. Een lopend vuur pur sang. Zelfs de hulp van tientallen landslieden uit de streek kan de rampzalige gevolgen van de brand niet verijdelen. Ook Nieuwpoort krijgt dus wat later zijn deel van de vlammende miserie. Voor het stadsbestuur van Veurne is de maat vol en komen er maatregelen. De mensen zouden beter hun strodaken verwijderen en vervangen door ‘cromme teghelen’, de dakpannen van die dagen. De kosten voor de nieuwe dakbedekking worden voor een groot deel gedragen door de stad Veurne zelf. Deze maatregelen in hun buurstad zorgen voor een leuk toemaatje voor de Nieuwpoortse scheepvaart, want al de dakpannen worden via hun haven aangevoerd. De ’teghelen’ worden aangekocht in Antwerpen en worden per zeeschip naar de Westhoek overgebracht waar tal van kaaiwerkers en voerlieden er enkele jaren hun voordeel mee zullen doen.
Er mag dan in het begin van de jaren 1500 geen sprake zijn van oorlog, toch blijven de spanningen met de Fransen in de lucht hangen. Wie mijn kronieken over keizer Karel gelezen heeft, weet dat de jaloezie over de status van de Gentse keizer bij onze zuiderburen een grote rol speelt. Af en toe worden de Nieuwpoortse vissers door de Fransen lastig gevallen. Nieuwpoort en Veurne beseffen dat een goede samenwerking onder elkaar geen overbodige luxe is en sluiten in 1500 en 1505 handelsakkoorden rond de constructie van een nieuwe sluis ter hoogte van Nieuwendamme. De scheepvaart op de binnenwateren kan er maar goed bij varen.
Het nieuws over het lokaal bestuur en prullaria over kerkelijke toestanden krijg ik maar mondjesmaat toegediend. Dumon beweert dat alles peis en vree is in Nieuwpoort. Voor mij lijkt het er wel op dat de stad aan een winterslaap is begonnen. Wat een schril contrast met de avontuurlijke eeuwen die ze hier in het verleden beleefd hebben. Saaie materie over kosters en begrafenissen. Deals tussen de magistraten en geestelijken die het eigenlijk niet waard zijn om vernoemd te worden.
In 1507 ontstaat er een geschil tussen Veurne-Ambacht en de stad Nieuwpoort over de precieze locatie van de galg. Het meningsverschil wordt bepleit voor de Raad van Vlaanderen die het heeft over ‘het galge stick vander Nieuport, groot zeven gemeten ofte daer omtrent, up ’t welcke men van oude tyden de malfaiteurs gerecht ende gejustieert heeft zonder contradictie of belet van iemanden welc stic lands gelegen es in de wilde Dunen buiten der jurisdictie van Veurne Ambacht.’ En verder over ‘de opvolging welcke die van Nieuport up het galghen stick houden staen hunne drypeckelen, galghen, raederen, sprieters ende voordere teeckene en instrumenten van den hoogen justicien van Nieupoort, als van alle oude tyden.’ Het komt er allemaal op neer dat die van Veurne-Ambacht er niets aan te zeggen hebben waar de stad Nieuwpoort zijn veroordeelden mag lynchen. De galgen mogen blijven staan waar ze altijd al gestaan hebben.
Het fameuze perceel, het ‘galghestuck’ situeert zich langs de ‘galgenoevers’, zowat twee kilometer ten westen van de Oude Veurnestraat en honderd meter zuidoostelijk van de Polderstraat. Volgens schrijver Karel Loppens zullen er hier later in de geschiedenis nogal wat menselijke geraamtes opgedolven worden uit dit galgenland. Hij weet trouwens te vertellen dat de terechtstellingsplaats op termijn zal verhuizen dichter bij het centrum, naar een plek die bekend wordt als ‘De Stuiver’ langs de weg naar Oostduinkerke.
Nieuwpoort en Veurne-Ambacht proberen op economisch vlak wel samen te werken maar dat betekent helemaal niet dat er geen spanningen bestaan tussen beide besturen. Zoals gewoonlijk gaat het over de macht over de buitengebieden tussen Nieuwpoort en Veurne. Er is sprake van een nieuwe rel in 1537. Een juridisch dispuut rond de Yde en het Vloedgad die al sinds 1246 onder de jurisdictie vallen van Nieuwpoort. Dat was een beslissing van de toenmalige gravin Margaretha van Constantinopel.
Driehonderd jaar later ziet het gebied er helemaal anders uit. Het verzanden van het Vloedgad bij de zee heeft er voor gezorgd dat er een pak volk weggetrokken is. De mensen zijn gaan wonen in Groenendijk op een plaats die bekend raakt als ‘Yde’ of ‘Nieuwerijde’, aan de rand van de duinen en voor een deel in de duinen zelf. Het stadsbestuur van Nieuwpoort is de bevolking van het oude en nu haast verlaten Vloedgad gevolgd richting Nieuwerijde en blijft er de juridische plak zwaaien. Met stilzwijgende toestemming van Veurne-Ambacht die daar aanvankelijk ook geen graten in ziet.
De bevolking van Nieuwerijde is door de eeuwen heen echter blijven groeien met het gevolg dat Veurne-Ambacht gestaag terrein kwijtspeelde, iets wat vermoedelijk wel voor de nodige wrevel zal hebben gezorgd. Wanneer enkele inwoners huizen gaan bouwen even buiten het centrum van Nieuwerijde slaan de Veurnse knipperlichten op oranje. De schepenen van Veurne-Ambacht gaan zich moeien met deze nieuwe inwoners waarop die hun beklag gaan doen bij het stadsbestuur van Nieuwpoort zelf. Het is opnieuw de Raad van Vlaanderen die de bevoegdheidsmaterie zal dienen uit te klaren.
De advocaten van Veurne-Ambacht claimen dat de bevolking op hun feitelijk landgebied ‘met de helft gheaugmenteert’ was. Veurne en Nieuwpoort komen tijdens een hoorzitting tot een overeenkomst. Nieuwpoort zal grenspalen plaatsen zodat het voor iedereen duidelijk wordt tot waar Nieuwerijde en Vloedgad strekken, ‘van der breede ende lingde vander Yde ende Vloedgat, dus questie es, zulc als die nu ter tyt es.’ De Raad wil zich echter niet uitspreken hoe lang die palen er zullen mogen blijven staan en weigert daarmee een stelling in te nemen rond de wettigheid van de Nieuwpoortse wijken op Veurns grondgebied.
In 1551 ontstaan er nieuwe moeilijkheden. Terwijl Yde en Vloedgad onder de jurisdictie van Nieuwpoort vallen en er nu duidelijk grenzen bestaan, meent het stadsbestuur dat ze alle rechten hebben om de inwoners van de plaatsen te mobiliseren zodat ze in dienst kunnen komen van de Veurnse afgevaardigden. In het register ‘procuratien ende andere acten’ van het Nieuwpoorts stadsarchief staat het omschreven dat die ‘vander Yde ghesommeert zyn by die van Veuren Ambacht tot wapenscowinghe te gaene’. Met het verglijden van de zestiende eeuw zullen er nog verdere strubbelingen rijzen.
In 1581 zullen er nieuwe grenspalen geplaatst worden rond Nieuwpoort. Vijf stuks gemaakt van arduinsteen. De eerste paal komt op een plek die bekend staat als ‘Ons Heren Huizeke’, een kapel bij het Kattesas van de Oude Veurnestraat. De grens loopt van dat bidhuisje met zijn schitterende naam tot een tweede steen naar de ‘duynen ende pasturagien’ van de heren van Nieuwlande. Het aangegeven grasland ligt zuidelijk van de boerderij van Aernoudt Bogaert. De derde paalsteen prijkt in de Pelikaanstraat langs de weg tussen Nieuwpoort en Veurne. Het vierde exemplaar bevindt zich aan de Lobrug en de vijfde bij de Sint-Jorisdijk.
Het zeestrand van Nieuwerijde en Vloedgad valt in 1537 in ieder geval binnen de Nieuwpoortse grenzen. Een reglement van die tijd heeft het over de strandschuimers die aangespoelde goederen plunderen nadat een of ander schip op zee is vergaan. Bij elke storm gaat er wel een of ander schip verloren waardoor het de strandschuimers nooit ontbreekt aan gelegenheden om aangespoelde voorwerpen van waarde buit te maken. Een gebruik dat trouwens al bekend stond van de Romeinse tijd. Wie koffers met geld heeft opgevist of opgeraapt heeft aan het strand, moet die brengen naar de woning van Jan de Moncheron. De vinders zullen een deel van het geld krijgen. Net zoals dat het geval is bij de vondst van bijvoorbeeld balen wol, waar gesproken wordt van een vindersloon van 25%. Er kan echter maar een deel opgeëist worden indien de eigenaar van het vergane schip zich niet meer aanbiedt en nadat de overheid de vondsten officieel heeft aangeslagen.
Dit is een fragment uit Boek 7 van De Kronieken van de Westhoek


