8 augustus 1380. Opperbaljuw Goossen De Wilde wil de Brugse wevers straffen die op 30 mei de zijde hadden gekozen van de Gentenaars. Ze zijn volgens hem medeverantwoordelijk voor het aangerichte bloedbad aan de Vrijdagmarkt en verdienen een sanctie omwille van hun weerspannigheid.
8 augustus 1380. Opperbaljuw Goossen De Wilde wil de Brugse wevers straffen die op 30 mei de zijde hadden gekozen van de Gentenaars. Ze zijn volgens hem medeverantwoordelijk voor het aangerichte bloedbad aan de Vrijdagmarkt en verdienen een sanctie omwille van hun weerspannigheid. De wevers krijgen het expliciet verbod om nog verder wapens bij zich te dragen.
Enkele edellieden die zich aan dezelfde feiten bezondigden gaan vrijuit. En dat is voldoende om weer het vuur aan de lont te steken. De Brugse wevers komen op straat om zich te revancheren op de lokale adel. Afspraken en beloften zijn in die tijd gewoon niemendalletjes, de gemoederen krijgen nu eenmaal nooit de tijd om helemaal te gaan liggen. De Witte Kaproenen die zich in Gent wel noodgedwongen gedimd moeten houden zien uiteraard in de Brugse discriminatie een perfect alibi om terug in de wapens te lopen.
Ze beschuldigen Lodewijk van Male prompt van woordbreuk; een kwijtschelding is een kwijtschelding. Hun klachten doen heel Vlaanderen ontwaken: Gent, Ieper, Kortrijk, Tielt, Deinze en Roeselare verenigen zich direct tot een solidair front tegen hun onbetrouwbare graaf.
Een nieuwe fase in de burgeroorlog breekt aan. Om Diksmuide ook in het rebellenkamp te brengen sturen de Gentenaars Jan Boele naar Ieper op zoek naar Ieper en Kortrijk op zoek naar hulpbendes die zich moesten vervoegen op de baan van Roeselare. Lodewijk van Male neemt direct de nodige tegenmaatregelen. Hij roept de Bruggelingen en de Vrijlaten te wapen en vertrekt met hen naar Torhout waar hij ook de steun krijgt van duizenden bewoners uit Veurne, Nieuwpoort en Sint-Winoksbergen die de soloslim-acties van de drie grote steden spuugzat zijn.
Dat er eens kan afgerekend worden met de monopolie-positie van de lakennijverheid in Gent, Brugge en Ieper speelt daar natuurlijk ook zijn rol bij. De grafelijke zijde kiezen zal de Westhoek naar eigen gevoelen zeker geen windeieren leggen. Samen met ridders uit Artesië, Brugge en Henegouwen stelt bevelhebber Lodewijk van Vlaanderen zich op ter hoogte van Torhout. Aan dit verenigingspunt maken ze de nodige voorbereidingen om Ieper tot gehoorzaamheid te dwingen.
Een deel van de Ieperse milities (Gentenaars) is op weg naar Woumen waar ze met de steun van de Gentenaars een charge zullen uitvoeren om Diksmuide in hun kamp te krijgen. Pieter Van den Bossche verlaat Gent met negenduizend strijdbare mannen. Hun collega’s Arnold Declercq en Jan Bolle laten Ieper achter met hun achtduizend Gentenaars en andere Ieperse milities met de bedoeling zich bij elkaar te voegen.
De geplande samensmelting van beide legers zou wel eens noodlottig kunnen zijn voor de graaf. Gelukkig voor hem heeft Jan Bolle andere plannen. In plaats van zich aan te sluiten bij de mannen van Pieter Van den Bossche trekt een overmoedige Bolle rechtstreeks naar Torhout om er de grafelijke troepen in de pan te hakken. Zijn roekeloosheid zal hen erg duur komen te staan. Het Ieperse leger loopt zich vast in een hinderlaag en ondergaat een duchtige pandoering. De kronieken hebben het over twaalfhonderd gedode Gentenaars en evenveel Ieperlingen.
De rest vlucht halsoverkop naar Roeselare en Kortrijk. Jan Bolle strandt met een deel van de vluchtelingen binnen de stad van Kortrijk. Hij denkt hier de veiligheid te hebben teruggevonden. Alweer een flagrante misrekening. Zijn kompanen beschuldigen hem prompt van verraad en hij wordt door de moorddadige Gentenaars in stukken wordt gehakt. Alweer een triest dieptepunt in onze Vlaamse geschiedenis.
27 augustus 1380. Na de goede uitkomst van de veldslag in Torhout richt de graaf zijn pijlen op de regio Diksmuide. De stad moet ontzet worden van de opstandelingen. De confrontatie vindt plaats tijdens de fameuze slag van Woumen. En weer trekt Lodewijk aan het langst eind. De Gentenaars en de Ieperlingen verliezen nog eens vijfduizend mannen. Om u een idee te geven van de grootschaligheid van de veldslag.
De opstandelingen lieten tweehonderd wagens vol met levensmiddelen achter op het slagveld, al die proviand naast enkele kuddes runderen en schapen zijn voldoende om het grafelijk leger veel dagen na elkaar te voeden. De roof is zo groot waardoor heel wat materiaal in Brugge belandt. Die dagen kunnen de poorters hier een os kopen voor twaalf stuivers, een varken voor zeven stuivers en een schaap voor drie stuivers.
Een aantal Bruggelingen die zich verdienstelijk getoond hebben op het slagveld in Woumen worden tot ridder geslagen. Onder hen Boudewijn Devos, Mattheus vander Schatille en François van Haveskerke.
‘Geen twee zonder drie’, moet de graaf wel gedacht hebben. Na het succes in Woumen wil hij nu de puntjes op de i plaatsen in het rebelse Ieper. De ingezetenen hier zien een beleg allerminst zitten en kiezen voor een spontane overgave. Ze sturen driehonderd notoire poorters de stad uit met de sleutels van de stad en met een smeekbede om genade. De graaf staat die toe.
Tot hij en zijn leger binnen de vestingmuren getrokken zijn. Dan spreekt hij andere taal. Kroniekschrijver Froissart maakt hier melding van het feit dat Lodewijk van Male hier in Ieper binnendringt met zestigduizend man. Hij laat onmiddellijk driehonderd van de voornaamste poorters in de kettingen klinken maar zet vooral een groot getal wevers in de gevangenis. Zevenhonderd onder hen bereiken de cel zelfs niet eens want ze worden aanstonds onthoofd. Veertienhonderd anderen worden overgevoerd naar Brugge waar ze hetzelfde lot ondergaan.
Vierhonderd textiellieden worden verbannen naar Douai en Orchies. En nog zijn zijn wraakgevoelens niet geblust. Lodewijk van Male geeft het bevel om de stad aan zijn vier hoeken in brand te steken en roept daarna het magistraat bijeen: voortaan zullen bestuur en inwoners van Ieper hun wettelijke heer eerbiedigen zoals het hoort. De burgerij van Kortrijk zit al evenveel op eieren en vreest de doodstraf. Ook daar schikken ze zich nederig naar de wensen van de graaf die hier ‘slechts’ driehonderd gijzelaars uitkiest.
2 september 1380. Lodewijk is aangemoedigd door de goede resultaten van zijn campagne en begint aan een beleg van de stad Gent. Hij bezet deze stad langs de Brugse en de Kortrijkse poort. Naar men zegt wil hij de vermaarde stad helemaal verwoesten. Dergelijk grote stad in een compleet gesloten tang stoppen is hoe dan ook met zijn flink uit de kluten gewassen leger niet mogelijk. De graaf kan onmogelijk beletten dat de Gentse binnenstad aan voorraden blijft geraken.
De toekomst van de Vlaamse gemeenten ligt nu in de handen van de Gentenaars die zelf wel kunnen bogen op roemrijke herinneringen. De leenmannen van Mechelen en de Brabanders trekken zich alvast terug uit het beleg omdat ze weigeren de Gentenaars te bevechten. En ook vanuit Luik klinkt er sympathie uit hun boodschappen aan de belegerden. Gent moet zich meer solidair tonen met de koning van Frankrijk.
Het leen Vlaanderen kan uitstekend leven onder de hoede van de Franse koning. Dat zal vermoedelijk de reden zijn waarom het Gentse stadsbestuur enkele boodschappers op weg zet naar Parijs. Uiteindelijk hebben ze enkel maar de wapens opgenomen om hun eigen vrijheden te verdedigen.
Koning Karel V reageert positief op de Gentse boodschap. Hij wil niets liever dan een Vlaanderen in vrede. Het bestuur van de Franse kroon is altijd al een wespennest geweest. Na veel vallen en opstaan is Karel op 46-jarige leeftijd uitgegroeid tot een gelouterde monarch die maar al te goed dat oorlogen en burgerlijke tweespalt nergens goed voor zijn. Spijtig genoeg woekert er in zijn lichaam een ongeneeslijke ziekte die hem bedreigt met een naderende dood.
Zijn relatie met de graaf van Vlaanderen is nooit goed geweest. Zijn ziekte heeft hem de voorbije maanden tegengehouden om Lodewijk van Male in het gareel te houden. De Franse koning overlijdt op 16 september 1380 en tijdens de laatste dag van zijn leven voert hij nog een laatste correctie door: hij geeft het bevel om de onterechte schattingen op die hij en zijn voorgangers altijd gelegd hebben op de Franse (en dus ook Vlaamse) gemeenten af te schaffen. Na zijn dood blijft er van zijn bevel niets over. De hertogen van Bourgondië, Berry, Anjou en Bourbon vechten om de Franse kroon over te nemen. Eén onder hen steelt zelfs de koninklijke schatten.
Jammer genoeg is er niemand onder hen nog geïnteresseerd om het bevel van de dode koning ter harte te nemen. Dat machtsvacuüm in Frankrijk zorgt natuurlijk voor gunstige omstandigheden voor de graaf van Vlaanderen die zich nu door niets of niemand nog geblokkeerd ziet. Robrecht van Namen sluit zich aan bij het beleg van Gent en ook het aantal ridders uit Artesië en Henegouwen zijn op zoek naar eeuwige roem bij de verovering van de stad Gent. Hun manschappen dromen al van de rijke buit die hier zal kunnen geroofd worden.
Lodewijk van Male wijzigt zijn aanvalsplan. Zijn kamp verhuist van de Drongense meersen aan het zuiden van de stad naar het noorden van Gent. Zo kan hij de toelevering vanuit het land van Waas blokkeren en de as Gent-Brabant sluiten. De inwoners van Gent durven het niet aan om genade te vragen. Ze weten goed genoeg wat dat betekend heeft in Ieper. Ze brengen alle beschikbare hulpmiddelen bijeen.
Alle mannen tussen de 15 en de 60 jaar moeten de wapens opnemen. Geweld moet en zal met geweld gekeerd worden. Er komt extra geschut op de vestingen. Stedelingen uit Luik en Brabant die het ook niet gezien hebben op de adel bieden hun hulp aan. De Gentenaars laten zich duidelijk niet intimideren door al dat volk aan de buitenzijde van hun stadsmuren.
Pieter Van den Bossche, Raes Van Herzeele, Arnold Declercq, Jan de Lannoy laten zich gelden. Net zoals Jack Van der Beerst die Ieper achter zich heeft gelaten om te komen helpen met de verdediging van Gent. Target zijn de plekken waar de graaf nagelaten heeft om soldaten te posteren.
Een stropende bende Gentenaars waagt het om tijdens het beleg van hun stad aan om Aalst te gaan veroveren. Dat lukt niet van de eerste keer, maar de tweede poging van 6 oktober is wel raak. Drie dagen later veroveren 12.000 Witte Kaproenen Dendermonde en korte tijd later het sterke kasteel van Ename. Daarna richten de Gentenaars hun pijlen op het verwijderde Geraardsbergen waar ze binnengelaten worden door de inwoners.
Dat levert hen een vreselijke wraak op van sire d’ Enghien, de maarschalk van Vlaanderen die de stad opnieuw inneemt en op een vreselijke manier tekeer gaat tegen de ingezetenen. Het regent er martelingen en opknopingen tot de wanhopige poorters zelf in de tegenaanval gaan. Slechts drie leliaards kunnen er aan de slachting ontkomen. De maarschalk is er een van.
23 oktober 1380. Bij het naderen van de winter trekt Arnold De Clercq naar Oudenaarde. Arnold De Clercq slaagt er zelfs in een deel van de bezetting van Oudenaarde te verschalken. Ter hoogte van de abdij van Ename loopt de Gentse leider echter op 25 oktober in een hinderlaag van zeshonderd leliaards en talrijke voetboogschutters die daar door de heer van Edingen werden verenigd. Arnold De Clercq en heel veel van zijn wapengezellen (11.000?) bezwijken er onder de grote overmacht. Zijn lijk wordt naar het grafelijk kamp gezonden waar ze het hoofd van de romp scheiden en op een staak vastmaken zodat de Gentenaars het kunnen ‘bewonderen’.
De nederlaag en de dood van De Clercq brengen in elk geval nieuwe moed voor graaf Lodewijk van Male die nu al twee keer zijn tanden heeft stukgebeten op de versterkingen van Langerbrugge. Eind oktober worden de aanvallen tegen Gent nu nog verbetener en menigvuldiger.
November 1380. Er wordt gevochten van de ochtend tot de avond. De brug van Langerbrugge het mikpunt van de ene na de andere aanval. De Gentenaars bieden dappere weerstand waardoor de leliaards niet de minste progressie boeken. En toen, in het midden van de nacht breken de mannen van Raes van Herzeele en Pieter Van den Bossche helemaal onverwacht uit en vallen ze op de huid van de belegeraars.
Ze krijgen daarbij de hulp van een deel burgers uit de parochies van Sint-Michiels en Sint-Jacobs. De Gentenaars doden tijdens deze charge de aanvoerder van de Brugse leliaards Judoc van Halewijn. Voor Lodewijk van Male is het genoeg geweest, temmen zal hij die Gentenaars nooit, op 11 november biedt hij hen de vrede aan. De winter maakt verder oorlog voeren onmogelijk. De Gentenaars zeggen geen ‘neen’.
Dus verbindt hij er zich nog maar eens toe om iedereen een algemene vergiffenis te schenken, meer specifiek aan de opstandige burgerij. Hij belooft hun leven, hun goederen en hun vrijheden te eerbiedigen. En zo eindigt het beleg van Gent nog op diezelfde 11de november. Veel meer dan een winterpauze is het echter niet. De veldtocht van 1380 eindigt tenslotte met de val van Geraardsbergen waar Gautier d’ Enghien zich opnieuw meester maakt van de stad.
De rust zal maar enkele weken aanhouden. De graaf pookt al in januari 1381 de Bruggelingen op om de goederen die de Gentenaars vorig jaar geroofd hebben in de binnenstad en die ze nu openbaar aan het verkopen zijn, terug te vorderen. Die van Gent denken er nog niet aan wat al zorgt voor verhitte gemoederen in de februarimaand. Lodewijk heeft tegen die tijd ook al een deel Gentse goederen die zich in Brugge bevonden laten aanslaan.
Op 24 februari herbegint de ellende met een Gents offensief. Ze trekken met een grote krijgsmacht naar Ieper dat ze terug onder controle krijgen, het vuur van de oproer ontbrandt weer helemaal. Die van Gent versterken Deinze en verwoesten de hele buitenomgeving van Kortrijk. Ze stellen Raso Mulaert aan als hun ruwaard of bestuurder en die laat al onmiddellijk afroepen dat al diegenen die een ridder kunnen doden of vangen een beloning van twee pond mag verwachten. Een schildknaap of een gewone edelman zijn goed voor één pond. Dat resulteert in een heksenjacht aangevuurd door geldzucht. Verscheidene edellieden worden gedood, onder hen Simon Rym een man van groot gezag.
Tijdens het voorjaar van 1381 schiet de troepenopbouw weer op gang. Raso Mulaert verdeelt zijn stadsgenoten in vijf legerbenden en zendt die naar Dendermonde, Geraardsbergen, Kortrijk, Deinze en de Vier Ambachten. De voorstad van Kortrijk wordt verbrand, de Vier Ambachten verwoest, het land van Waas (met uitzondering van Beveren en Rupelmonde) valt in Gentse handen.
Aalst krijgt een sterk Gents garnizoen terwijl Geraardsbergen ook onder hun controle komt. Van overal roept Mulaert al de bannelingen en weggestuurde misdadigers terug en dat zijn mannen die alleen maar kwaad bedrijven. Ondertussen mobiliseert graaf Lodewijk een leger van twintigduizend man in Brugge.
Hij trekt er rond 10 mei 1381 richting Nevele waar hij de confrontatie wil aangaan met een leger van zesduizend man onder het bevel van Raso van Herzeele en Jan De Lannoy. Er ligt een ander Gents leger van ook al zesduizend manschappen in de kasselrij van Kortrijk. Hun aanvoerder Pieter Van den Bossche vertrekt direct in de richting van Nevele om bijstand te verlenen.
13 mei 1381. Een verwaande Raso van Herzeele vindt het niet belangrijk om Van den Bossche’s komst af te wachten en wil het klusje zelf klaren. Hij verdeelt zijn leger in drie groepen die zich klaar maken om strijd te leveren. Aan de overzijde plaatst Lodewijk zijn leger in de vereiste slagorde van vijf legerscharen. In de eerste schaar lopen de Bruggelingen onder het bevel van de heer van Gistel en zijn broers.
De slag brandt los met een hevig geweld van weerskanten. De Gentenaars scanderen ‘Gent! Gent!’, de krijgslieden van de graaf roepen onophoudelijk ‘Vlaanderen de Leeuw!’ terwijl ze als razende honden inhakken op de Gentenaars. De ruiterij van de leliaards doorbreekt met groot geweld de verdediging van de rebellen. Met drie tegen één zijn die natuurlijk geen partij voor de graafgezinden. Pieter Van den Bossche aanschouwt dit bloedig gevecht van op geruime afstand.
De moerassige grond maakt het zijn leger onmogelijk om zich toegang tot het strijdtoneel te verschaffen. Een deel Gentenaars daar in Nevele houdt de strijd voor bekeken en slaat op de vlucht naar het dorp. Een hachelijke vlucht dwars door de velden en de straten van Nevele. Ze zoeken de veiligheid op van de lokale kerk. Tijdens hun terugtocht leiden ze ononderbroken verliezen. En ook het idee van zich te verschansen in het kerkgebouw is desastreus.
Graaf Lodewijk laat de kerk in brand steken. De gevluchte Gentenaars binnenin verliezen in deze ijselijke brand hun levens. Jan de Lannoy zit met enkele van zijn kompanen in de klokkentoren. Terwijl het vuur naar boven raast roept en tiert hij en belooft hij gouden bergen voor wie hem kan redden. Aan de buitenzijde kijken ze zijn hachelijke toestand spottend aan. De hitte is ondertussen zo immens geworden dat De Lannoy zich verplicht ziet om uit het raam te springen.
Enkele seconden later wordt zijn verbrijzeld lichaam nog een keer doorboord door vijandelijke lansen en pieken. Raso van Herzeele die nog geprobeerd had om de kerk te beschermen wordt vechtend doodgestoken. Andere Gentse kapiteins zoals Jan Van Der Elst, Jacob Van Der Berst en Matthys Colmyn die in de kerk bleven worden er door het vuur verslonden. Van de zesduizend Gentenaars hebben er nauwelijks driehonderd de slag van Nevele overleefd.
–
Uit ‘Kroniek van Brugge’ – verschijnt einde 2019 in boekvorm..