banner
dec 10, 2018
4225 Views

Robrecht van Bethune en zijn Blanche

Written by

Waar geld en welvaart worden gecreëerd, gaan politici zich moeien. Dat leert de geschiedenis al vroeg. Handelsboycots, accijnzen, politieke inmenging zullen nog voor het jaar 1300 het nodige kwaad aanrichten in Ieper & Co.

banner

De economische wonderjaren van Vlaanderen
Waar geld en welvaart worden gecreëerd, gaan politici zich moeien. Dat leert de geschiedenis al vroeg. Handelsboycots, accijnzen, politieke inmenging zullen nog voor het jaar 1300 het nodige kwaad aanrichten in Ieper & Co. En natuurlijk staat de wereld niet stil. De technologische voorsprong van Vlaanderen zal in de 13de eeuw geleidelijk aan plaats ruimen voor een modale regio en handelsplaats tussen alle andere. Vanuit de streek van Italië en vanuit de Champagne komt de gewoonte van de jaarmarkten aangewaaid. Dergelijke jaarmarkt kan gerust tot één maand duren. Laken, ijzerwaren, juwelen, kruiden, kleurstoffen, wijnen worden er verhandeld door voornamelijk buitenlandse kooplieden.

Het gebruik van geld gaat hand in hand met die nieuwe jaarmarkten. Het gebruik van wisselbrieven en banken dateert vanuit die tijd. Vooral de Italianen, meer bepaald de Lombarden, blijken meesters in het introduceren van nieuwe financiële technieken en systemen. Al snel gaan de Lombarden nauw samenwerken met de vorsten van West-Europa. Ook in Vlaanderen ontstaat er dank zij Johanna van Constantinopel een netwerk van jaarmarkten. Die staan natuurlijk in functie van de lokale lakenhandel. In maart gaat er een markt door in Ieper, na Pasen volgt Brugge. Torhout, Mesen en Rijsel volgen later in het jaar. De graven van Vlaanderen stimuleren die ontwikkeling en zorgen er voor dat er munten zijn waarvan de koers eenvoudig te berekenen is. Een eeuw lang zullen die jaarmarkten een grote stempel drukken op de welvaart. Te midden van die economische wonderjaren spelen zich het leven en de dood van de graven van Vlaanderen af.

Willem van Dampierre sterft tijdens een duel in 1251
In 1244 sterft de kinderloos gebleven gravin Johanna. Ze wordt opgevolgd door haar zuster Margaretha van Constantinopel die gravin van de graafschappen Vlaanderen en Henegouwen wordt. Margaretha, ondertussen 42, heeft 2 kinderen uit haar eerste huwelijk met Burchard van Avesnes: Jan en Boudewijn. Johanna heeft haar zuster na de debacle van Burchard, aan een fatsoenlijke partij geholpen door Margaretha te linken met legerbevelhebber Willem van Dampierre, een edelman die afkomstig is van een bekende, maar ietwat verarmde adellijke familie uit de Champagnestreek. Ze bezitten er een landgoed tussen Châlons-sur-Marne en Tronies.

Haar huwelijk met Dampierre resulteert in 4 kinderen: Willem (1225), Gwijde (1226), Jan (1230) en Johanna. Er breekt vrijwel onmiddellijk een zware strijd uit tussen de Avesnes en de Dampierres rond de troonopvolging van moeder Margaretha. In 1246 wijst de Franse koning Vlaanderen toe aan de Dampierres en Henegouwen aan de Avesnes. De rust keert voorlopig terug. Voorlopig. Willem van Dampierre komt in 1251 om het leven bij een duel. Op 25-jarige leeftijd wordt zijn zoon Gwijde op verzoek van zijn moeder de wettige troonopvolger als graaf van Vlaanderen. Gwijde legt zijn grafelijke leenhulde af in de handen van de Franse koning Lodewijk IX. Zijn bevoegdheden zijn aanvankelijk vrij beperkt.

Gwijde, vandaag zouden we Guido zeggen, is ondertussen getrouwd met Mathilda van Bethune en daardoor eigenaar geworden van de heerlijkheden Dendermonde en Bethune. Tijdens het huwelijk van Gwijde en Mathilde worden een tros kinderen geboren. De oudste, Robrecht van Bethune, is pas 2 jaar als Gwijde in het jaar 1251 de officiële troonopvolger wordt in Vlaanderen. De opa van Robrecht aan moederskant is een steenrijke landheer en rechterhand van de graaf. Hij komt om het leven op 48-jarige leeftijd tijdens de 7de kruistocht in Sardinië. Robrecht is dan amper één jaar.

Robrecht van Bethune en zijn Blanche
Zijn grootmoeder Mathilda erft in 1248 alle eretitels van haar vader samen met het voogdijschap over Atrecht, Bethune en Dendermonde en talrijke domeinen in Vlaanderen en Artesië. Ook voor de kleine Robrecht wordt het pad om later graaf van Vlaanderen te worden, hierdoor geëffend. Op 8 november 1263 sterft Mathilde van Bethune. Robrecht erft het voogdijschap over Atrecht, Bethune, Dendermonde en de rest. Vader Gwijde van Dampierre hertrouwt 2 jaar later met Isabella van Luxemburg en wordt daardoor heerser over het graafschap Namen. Robrecht van Bethune zal er tijdens het nieuwe huwelijk van zijn vader nog 11 extra stiefbroers en -zusters bij krijgen. In datzelfde jaar 1265 trouwt de 18-jarige Robrecht van Bethune met Blanche, een kleindochter van de Franse koning en de dochter van Karel van Anjou.

Karel is koning van Sicilië dat zich in die tijd uitstrekt over heel zuid Italië. De jonge Robrecht moet vrijwel onmiddellijk aan de slag aan de zijde van zijn schoonvader in diens strijd tegen de Hohenstaufens. Tijdens de drie jaar die volgen, bouwt hij zich een reputatie op van enerzijds een onverschrokken, succesvolle en edelmoedige krijger maar anderzijds ook die van een impulsieve en snel opvliegende kerel. Robrecht en Blanche krijgen in 1269 één kind dat ze de naam Willem geven. Blanche laat echter het leven op het kraambed. Robrecht en zijn vader nemen in 1270 deel aan de 8ste kruistocht naar Tunis.

Bij zijn terugkomst in maart 1272 hertrouwt hij met de kinderloze 25-jarige weduwe Yolande van Nevers. Het jaar erop erft Robrecht het graafschap van Nevers van zijn schoonmoeder. Yolande baart in datzelfde jaar een eerste kind. Lodewijk is de tweede zoon voor Robrecht en stiefbroer van Willem. Tussen 1274 en 1280 worden nog 4 andere kinderen geboren. Willem, het 11-jarig zoontje van Robrecht en Blanche, sterft in 1280 onder verdachte omstandigheden. Bepaalde kronieken insinueren dat het kind omgebracht wordt door zijn stiefmoeder Yolande die absoluut zeker wil zijn dat haar erfdeel zal doorgaan op haar eigen kinderen.

Kroniek van het Zaelhof
De mooie stad van Ieper is vaak de favoriete verblijfplaats van de graven van Vlaanderen. Filips van den Elzas die de Ieperlingen graag zag, bouwde in hun stad een kasteel dat men het Zaelhof noemt, of ook wel het prinselijk hof. Volgens de kroniekschrijvers werd het kasteel oorspronkelijk gebouwd door een Engelse prins met de naam Yperbolus, maar het blijft natuurlijk onmogelijk om te achterhalen of dit effectief zo was.

Het kasteel waarvan er niets is overgebleven, ligt in het westen van de stad. Het Zaelhof wordt in die dagen volledig omringd door grachten die gevoed worden door de Ieperlee. Een brug van steen en hout voorzien van een valhek vormt de enige toegang tot het kasteel. Het Zaelhof oogt imposant maar het is, zoals alle kastelen in de oude feodale tijden, in realiteit een povere plaats om te wonen. In 1268 heeft Gwijde van Dampierre dicht bij de stad een klooster voor de Minderbroeders gesticht. Sinds die tijd leeft Robrecht van Bethune, de zoon van Gwijde, in het Zaelhofkasteel. Hij zal er een groot deel van zijn leven wonen en er uiteindelijk sterven in 1322.

2 juni 1280: een zwijgende menigte voor het Zaelhof
We belanden plots in de kroniek van het Zaelhof. De overlevering. Op 2 juni 1280 staat er een menigte van mensen voor de brug van het kasteel. Het geroezemoes aan beide kanten van de toegangsweg is opvallend. De aanwezige Ieperlingen vermoeden dat er wel iets heel speciaals aan de gang is binnenin het kasteel. Aan de overkant van de brug wappert een groot zwart laken ten teken van rouw. En dat prikkelt de verbeelding van de omstanders. Robrecht van Bethune is niet aanwezig in het kasteel. Dat weten ze. De gravin, omringd door haar talrijke bedienden, is er wel. Er heerst inderdaad een rouwstemming.

De oudste zoon van Robrecht, een beloftevol kind van 11 jaar, is overleden terwijl Robrecht andere katten aan het geselen was met het stadsbestuur van Brugge. De wachtende en roddelende menigte verwacht de terugkeer van Robrecht die zijn kind zal willen begraven. ‘Is die kleine engel werkelijk zomaar gestorven?’ vragen ze zich af. ‘Binnen het uur’ blijkt het. ‘Gisterenmorgen om acht uur was hij nog goed en wel. De jonge heer at er met smaak van zijn ontbijt. En om negen uur was het ventje dood! Veel geruchten doen de ronde. ‘Zou Yolande de zoon van Robrecht uit zijn eerste huwelijk hebben vergiftigd?’.

‘Wil ze enkel haar zoon Lodewijk van Nevers als troonopvolger?’. Het volk roddelt er op los daar bij het Zaelhof. De klokken van het kasteel luiden. Robrecht is op komst. In de verte zijn de grafelijke banieren al zichtbaar. Yolande haast zich naar buiten om haar man te verwelkomen. Robrecht van Bethune is ondertussen al op de hoogte van de dood van zijn oudste zoon. Hij is ervan overtuigd dat Yolande het kind heeft vergiftigd om haar eigen kind op het eerste plan te brengen en zijn erfdeel in te pikken.

Robrecht van Bethune wil alleen maar wraak
De 33-jarige Robrecht wil wraak! Hij is nochtans een christen mens, maar de oorlogen in Sicilië hebben hem hard en meedogenloos gemaakt en hebben eigenlijk zijn jeugd weggenomen. Hij schuimbekt van woede om de moord op zijn kind. Er moet gerechtigheid komen! Getooid in stalen wapenuitrusting houdt hij halt bij het Zaelhof. Yolande begroet haar echtgenoot zoals gewoonlijk met een kushand in de hoogte. Robrecht, nog steeds te paard, en Yolande ontmoeten elkaar midden op de brug.

Zij staat op een trapje om haar man gepast te kunnen aankijken en te verwelkomen. Hij kijkt haar ijskoud aan. In plaats van de gebruikelijke omhelzing trekt Robrecht zijn vrouw tegen zich aan en wurgt hij haar met de teugels van zijn paard. De mensen aan de oprijweg kijken met verstomming toe. Twee minuten later is Yolande gestikt. Robrecht van Bethune heeft zijn vrouw vermoord. Diepbedroefd gaat hij op zoek naar het lichaam van zijn dode zoon. Yolande wordt begraven in het klooster van de Minderbroeders. Tot zover de kroniek van het Zaelhof.

1279: onrust in Ieper
In december 1278 volgt de 52-jarige Gwijde van Dampierre zijn moeder definitief op als 21ste graaf van Vlaanderen. Hij wordt als nieuwe graaf geïnstalleerd door de Franse koning Filips III de Stoute. Margaretha sterft de 10de februari van 1280. Op 78-jarige leeftijd. Vrij vlug daarna worden de ambitieuze Gwijde en Robrecht, vader en zoon, geconfronteerd met de macht van de steden van Gent, Brugge en Ieper.

De grafelijke macht en autoriteit zijn in 1278 tot een dieptepunt gezakt en financieel zitten de graven aan de grond. En dat terwijl de steden dankzij de lakenindustrie rijk en machtig zijn geworden. Die macht hebben ze precies te danken aan de voorrechten die ze konden aftroggelen van de voorgaande graven die wanhopig op zoek waren naar financiële middelen om hun hofhouding in stand te kunnen houden.

De rijke burgerij, de patriciërs, en de zeer kapitaalkrachtige lakenhandelaars van Ieper, Gent en Brugge, hebben zo hun kans genomen om een ‘macht in de macht’ te worden en kunnen nu ongestoord de lakens uitdelen in de steden. En natuurlijk mag gezegd dat de graven van Vlaanderen zich verheven voelen boven de gewone bevolking en zich eigenlijk niets aantrekken van hun levenssituatie. Er bestaat niet de minste affectie van de vreemde, van de Champagne afkomstige heren, met de lokale Vlaamse bevolking. Zolang de bevolking zorgt voor geld in hun bakje, hoor je deze heren van stand niet klagen. De macht van de superrijke burgerij zorgt voor een belastingsstelsel dat zeer nadelig is voor de gewone man. Iedereen, arm en rijk, betaalt een identieke belasting, aangevuld met een taks op eetwaren en drank die dan vooral het gewone volk treft.

Het opgeld. Het ongenoegen van de bevolking in de steden groeit gestaag. Het volk wil inzicht in de rekeningen en eist transparantie van zijn stadsbestuur dat er eigenlijk voor spek en bonen bijzit. Nog voor de machtsoverdracht van 1278 krijgen Margaretha, Gwijde en Robrecht te maken met het volksrumoer in Gent. Ze vervangen het volledig stadsbestuur door een nieuw college van 13 schepenen, 13 raadsleden en 4 ontvangers. Alle 30 komen uit de rangen van de rijke burgerij. De patriciërs blijven volledig buiten schot en de arbeiders blijven met lege handen achter. De onrusten van Gent en Brugge steken ook in Ieper de kop op. De Bruggelingen hadden in 1279 een klacht ingediend bij de Franse koning omdat hun stadsbestuur weigerde inzicht te geven in hun financiën.

Wat deed het bestuur met het geld van de mensen? De Franse koning verwijst hen naar de graaf die de klacht moet onderzoeken. Hij maant de Brugse schepenen aan om hun rekeningen voor te leggen aan de vertegenwoordigers van de ambachten. En dat ligt moeilijk bij de magistraten want ze kunnen moeilijk toegeven dat ze eigenlijk diep in de schulden zitten. Ze leggen het probleem van de lege stadskas voor aan Gwijde die hen het recht toestaat om nieuwe belastingen te heffen. Wanneer de ambachten het nieuws over de nieuwe belastingen vernemen, barst de hel los in Brugge. Zware en bloedige rellen breken uit en zullen weken aan een stuk voortduren.

15 augustus 1280: brand in het Brugse belfort
De graaf zou eigenlijk moeten tussenkomen, maar die voert oorlog aan de zijde van de Franse koning. Hij stuurt Robrecht naar Brugge die orde op zaken moet stellen. De impulsieve Robrecht neemt harde en ondoordachte maatregelen zowel tegen de schepenen als tegen de vertegenwoordigers van de ambachten. Velen worden gevangen genomen. Enkelen worden opgehangen. Maar opnieuw wordt de elitaire klasse van de patriciërs ongemoeid gelaten.

Olie op het vuur van de boze syndicaten. Op 15 augustus 1280 wordt het houten belfort in brand gestoken. Stadsrekeningen en waardevolle documenten worden door het vuur vernietigd. Ook de keuren met de voorrechten die de Bruggelingen ooit verkregen van graaf Filips van den Elzas, worden door het vuur verteerd. En dat betekent niet meer of niet min een regelrechte ramp voor het middeleeuwse Brugge! De stadsbewoners richten zich in paniek tot Gwijde van Dampierre om van hem nieuwe stadsprivileges te krijgen. Gwijde lijkt echter niet geïnteresseerd om in te gaan op de vraag van de gefrustreerde Bruggelingen.

In de plaats daarvan vertrekt hij voor vijf maanden naar het zuiden van Frankrijk om er de Franse koning bij te staan bij zijn onderhandelingen met de koning van Castilië. Het is niet meteen duidelijk wie precies brand gesticht heeft maar als de ambachten vernemen dat er geen sprake is van nieuwe privileges en dat er van de stadsrekeningen die ze nu al jaren willen inkijken, niets meer over blijft, breekt er een nieuw oproer, een ‘wapeninghe’ los die later zal bekend blijven als de ‘Grote Moerlemaeye’.

Robrecht van Bethune en de stijgende onrust
Het gemeentehuis worden gewapenderhand ingenomen en de stadsklerken worden verjaagd. Eén van de officieren van de graaf, Diederik Vranckesoone, wordt omgebracht. Robrecht van Bethune komt op 5 oktober 1280 poolshoogte nemen van de situatie in Brugge. De storm is al wat geluwd. Hij nodigt de ambachten uit voor een gesprek. Het machtsmisbruik en de corruptie van de schepenen worden aangekaart.

Het volk maakt aanspraak op de helft van de schepenzetels en vraagt een bestraffing van de frauderende bestuurslieden met daarenboven correcte en eerlijke belastingen voor iedereen. De jonge Robrecht vraagt de ambachtslieden te wachten op de terugkeer van zijn vader en zich ondertussen kalm te houden. Het Brugse volk is woedend om het getalm van Robrecht van Bethune die het wijselijker vindt om meteen de stad te verlaten. Hij laat de opstandelingen weten dat ze zich op 10 oktober moeten komen verontschuldigingen in zijn kasteel te Waasten. De Bruggelingen negeren het schrijven van Robrecht en behouden hun machtsgreep op hun stad.

Ook in Ieper is het niet bepaald rustig. Er wordt zwaar gemord over de taks op drank en voeding, maar daar bovenop worden nieuwe belastingen geheven om de stadsschuld weer in evenwicht te krijgen. De scheerders, wevers en volders van Ieper pikken de nieuwe belastingen niet. Gwijde staat er klaar om te vertrekken naar Frankrijk en probeert de ambachtslieden te paaien met enkele nieuwe voorrechten met als tegenprestatie een financiële vergoeding voor zijn reiskosten.

Enkele dagen later keurt hij op vraag van het stadsbestuur maatregelen goed die de pas toegekende voorrechten zo goed als teniet doen. Het is een serieuze slag in het gezicht van de bevolking. Opstand! Zo goed als iedereen doet er aan mee, ook rijke families die geen zeggenschap hebben in de stadspolitiek. De opstandelingen slagen er in om zelfs de meest verpauperde lagen van de leperse bevolking voor zich te winnen en versterking te laten aanrukken vanuit Poperinge.

De kokerulle van 1280
De opstand, de kokerulle, groeit uit tot een totale chaos. Aan de noordelijke buitenmuur van de stad ligt de arbeiderswijk Brielen (Briel), waar vooral arme lakenarbeiders wonen. Zowat duizend arme Brielenaars sluiten zich aan bij een groep woedende Poperingenaars. Samen trekken ze via de Boterpoort de stad binnen. Met duizenden tegelijk scanderen ze ‘kokerulle, kokerulle’. De term kokerulle wordt in die tijd vooral gebruikt als een gemaskerde stoet (een volksfeest) op Vastenavond (kakerol = masker) zoals de term hier bijvoorbeeld voorkomt in het middeleeuws lied van de zot van Ieper:

‘Naer my doe zodt loopen achter straete,
Cockarulle ende den meesten zot trekken en laete’.

De schepenen werden opgezocht. Wie niet tijdig kan vluchten, wordt vermoord. Hun huizen worden geplunderd en in brand gestoken. Na enkele dagen komt Robrecht van Bethune tussen en hij herstelt orde en gezag. Met een groep Duitse lansknechten die hij in dienst heeft, trekt hij naar leper en maakt hij korte metten met de opstand van de Ieperlingen. Het is nu wachten op het oordeel van de graaf van zodra hij terug is uit Frankrijk.

Gwijde komt terug begin maart 1281
Begin maart 1281 is graaf Gwijde eindelijk terug. Hij maakt een tussenstop in Douai waar enkele maanden geleden ook al een rebellie was uitgebroken. De graaf grijpt in: twintig oproerkraaiers worden levenslang uit de stad verbannen, drie anderen worden onthoofd. Op 23 maart komt Gwijde eindelijk aan in Ieper. Hij installeert een grafelijke rechtbank die moet onderzoeken welke de oorzaken waren van de opstand en het daarmee gepaard gaande geweld en wie er heeft aan deelgenomen.

Het is al snel duidelijk dat zowat iedereen boter op het hoofd heeft. Voor de plunderingen en de moorden worden vijf Poperingenaars aangehouden en ergens in Frankrijk gevangen gezet. De lakenondernemers en de schepenen worden elk beboet met 500 pond. De lakenarbeiders krijgen een eeuwige boete van een halve penning per werkdag. De schepenen worden vrijgesteld van boete in ruil voor een geldelijke persoonlijke gifte aan de graaf en ze worden verplicht om twee keer per jaar de stadsrekeningen aan de graaf voor te leggen. Daarnaast moeten de arbeidslieden 25% van hun bezittingen afstaan aan de graaf.

Gwijde zit, zoals gewoonlijk om geld verlegen en profiteert van de situatie om een lening van 5.000 pond af te troggelen bij de schepenen en hun familieleden. Het is niet geweten of de beloofde terugbetaling met Allerheiligen van dat zelfde jaar er ooit gekomen is. Maar al bij al slaagt hij er in de rust te herstellen. Elk jaar opnieuw zal de graaf zich melden bij de steden met de vraag om hem een nieuwe lening te verstrekken. En de teruggave van de kapitalen is op zijn minst dubieus en zeer twijfelachtig te noemen. Met die 5.000 pond kan hij zijn krijgslieden betalen die nu noordelijk trekken. Via Wijnendale gaat het naar Brugge. Op 25 mei 1281 valt Gwijde Brugge binnen met een leger van zwaarbewapende (dank zij het geld van de Ieperlingen) ridders binnen. De opstandelingen kunnen niets doen aan de overmacht en geven zich over.

1286: Gwijde van Dampierre heeft macht te over
Gwijde is woedend op de Bruggelingen en deelt een boete uit van 100.000 pond met daarenboven schadevergoedingen en zo meer. Er kan geen sprake zijn van een nieuwe keure. Hij neemt de controle over en zal zelf het stadsbestuur aanstellen. Het komt er op neer dat de vroegere corrupte ambtenaren in ere worden hersteld en dat de rijke burgerij buiten schot blijft. De verbittering in Brugge is groot.

Hun nieuwe keure is hoogst belangrijk. Omdat de Bruggelingen hun zin niet krijgen van Gwijde van Dampierre, dienen ze klacht in bij het parlement van Parijs en richten ze een identiek verzoek tot de Franse koning Filips de Stoute, die hun oude privileges op 25 mei 1281 door nieuwe privileges zal vervangen. Gwijde van Dampierre zal nooit nog op enige sympathie mogen rekenen van de lokale bevolking. Het blijft rumoerig in Brugge. Tijdens de zomer van 1281 breekt er een nog hardere opstand uit. De Moerlemaeye is helemaal nog niet voorbij. De grimmige massa moordt, plundert en vernielt onder het goedkeurend oog van de anti-graafsgezinden.

Opnieuw grijpt Gwijde snoeihard in. Als hij de opstand eind augustus uiteindelijk onder controle krijgt, regent het straffen en boetes van duizenden ponden. Op 3 september worden vijf Brugse notabelen, Jan Koopman, Boudewijn Priem, Lambert Lam, Jan et Lambert Danwilt opgepakt en buiten de Boeveriepoort onthoofd. Hun lichamen worden begraven in de Sint-Andriesabdij. Later zal op die plaats een kapel gebouwd worden die bekend zal staan onder de naam van ‘de Kapel van de Vijf Heren’. Rond 1560 zal de verwaarloosde kapel finaal gesloopt worden. In 1286 staat graaf Gwijde op het toppunt van zijn macht. Hij en hij alleen is de machtigste in de hele streek aan het noorden van Frankrijk.

Filips de Schone zorgt voor grote veranderingen
In Frankrijk beklimt in datzelfde jaar een knappe, gracieuze zeventienjarige jongeman de Franse troon. Zijn regelmatige gelaatstrekken, zijn blonde haar, zijn grote gestalte en zijn aangenaam, charmant en nobel voorkomen bezorgen hem de bijnaam ‘de Schone’. Ondanks zijn jeugdige leeftijd geeft hij blijk van een rustig en vastberaden karakter. Vanaf het aantreden van Filips de Schone zal het stijl bergaf gaan met de machtspositie van Gwijde van Dampierre.

Eén van de intrigerende zaken die Filips de Schone kenmerken, is zijn zwijgzaamheid. Bij officiële ontvangsten en bij onderhandelingen neemt hij zo goed als nooit het woord. Hij kijkt. Hij staart de mensen aan. Een Franse sfinx. Zijn stilzwijgen maakt hem zo goed onbereikbaar voor zijn gesprekspartners. Je weet werkelijk niet wat je aan hem hebt. Onaantastbaar. Het versterkt zijn reputatie als onvoorspelbare soeverein: een koele kikker. Achter die ‘coole’ façade komt slechts nu en dan zijn werkelijke aard te voorschijn: die van een driftige en machtsgeile dictator. Filips de Schone is bij zijn kroning één jaar getrouwd met de 12-jarige Johanna van Navarra, de erfgename van de Champagne.

In tegenstelling tot zijn voorgangers, toont hij geen geweldig enthousiasme voor kruistochten en is hij minder geïnteresseerd in de verdediging van zijn zuidergrenzen. Hij voelt zich echter veel meer aangetrokken tot een actieve bestuursfunctie in zijn grote leengebieden Aquitanië, waar de Engelse koning zijn leenman is, en het Vlaanderen van zijn leenman Gwijde van Dampierre. Het Parijse parlement dat onder volledige controle staat van Filips krijgt gaandeweg meer autoriteit. De Franse koning zelf gebruikt dit instrument om zich van langs om meer te gaan moeien met de lokale juridische kwesties van Vlaanderen en Aquitanië. Het levert een vat vol frustraties op van de Engelse en Vlaamse leenheren vooral als de Vlaamse steden zich bij dubieuze beslissingen van de graaf méér en méér gaan richten naar de ‘Pairs van Frankrijk’ om daar hun gelijk te halen.

Gwijde is niet bepaald een zuinig man
In het vroege voorjaar van 1286 stuurt Filips de Schone ridder Nicholon de Molaines en Jacques de Boulogne, de aartsdiaken van Terwaan, naar dat graafschap Vlaanderen. Doel: het laten hernieuwen van de eed van trouw van de edelen en van de steden tegenover hun nieuwe koning. In alle steden van Vlaanderen zweren de edelen op het evangelie hun trouw aan de Franse vazal. Daarna wordt de eed genoteerd in een akte en voorzien van de zegel van de edelman of de stad in kwestie. Nog voor het einde van maart 1286 weet Filips de Schone zich verzekerd van de loyauteit van de onderdanen van één van de belangrijkste graafschappen van zijn rijk.

Voor alle duidelijkheid luidt die eed als volgt: ‘Wij laten weten aan al diegenen die deze brief zullen zien, dat wij, in het bijzijn van de gezanten van de koning, op het Evangelie gezworen hebben, dat als onze heer de graaf van Vlaanderen op een dag – wat God moge verhoeden – de aangegane verbintenissen tussen de voorgangers van de koning van Frankrijk enerzijds en de voorgangers van de graaf van Vlaanderen anderzijds zou komen te verbreken – verbintenissen die de eerder genoemde gezanten ons hebben voorgelezen – wij, eerder dan de graaf te steunen, hulp of raad te verlenen, ons een trouwe bondgenoot zullen tonen van onze heer de koning, tegen de eerder genoemde Graaf, totdat de kwestie aan het koninklijk hof zal zijn beslecht door de raad van de belangrijkste heren, de pairs van Frankrijk.’

Gwijde van Dampierre is niet bepaald een zuinig man. Neen. Hij heeft werkelijk een gat in zijn hand! Hij en zijn moeder Margaretha leven een luxueus en decadent leven. Bij de troonsopvolging erft Gwijde een schuld van 72.336 pond van zijn moeder. Hij mag dan graaf zijn in een superrijk land, maar zelf zit hij met zijn gat vol schulden. Hij sukkelt van de ene lening in de andere. Overal doorheen Vlaanderen en Frankrijk wachten poorters, tempeliers, bankiers, abdijen en steden op terugbetaling van verstrekte leningen. In 1286 staat het stadsbestuur van Brugge op één dag 39.000 Doornikse ponden af aan de financieel onbetrouwbare Dampierre terwijl in datzelfde jaar er voor 60.000 Parijse ponden uitgeleend wordt aan de graaf van Vlaanderen.

In 1292 keren de kansen voor Gwijde van Dampierre
En in de andere steden van Vlaanderen gaat het er identiek aan toe. De burgers van Ieper, Sint-Winoksbergen, Nieuwpoort, Aardenburg wordt op dezelfde manier onder druk gezet om geld te verschaffen aan Gwijde. Niet dat de graaf er zelf zijn schatkamers mee vult. Hij staat voortdurend onder zware druk van woekeraars van Arras die ongenadig aan zijn deur kloppen om de terugbetaling te eisen van de leningen die Gwijde bij hen afsloot om oorlogen te voeren en om zijn riante levensstijl te bekostigen. Robrecht en zijn vader trekken inderdaad van de ene oorlog naar de andere.

In 1290 komen ze tussen in een opstand in Zeeuws-Vlaanderen aan de zijde van Jan van Renesse. In 1292 worden ze gedwongen om de wapens op te nemen in Valenciennes. Ondertussen is de rust enigszins teruggekeerd in de Vlaamse steden. Zijn streven naar meer macht en verdere gebiedsuitbreiding wordt niet alleen duidelijk in de oorlogen die gevoerd worden. Gwijde is vader van negen zonen en acht dochters. Hij is onophoudelijk op zoek naar huwelijken die in het belang staan van zijn expansiebeleid. Zo werd zijn oudste zoon Robrecht inderdaad strategisch uitgehuwelijkt aan Blanche d’Anjou, de dochter van de koning van Sicilië en later aan Yolande van Nevers. Ook zijn andere kinderen worden gedwongen huwelijken af te sluiten met belangrijke edelen uit Frankrijk en Nederland.

Door het uithuwelijken van zijn kinderen aan rijke edelen slaagt Gwijde er in om zijn hand te leggen op de heerlijkheden van Duinkerke, Belle, Cambrai, Sint-Omaars en op het kasteel van Petegem. In 1292 keren de kansen voor Gwijde. De politieke relaties tussen Vlaanderen en Frankrijk vertroebelen wanneer de 24-jarige Filips de Schone zich als nieuwe Franse koning meer en meer gaat profileren als een zelfbewuste man zonder scrupules. Een bijzonder sterke persoonlijkheid. De vijandigheid van Filips de Schone tegenover de Engelse koning zal voor onze streek grote gevolgen hebben de volgende decennia. Een lange periode van instabiliteit breekt aan.

De echte macht over Vlaanderen ligt bij de steden
Filips beseft maar al te goed dat de werkelijke macht van Vlaanderen terug te vinden is in de steden en hij knoopt vriendschappelijke relaties aan met die steden waar Gwijde van Dampierre al helemaal niet populair blijkt. Op die manier wil hij tweedracht zaaien tussen de adel en de steden en wil hij de macht van de Vlaamse graaf verzwakken. De relatie tussen de steden en de leenheren was al niet te best en nu begint de Franse koning onophoudelijk te stoken tussen beide partijen met één doel: verdeel en heers! Al in 1289 heeft Filips de Schone de Gentenaars onder zijn hoede genomen tegen de graaf.

Hij stuurde een Franse officier om de burgers van Gent te beschermen tegen mogelijk grafelijk geweld. Hun eigendommen kunnen niet langer worden aangeslagen door de gulzige Vlaamse graaf. Het Gentse stadsbestuur is verrukt om deze maatregelen van hun beschermheer Filips de Schone. Ze tonen hun dankbaarheid door het uithangen van de blauwe met gouden lelies bedrukte koninklijk vlag. Bovendien maakt Filips de Schone er van bij het prille begin van zijn koningschap het de Vlaamse adel duidelijk dat Vlaanderen volgens het verdrag van Melun nog steeds een leengebied is van Frankrijk is en dat hij en hij alleen de heerser is over Vlaanderen.

De situatie verbetert er niet op als Gwijde van Dampierre zich in 1292 naar Engeland begeeft om gesprekken te voeren met de Engelse koning Edward. Gwijde zoekt steun bij het Engelse vorstenhuis om de autonomie van Vlaanderen en zijn rijkdom, die steunt op de invoer van Engelse wol, te vrijwaren. Filips de Schone is woedend omdat zijn vazal het lef heeft om relaties aan te knopen met zijn erfvijand Engeland.

Uit deel 2 van ‘De Kronieken van de Westhoek’

Article Categories:
terug naar het verleden
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *